Ik zag een aantal gezelschappen van mensen, die met koorden aan elkander gebonden schenen. Bij deze gezelschappen waren er velen, die in volslagen duisternis verkeerden; hun ogen waren op de aarde gericht, en er scheen geen betrekking te bestaan tussen hen en Jezus. Maar hier en daar zag men bij deze verschillende gezelschappen personen, wier aangezichten verlicht schenen, en wier ogen op de hemel waren gericht. Hun werden stralen lichts van Jezus geschonken, gelijk de stralen van de zon. Een engel zei, dat ik oplettend moest toezien; en ik zag dat er een engel de wacht hield over iedereen, die een straal licht had, terwijl boze engelen degenen omringden, die in duisternis verkeerden. Ik hoorde de stem van een engel uitroepen: “Vreest God, en geeft Hem heerlikheid, want de ure Zijns oordeels is gekomen.” EG 287.1
Toen rustte er een heerlik licht op deze gezelschappen, alien, die het wilden aannemen, verlichtende. Sommigen dergenen, die in duisternis waren, ontvingen het licht en verheugden zich erover. Anderen weerstonden het licht uit de hemel, zeggende, dat het gezonden was om hen op een dwaalppoor te leiden. Het licht werd van hun weggenomen, en zij werden in duisternis gelaten. Degenen, die het licht van Jezus ontvangen hadden, verheugden zich over het meerdere kostbare licht, dat hen bescheen. Hun aangezichten straalden van heilige blijdschap, terwijl hun blik met diepe belangstelling tot Jezus opgeheven was, en hun stemmen eensluidend weerklonken met de stem van de engel: “Vreest God, en geeft Hem heerlikheid, want de ure Zijns onrdeels is gekomen.” Toen zij deze kreet aanhieven, zag ik dat degenen, die in duisternis verkeerden, hen met z jde en schouder stootten. Toen verbraken velen dergenen, die het heilige licht liefhadden, de koorden, welke hen gebonden hielden, en gingen alleen staan, gescheiden van die gezelschappen. Terwijl zij alzo deden, g ngen er mensen, die tot de verschillende gezelschappen behoorden, en voor wie zij eerbied koesterden, aan hen voorbij, sommigen met een paar vriendelike woorden, en anderen met toornige blikken en dreigende gebaren, de koorden, welke aan het verslappen waren, hechter aantrekkende. Deze mensen zeiden voortdurend: “God is met ons. Wij staan in het licht. Wij hebben da waarheid.” Ik vroeg wie deze mannen waren, en mij werd gezegd, dat het predikanten en voorgangers waren, die zelven het licht verworpen hadden, en niet wilden dat anderen bet aannamen. EG 287.2
Ik zag degenen, die het licht liefhadden, met innig verlangen opwaarts staren, verwachtende dat Jezus komen en hen tot Zich nemen zou. Spoedig bedekte een wolk hen, en hun aangezichten werden treurig. Ik vroeg naar de oorzaak van die wolk, en mij werd getoond, dat het hun teleurstelling was. De tijd, waarin zij hun Heiland verwachtten, was verstreken, en Jezus was niet gekomen. Ontmoediging maakte zich van de wachtenden meester; de predikanten en voorgangers, die ik tevoren had opgemerkt, verheugden zich; en al degenen, die het licht verworpen hidden, triomfeer len groteliks over hen, terwijl Satan en zijn boze engelen er zich evenzeer over verlustlgden. EG 288.1
Toen hoorde ik de stem van een andere engel, zeggende: “Zij is gevallen, zij is gevallen, Bahyloa!” Een licht scheen op deze hopelozen, en met vurig verlangen naar Zijn verschijning, vestigden zij hun ogen wederom op Jezus. Ik zag een aantal engelen in gesprek met de engel, die geroepen had, “Zij is gevallen, Babylon,” en die hieven eenstemmig met hem de kreet aan: “Ziet, de Bruidegom komt; gaat uit Hem tegemoet.” De welluidende stemmen van deze engelen schenen overal door te dringen. Een uitermate helder en heerlik licht omscheen degenen, die zich over het licht, dat hun geschonken was, verheugd hadden. Hun aangezichten blonken van uitnemende heerlikheid, en zij mengden hun stemmen met die van deeogelen in de kreet: “Ziet, de Bruidegom komt!” Toen zij het geroep eenstemmig deden weerklinken door de verschillende gezelschappen, begonnen zij, die het licht verwierpen, hen te stoten, en met vertoornde blikken te bespotten en te verguizen. Maar Gods engelen spreidden hun vleugels uit over de vervolgden, terwijl Satan en zijn engelen trachtten om hun duisternis over hen te werpen, en er hen toe te brengen om het licht uit de hemel te verwerpen. EG 289.1
Toen hoorde ik een stem spreken tot degenen, die verdrongen en bespot waren geworden, zeggende, “Gaat uit het midden van hen, en raakt niet aan hetgeen onrein is.” Gehoorzaam aan die stem verbraken een groot aantal de koorden, die hen gebonden hielden, en de gezelschappen, die in duisternis waren, verlatende, schaarden zij zich bij degenen, die reeds tevoren hun vrijheid verkregen hadden, ea voegden in blijdschap ban stemmen bij de hunne. Ik hoorde de stem van ernstig worstelen in het gebed van een paar, die nog in het gezelschap waren van degenen die in duisternls verkeerden. De predikanten en voorgangers gingen onder die verschillende gezelschappen van mensen rond, en maakten de koorden hechter vast; toch hoorde ik deze stem van ernstig gebed. Toen zag ik hen, die baden, hun handen uitstrekken naar het verenigde gezelschap van degenen, die vrij waren, en zich in God verheugden, om hulp van hen te ontvangen. Het antwoord van hen luidde, terwijl zij ernstig naar de hemel schouwden, en opwaarts wezen: “Gaat uit het midden van hen, en scheidt u af.” Ik zag enkele personen worstelen om vrij te komen, en eindelik de koorden breken, die hen gebonden hielden. Zij weerstonden de pogingen, die in het werk gastjld werden om de koorden steviger vast te maken, en wigerden om acht te slaan op de herhaalde beweringen: God is met ons. Wij hebben de waarheid. EG 289.2
Voortdurend verlieton enkele porsonen de gezelschappen, die in duisternis waren, en voegden zich bij het vrije gezelschap, dat zich in een open veld, boven de aarde verheven, scheen te bevinden. Hun blik was opwaarts gericht; de heerlikheid Gods rustte op hen, en blijde loofden zij God met luider stem. Zij waren nauw aaneen verbonden, en schenen omhuld door hat licht uit de hemel. Om dit gezelschap been waren er enigen, die onder de invloed van het licht kwamen, maar die niet in het biezonder aan het gezelschap verbonden waren. Allen, die zich verheugden over het licht, dat op hen afscheen, blikten met diepe belangstelling omhoog, en Jezus zag met lieflik welgevallen op hen neder. Zij verwachtten dat Hij komen zon, en zagen uit naar Zijn verschijning. Zij wierpen geen enkele verlangende blik terug naar de aarde. Maar wederom daalde er een wolk neer over de wachtenden, en zag ik hen hun vermoeide ogen nederwaarts slaan. Ik vroeg naar de reden van die verandering. Mijn begeleidende engel antwoordde: “Zij zijn wederom in hun verwachting teleurgesteld geworden. Jezus komt nog niet naar de aarde. Zij moeten om Zij nentwil nog grote beproevingen doorstaan. Zij moeten dwalingen en overleveringen, van mensen ontvangen, opgeven, en zich van ganser harte tot God en Zijn woord keren. Zij moeten gelouterd, wit gemaakt en beproefd worden. Zij, die die bittere beproeving doorstaan, zullen een eeuwige overwinning behalen.” EG 290.1
Jezaskwam niet naar de aarde, gelijk het wachtende, blijde gezelschap verwachtte, om het heiligdom te reinigen door de aarde met vuur te louteren. Ik zag dat zij juist waren in hun berekening van de profetiese tijdperken; de profetiese tijd eindigde in het jaar 1844, en Jezus trad het heilige der heiligen binnen, om het heiligdom te reinigen aan het eind van de dagen. Hun fout bestond hierin, dat zij niet verstonden wat het heiligdom, en de aard van de reiniging ervan was. Toen ik weder het wachtende, teleurgestelde gezelschap beschouwde, schenen zij treurig te zijn. Zij gingen zorgvuldig de bewijzen voor hun geloof na, en berekenden de profetiese tijdperken nog eens weer, maar konden geen fout ontdekken. De tijd was vervuld geworden, maar waar was hun Heiland? Zij hadden Hem verloren. EG 291.1
Mij werd de teleurstelling getoond van de discipelen, toen zij bij het graf kwamen en het lichaam van Jezus niet vonden. Maria sprak: “Zij hebben mijn Heer weggenomen, en ik weet niet waar zij Hem gelegd hebben.” Engelen spraken toen tot de treurende discipelen dat hun Heer was opgestaan, en hun voorging naar Galilea. EG 291.2
Ik zag dat Jezus op dezelfde wijze met het grootste medelijden de teleurgestelden beschouwde, die op Zijn komst gewacht hadden; en Hij zond Zijn engelen uit, om hun geest zo te leiden, dat zij Hem konden volgen waar Hij was. Hij toonde hun, dat deze aarde niet het heiligdom is; maar dat Hij het heilige der heiligen in het hemelse heiligdom moest binnengaan om verzoening te doen voor Zijn volk, en het koninkrijk van Zijn Vader te ontvangen; en dat Hij dan terug zou keren naar do aarde, en hen tot Zich nemen zou, om voor eeuwig met Hem te zijn. De teleurstelling van de eerste discipelen geeft een goede voorstelling van de teleurstelling dergenen, die hun Heer in het jaar 1844 verwachtten. EG 292.1
Ik werd teruggevoerd naar de tijd, toen Christus Zijn zegevierende intocht in Jeruzalem hield. Da verheugde discipelen dachten dat Hij toen het koninkrijk aanvaarden, en als een aardse vorst regeren zou. Zij volgden hun Koning met hooggespannen verwachting. Zij hieuwen de prachtige palmtakken van de bomen, en legden hun opperkleden af, die zij met geestdrift voor Hem op de weg spreidden; en sommigen traden voor Hem uit, en anderen volgden, roepende: “Hosanna de Zone Davids! Gezegend is Hij, die komt in de naam des Heren! Hosanna in de hoogste hemelen.” De opschudding verontrustte de Farizeën, en zij verlangden van Jezus, dat Hij Zijn discipelen bestraffen zou. Maar Hij sprak tot hen; “Ik zeg ulieden, dat, zo dezen zwijgen, de stenen haast roepen zullen.” De profetie van Zach. 9: 9 moest vervuld worden; en toch waren de discipelen gedoemd om een bittere teleurstelling te ondergaan. Na weinige dagen volgden zij Jezus naar Golgotha, en zagen Hem bloedend en verminkt aan het wrede kruis hangen. Zij waren getuigen van Zijn vreselike dood, en legden Hem in het graf. Hun harten bezweken in hun binnenste van smart; op geen enkel punt was er aan hun verwachting voldaan, en met Jezus stierf hun hoop. Maar toen Hij opstond uit de doden, en aan Zijn treurende discipelen verscheen, herleefde hun hoop opnieuw. Zij hadden Hem wedergevonden. EG 292.2
Ik zag dat de teleurstelling van degenen, die in 1844 in de komst van de Heer geloofden, niet gelijk stond aan de teleurstelling van de eerste discipelen. De profetieën waren vervula in de boodschappen van de eerste en de tweede engel. Zij waren op de rechte tijd gegeven geworden, en hadden het werk volbracht, dat God bedoeld had, dat erdoor verricht zou worden. EG 293.1
*****