Ik zag dat God in de verkondiging van de tijd in 1843 was Het was Zijn plan om de mensen wakker te schudden, en hen tot een punt .te brengen, waar zij zich voor of tegen de waarheid zouden moeten beslissen. Predikanten waren overtuigd van de juistheid van de stellingen, welke gebouwd werden op de profetiese perioden, en sommigen legden hun hoogmoed af, en gaven hun salaris en hun kerken op, om uit te gaan, en van plaats tot plaats reizende de boodschap te verkondigen. Maar daar de boodschap uit de hemel slechts in de harten van weinige predikers van Christus een plaats kon vinden, werd het werk op velen gelegd, die geen predikers waren. Sommigen verlieten hun velden om de boodschap te doen horeo, terwijl anderen geroepen werden uit hun winkels en uit hun handelsbedrijf. Zelfs werden sommigen, die tot de geleerden bahoorden, gedreven om hun beroep op te geven, en het onpopulaire werk op zich te nemen van de boodschap van de eerste engel te verkondigen. EG 276.2
Predikanten lieten hun sektariesa inzichten en gevoelens varen, en voegden zich bij degenen, die de komst van Jezus aankondigden. Waar de boodschap ook gegeven werd, werden de mensen er door bewogen. Zondaren toonden berouw, weenden, en baden om vergiffenis, en degenen, wier leven gekenmerkt was geweest door oneerlikheid, waren begerig om vergoeding te geven. Ouders voelden de diepste bezorgbeid over hun kinderen. Zij, die de boodschap aannamen, werkten voor hun onbekeerde vrienden en betrekkingen, en met een hart, bezwaard door het gewicht van de plechtige boodschap, waarschuwden en baden zij hen om zich voor te bereiden op de komst van de Zoon des mensen. Die gevallen waren al ze3r verhard, die niet wilden ingeven, wanneer hun zoveel bewijzen werden voorgesteld, samengaande met diepgevoelde waarschuwingen. Dit ziel-louterend werk trok de gedachten af van wereldse zaken, en bracht een toewijding teweeg, gelijk die nimmer tevoren gevoeld was. EG 277.1
Duizenden werden er toe geleid om de waarheid, die William Miller predikte, aan te nemen, en dienstknechten van God werden verwekt in de de geest en kracht van Elija, om de boodschap te verkondigen. Evenals Johannes, de voorloper van Jezus, voelden degenen, die deze plechtlge boodschap verkonnigen, zich verplicht om de bijl aan de wortel van de boom te leggen, en de mensen op te roapen om vruchten voort te brengen der bekering waardig. Hun getuigenis was berekend om de kerken op te wekken en een krachtige invloed op ze uit te oefenen, en om Let ware karakter van de kerken bloot te leggen. En toen de plechtige waarschuwing gegeven werd om te ontvlieden aan de toekomende toorn, ontvingen velen, die leden van kerken waren, de helende boodschap; zij zagen hun overtredingen in, en met bittere tranen van berouw en grore zielsangst verootmoedigden zij zich voor God. En terwijl de Ge st van God op hen rustta, hielpen zij om de kreet te doen horen: “VreestGod, en geeft Hem heerlikheid; want de ure Zijns oordeels is gekomen.” EG 277.2
Hetprediken van een bepaalde ti jd verwektegrotetegenstand onder alle klassen van mensen, van de predikant op de preekstoel af, tot de roekelooste, hemeltergende zondaar toe. Niemand weet de dag of het uur, “werd gehoord uit de mond van de schijnheilige predikant en de stoute spotter. Ook wilden zij zich niet laten onderrichten of terecht wijzen door degenen, die wezen op het jaar, waarin zij geloofden dat de profetiese tijdperken tot een eind kwamen, en op de tekenen, die aantoonden dat Christus' komst nabij, ja, voor de deur was. Vele herders van de kudde, die voorgaven Jezus lief te hebben, zeiden dat zij niets hadden tegen het prediken van de komst vau Christus, maar zij waren tegen het noemen van een bepaalde tijd. Gods alziend oog las in hun harten. Zij verlangdend dat Jezus” komst niet nabij was. Zij wisten dat hun onchristelik leven de toets niet kon doorstaan, want zij wandelden niet op het nederige pad, dat door Hem aangegeven was. Deze valse herders stonden Gods werk in de weg. De waarheid, gesproken in zijn overfuigende kracht, schudde de mensen wakker, en gelijk de stokbewaarder hegonnen zij te vragen: “Wat moet ik doen om zalig te worden?” maar deze herders stelden zich tussen de waarheid en de mensen, en preekten zachte dirgen om hen van de waarheid af te trekken. Zij spanden samen met Satan en zijn engelen, “Vrede, vrede,” roepende, terwijl er geen vrede was. Zij, die van hun gemak hielden, en zich tevreden voelden om op een afstand van God te staan, wilden zich niet laten opschrikken uit hun vleselike gerustheid. Ik zag dat de engelen Gods het alles aantekenden; de klederen van die ongeheiligde herders waren bezoedeld met het bloed van zielen. EG 278.1
Predikanten, die deze reddende boodschap niet wilden aannemen, verhinderen degenen, die hem aangenomen zouden hebben, om zulks te doen. Het bloed van zielen kleeft aan hen. Predikanten en leken verbonden zich tezamen om deze boodschap uit de hemel tegen te staan, en William Miller en degenen, die zich bij hem gevoegd hadden in het werk, te vervolgen. Er werden leugens verspreid om zijn invloed tegen te werken; en bij verschillende gelegenheden werden zijn hoorders woedend, terwijl hij hun Gods raad duidelik verklaarde, en scherpe waarheden op hun harten toepaste, zodat, als hij de plaats van samenkomst verliet, er sommigen waren die hem in het geheim opwachtten, om hem te doden. Maar Gods engelen werden afgezonden om hem te beschermen, en zij voerden hem veilig weg van de woedende menigte. Zijn werk was nog niet volbracht. EG 279.1
De meest toegewij Jen ontvingen de boodschap met blijdschap. Zij wisten dat die van God kwam, en dat hij op de rechte tijd gegeven was. Engelen beschouwden met de grootste belangstelling do uitwerking van de hemelse boodschap, en toen de kerken er zich van afkeerden en hem verwierpen, hielden zij in droefheid raad met Jezus. Hij keerde Zijn aangezicht van de kerken af, en gaf Zijn engelen last om trouw te waken over de beminden, die het getuigenis nlet verwierpen; want er zou nog een ander licht voor hen opgaan. EG 280.1
Ik zag dat als de belijdende Christenen de verschijning van hun Heiland hadden liefgehad, als zij hun genegenheid naar Hem hadden doen uitgaan, en gevoeld hadden dat er niemand aan Hem gelijk was op de aarde, zij met blijdschap de eerste aanzegging van Zijn komst begroet zouden hebben. Maar de tegenzin, welke zij aan de dag legdeu, toen zij hoorden van de komst van van hun Heer, was een bepaald bewijs, dat zij Hem niet liefhadden. Satan en zijn engelen zegevierden, en verweten Christus en Zijn heilige engelen, dat Zijn belijdend volk zo weinig liefde tot Jezus gevoelde, dat het Zijn wederkomst niet verlangde. EG 280.2
Ik zag het volk van God in blijde verwachting uitzien naar hun Heer. Maar het was Gods nlan om hen op de proef te stellen. Zijn hand badekte een fout, die gemaakt was in de berekening van de profetiese tij Jparken. Zij, die naar hun Heer uitzagen, merkten deze fout niet op, en de geleerdste mensen, die tegen de tijd opkwamen, zagen de fout evenmin. Het was Gods plan, dat Zijn volk teleurgesteld zou worden. De tijd ging voorbij, en zij, die in blijde verwachting uitgezien hadden naar hun Heiland, werden treurig en ontmoedigd, terwijl degenen, die de verschijning van Jezus niet liefgehad, maar de boodschap uit vrees aangenomen hadden, verheugd waren dat Hij niat op de verwachte tijd kwam. Hun belijdenis had geen invloel gehad op hun hart, en hun leven niet gelouterd. Het voorbijgaan van de tijd was wel berekend om zulke harten bloot te stellen. Zij waren de eersten die draaiden, en de spot dreven met de treurigen en teleurgestelden, die de verschijning van hun Heiland waarlik liefgehad hadden. Ik zag de wijsheid Gods in het op de proef stellen van Zijn volk en in het geven van een ingrijpande toets, om diegenen te laten uitkomen die in het uur der beproeviag terugschrikken en zich afkeren zouden. EG 280.3
Jezus en het gehele hemelse heirleger beschouwden met medegevoel en liefde diegenen, d'e met zoete verswachting Hem, die hun ziel liefhad, verlangden te zien. Engelen zweefden over hen, om hen in hun ure van beproeving bij te staan. Diegenen, die de hemelse boodschap niet aangenomen hadden, werden in duisternis gelaten; Gods toorn was tegen hen ontstoken, omdat zij het licht niet wilden ontvangen, dat Hij hun uit de hemel had gezonden. Die getrouwe, teleurgestelde personen, die niet konden begrijpen, waarom hun Heer niet kwam, warden niet in duisternis gelaten. Zij werden weder tot Inn Bijbels geleid, om de profetiese tijdperken te onderzoeken. De hand des Heren werd van de cijfers weggenomen, en de fout werd verklaard. Zij zagen, dat de profetiese tijdperken tot het jaar 1844 reikten, en dat hetzelfde bewijs, dat zij aangevoerd hadden om aan te tonen dat de profetiese tijdperken in 1843 eindigden, aantoonde dat zij tot een eind zouden komen in het jaar 1844. Licht uit Gods woord bescheen de stelling, die zij innamen, en zij ontdekten dat er een tijd van wachten was—“Indien het gezicht vertoeft, verbeid het.” Daar zij zo zeer naar Christus' onmiddellike wederkomst verlangden, hadden zij het vertoeven van het gezicht over het hoofd gezien, en dat was berekend om degenen, die waarlik wachtende waren, te laten uitkomen. Wederom hadden zij een punt van tijd. Toch zag ik dat velen zich niet konden opheffen uit hun grote teleurstelling, en zij niet weer die mate van ijver en geestdrift konden tonen, die hun geloof in 1843 gekenmerkt had. EG 281.1
Satan en zijn engelen triomfeerden over hen, en zij, die de boodschap niet wilden aannemen, wensten zichzelven geluk over hun verziend oordeel en wijsheid in het verwerpen van het bedrog, gelijk zij het noemden. Zij beseften niet, dat zij Gods raad tegen zichzelven verwierpen, en met Satan en zijn engelen samenwerkten om Gods volk, dat de uit de hemal gezonden boodschap beleefde, in verwarring te brengen. EG 282.1
De gelovigen in deze boodschap werden in de kerken verdrukt. Zij, die de boodschap niet konden aannemen, werden een tijdlang door vrees weerhouden om te handelen naardat zij in hun harten voelden; maar bet voorbijgaan van de tijd openbaarde hun ware gevoelens. Zij verlangden er naar, het getuigenis dat de profetiese tijdperken zich tot het jaar 1844 uitstrekten, hetwelk degenen, die bleven wachten, zich verplicht voelden af te leggen, tot zwijgen te brengen. Op duidelike wijze verklaarden de gelovigen, wat hun fout geweest was, en gaven hun redenen, waarom zij hun Heer in 1844 verwachtten. Hun tegenstanders konden geen argumenten inbrengen tegen de krachtige redenen, welke zij aanvoerden. Toch was de toorn van de kerken onstoken; zij waren vast besloten om niet te luisteren naar bewijzen, en het getuigenis buiten de kerken te houden, zodat de anderen het niet horen zouden. Zij, die het licht, hetwalk God hun geschonken had, niet aan anderen durfden onthouden, werdan uit de kerken gezet; maar Jezus was met hen, en zij waren gelukkig in het licht van Zijn aangezicht Zij waren bereid om de boodschap van de tweede engel te ontvangen. EG 282.2
*****