De Heiland zag, dat de menschen geheel in beslag genomen werden door het jagen naar wereldsch gewin en de werkelijkheden der eeuwigheid uit het oog verloren. Dit kwaad zocht Hij te verhelpen. Hij wilde de tooverkracht breken, die de ziel verlamde. Hij verhief Zijn stem en riep: “Wat baat het een mensch, zoo hij de geheele wereld gewint en lijdt schade zijner ziel? Of wat zal een mensch geven tot lossing van zijn ziel?” Matt. 16 :26. Hij hield het gevallen menschdom de betere wereld voor, die het uit het oog verloren had en bepaalde het bij eeuwige werkelijkheden. Hij leidde hen tot den dorpel van het huis van den Oneindige, overstroomd met de onbeschrijfelijke heerlijkheid Gods en toonde hun den schat, die daar lag. KPEVS 14.2
De waarde van dien schat gaat goud en zilver ver te boven. De rijkdom van de mijnen der aarde kunnen er niet mee vergeleken worden. KPEVS 14.3
“De afgrond zegt: Zij is in mij niet;
En de zee zegt: Zij is niet bij mij.
Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden,
En met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen.
Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir.
Tegen den kostelijken schoham, of den saffier.
Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waardeeren;
Ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud.
De ramoth en gabisch zal niet gedacht worden;
Want de trek der wijsheid is meerder dan der robijnen.” Job. 28 : 14—18. KPEVS 14.4
Dit is de schat, die in Gods Woord te vinden is. De Bijbel is Gods groote leerboek, de groote Onderwijzer. Hij bevat den grondslag van alle ware wetenschap. Bij een ernstig onderzoek kan men elken tak van wetenschap in Gods Woord vinden. Maar boven dit alles bevat het de voornaamste wetenschap, de kennis tot zaligheid. De. Bijbel is de mijn van de onnaspeurlijke rijkdommen in Christus. KPEVS 14.5
Het ware hooger onderwijs wordt verkregen door het bestudeeren van het Woord van God en er aan te gehoorzamen. Maar wanneer dit ter zijde gelegd wordt en men andere boeken bestudeert, die niet tot God en het koninkrijk der hemelen voeren, is het dan verkregen onderwijs dien naam niet waardig. KPEVS 15.1
Er zijn wonderlijke waarheden in de natuur. De aarde, de zee en de lucht zijn vol waarheid. Zij zijn onze onderwijzers. De natuur leert ons lessen van hemelsche wijsheid en eeuwige waarheid. Maar de gevallen mensch wil ze niet verstaan. De zonde heeft zijn blik verduisterd en nu kan hij van zichzelf de natuur niet verklaren zonder haar boven God te stellen. Zelfs kunnen juiste lessen geen indruk maken op het gemoed van hen, die Gods Woord verwerpen. Het onderricht der natuur is door hen zoo verdraaid, dat het hen van den Schepper afleidt. KPEVS 15.2
Velen achten de wijsheid van menschen hooger dan die van den Goddelijken Leeraar, en Gods leerboek wordt veracht als ouderwetsch, droog en vervelend. Maar zij, die door den Heiligen Geest zijn bezield, beschouwen het zoo niet. Zij zien den onwaardeerbaren schat, en zijn bereid alles te geven voor den akker, waarin hij verborgen is. In plaats van boeken, die de veronderstellingen van beroemde schrijvers behelzen, verkiezen zij het woord van Hem, die de grootste Auteur en Leeraar is, die de wereld ooit gehad heeft, die Zijn leven voor ons gaf, opdat wij door Hem het eeuwige leven mochten hebben. KPEVS 15.3