De Heer heeft mij getoond, dat orde in het evangelie te veel gevreesd en verwaarloosd wordt.*De Adventisten kwamen uit alle kerken en hadden in het eerst geen idee om een andere kerk te vormen. Na het jaar 1844 heerste er grote verwarring en was de meerderheid sterk tegen enige organisatie, gelovende dat dit niet samenging met de volmaakte vrijheid van het evangelie. Mevr. White heeft zich in haar getuigenis en haar werk altijd gekant tegen fanatisme, en in de instruktie, welke door haar gegeven is, werd reeds in het begin aangedrongen op organisatie in de een of andere vorm, als nodig zijnde om verwarring te voorkomen.Vormelikheid moet vermeden worden; doch daarvoor zorgende moet de orde niet worden verwaarloosd. Er is orde in de hemel. Er was orde in de kerk, toen Christus op de aarde was, en na Zijn vertrek heerste er strikte orde onder Zijn apostelen. En nu in deze laatste dagen, terwijl God Zijn kinderen tot de eenheid des geloofs brengt, bestaat er meer wezenlike behoefte aan orde, dan ooit tevoren; want, terwijl God Zijn kinderen samenbindt, zijn de Satan en zijn boze engelen zeer bezig om deze eenheid te verhinderen en tot niet te maken. Daarom worden er mannen haastig in de wijngaard uitgestoten, die het aan wijsheid en oordeel ontbreekt, die misschien hun eigen huis niet wel regeren, en geen orde of macht hebben over de weinigen, die God in hun tehuis aan hun zorg heeft toevertrouwd, en die zich desniettemin geschikt achten om het opzicht te hebben over de kudde. Zij doen veel verkeerds, en degenen, die niet bekend zijn met ons geloof, oordelen dat al de afgezanten gelijk zijn aan deze mensen, die zichzelven uifgezonden hebben. Op die wijze wordt aan Gods zaak schade gedaan, en de waarheid gemeden door veel ongelovigen, die anders oprecht zouden zijn, en verlangend zouden vragen: Zijn deze dingen alzo? EG 108.1
Mensen, wier leven niet heilig is, en die niet geschikt zijn om de tegenwoordige waarheid te verkondigen, gaan de wijngaard binnen zonder door de kerk of de broeders in het algemeen erkend te worden; en verwarring en onenigheid zijn er het gevolg van. Sommigen hebben een theorie der waarheid, en kunnen de bewijsgronden aangeven, maar het ontbreekt hun aan geestelikheid, oordeel, en ondervinding; zij schieten tekort in veel dingen, waarvan het hoogst nodig is dat zij ze verstaan, voordat zij de waarheid aan anderen kunnen leren. Anderen hebben de bewijsgronden niet; maar omdat enige broeders hen nu en dan een goed gebed hebben horen doen, en een opwindende vermaning hebben horen geven, worden zij als arbeiders uitgezonden, om een werk te doen, waar God hen niet toe heeft uitgerust, en waar zij geen voldoende ondervinding en het nodige oordeel voor hebben. Geestelike hoogmoed is dan het gevolg; zij worden opgeblazen, en handelen, in de dwaling verkerende, dat zij arbeiders zijn. Zij kennen zichzelven niet. Het ontbreekt hun aan een gezond oordeel, en geduldige redenering; zij spreken met veel grootspraak over zichzelven, en beweren vele dingen, die zij niet kunnen bewijzen uit het Woord. God weet dit, daarom roept Hij dezulken niet om in deze gevaarlike tijd te werken; en de brooders moeten voorzichtig zijn om diegenen niet uit te zenden, die Hij niet geroepen heeft. EG 109.1
Die mannen, die God niet geroepen heeft, zijn gewoonlik juist degenen, die het zekerst geloven, dat zij door Hem geroepen zijn, en dat hun werk van groot gewicht is. Zij gaan de wijngaard binnen, en oefenen gewoonlik geen goede invloed uit; toch hebben zij op sommige plekken een zekere mate van sukses, en dit leidt hen en anderen er toe, te denken dat zij zeker door God geroepen zijn. Het is geen beslissend bewijs, dat mannen door God zijn geroepen, omdat zij een zekere mate van sukses hebben; want de engelen Gods werken tans in de harten van Zijn oprechte kinderen, om hun verstand te verlichten met het oog op de tegenwoordige waarheid, opdat zij die mogen aannemen en leven. En zelfs waar mensen, die zichzelven uitzenden, gaan, waar God hen niet gezonden heeft, voorgevende leermeesters te zijn, en zielen ontvangen de waarheid door hen te horen spreken, is dit geen bewijs, dat zij door God geroepen zijn. De zielen, die de waarheid van hen ontvangen, ontvangen die om in beproeving en dienstbaarheid gebracht te worden, als zij later tot de ontdekking komen, dat deze mannen niet in de raad Gods stonden. Zelfs wanneer goddeloze mensen de waarheid verkondigen, kan het zijn dat er soinmigen die aannemen; toch maakt het degenen, die hem verkondigden, niet meer welbehaaglik voor God. Goddeloze mensen blijven goddeloze mensen, en naarmate het bedrog is, dat zij gepleegd hebben tegen degenen die God lief had, en naarmate de verwarring is, die zij in de kerk gebracht hebben, zo zal ook hun straf zijn; hun zonden zullen niet bedekt blijven, maar zullen ontdekt worden in de dag van Gods brandende toorn. EG 110.1
Deze afgezanten, die zichzelven uitzenden, zijn een vloek voor de zaak. Oprechte zielen stellen vertrouwen in hen, denkende dat zij handelen volgens de raad Gods, en dat zij één zijn met de kerk, en daarom laten zij hen toe het avondmaal te bedienen; ook, wanneer de plicht hun duidelik voorgesteld wordt, dat zij hun eerste werken moeten doen, laten zij zich door hen dopen. Maar wanneer het licht komt, gelijk het voorzeker komen zal, en zij bemerken, dat deze mannen niet zijn, wat zij meenden dat zij waren, Gods geroepen en uitverkoren afgezanten, geraken zij in moeilikheid en twijfel aangaande de waarheid, welke zij ontvangen hebben, en gevoelen, dat zij die weer van het begin aan opnieuw moeten leren; zij worden verontrust en door de vijand in verwarring gebracht over al hun bevindingen, of God hen geleid heeft of niet, en zijn niet tevreden, voordat zij weer gedoopt zijn, en opnieuw een begin maken. Het put de geest van Gods afgezanten veel meer uit, naar plaatsen te gaan, waar degenen geweest zijn, die deze verkeerde invloed uitgeoefend hebben, dan om op een nieuwe akker te beginnen. Gods dienstknechten moeten eenvoudig handelen, openlik te werk gaan, en geen verkeerde dingen bedekken; want zij staan tussen de levenden en de doden, en moeten rekenschap geven van hun getrouwheid, hun zending, en de invloed, welke zij uitoefenen over de kudde, waarover de Heer hen opzieners gemaakt heeft. EG 111.1
Degenen, die de waarheid aannemen, en in zulke beproevingen geleid worden, zouden de waarheid even goed gekregen hebben, wanneer deze mannen weggebleven waren, en de nederige plaats vervuld hadden, welke God voor hen bedoeld had. Gods oog was over Zijn eigendom, en Hij zou Zijn geroepen en uitverkoren afgezanten tot hen gezonden hebben—mannen, die met verstand gehandeld zouden hebben. Het licht der waarheid zou hebben gescbenen, en aan deze zielen hun ware staat ontdekt hebben, en zij zouden de waarheid hebben aaogenomen naarmate zij die verstonden, en verzadigd zijn geworden met de schoonheid en klaarheid ervan. En als zij de machtige uitwerking ervan gevoeld hadden, zouden zij sterk zijn geweest en een heilige invloed hebben verspreid. EG 112.1
Wederom werd mij het gevaar getoond van het rondreizen dergenen, die God niet heeft geroepen. Indien zij al enig sukses hebben, zullen de hoedanigheden, die hun ontbreken, toch gevoeld worden. Er zal onverstandig gehandeld worden, en door een gemis aan wijsheid zullen kostbare zielen misschien gedreven worden, waar men hen niet meer bereiken kan. Ik zag, dat de kerk zijn verantwoordelikheid moet gevoelen, en zorgvuldig en aandachtig letten moet op het leven, de hoedanigheden, en de wandel over het algemeen van degenen, die voorgeven leermeesters te zijn. Indien er geen onmiskenbaar bewijs gegeven wordt, dat God hen geroepen heeft, en dat het “wee” op hen rust, indien zij geen gehcor geven aan deze roepstem, is het de plicht van de kerk om handelend op te treden, en het bekend te maken dat deze personen niet door de kerk als leermeesters erkend worden. Dit is het enige dat de kerk kan doen, om eerlik te staan in deze zaak: want do last ligt op de kerk. EG 112.2
Ik zag dat deze deur, waardoor de vijand binnenkomt om de kudde te verontrusten en te verwarren, gesloten kan worden. Ik vroeg aan de engel, boe hij gesloten kon worden. Hij zei: “De kerk moet vluchten naar Gods woord, en bevestigd worden in evangelie orde, die over het hoofd gezien en verwaarloosd is geworden.” Dit is onontbeerlik om de kerk tot de eenheid des geloofs te brengen. Ik zag dat de kerk in de dagen der apostelen in gevaar verkeerde van misleid en bedrogen te worden door valse leraars. Daarom kozen de broeders en zusters mannen, die goede blijken gegeven hadden, dat zij in staat waren hun eigen huizen wel te regeren, en orde in hun eigen gezinnen te houden, en degenen, die in duisternis verkeerden, licht konden brengen. God werd over zulke mannen geraadpleegd, en dan, naardat de mening van de kerk en de Heilige Geest was, werden zij door oplegging der handen afgezonderd. Hun opdracht van God ontvangen hebbende, en in het bezit van de goedkeuring der kerk zijnde, gingen zij uit, dopende in de naam des Vaders, des Zoons, en des Heiligen Geestes, en het avondmaal van het huis des Heren bedienende, menigmaal de heiligen dienende, door hun het zinnebeeld van het gebroken lichaam en het vergoten bloed van de gekruisigde Heiland aan te bieden, ten einde Zijn lijden en dood in het geheugen van Gods geliefde kinderen levendig te houden. EG 113.1
Ik zag, dat wij nu niet veiliger zijn voor valse leraars dan in de dagen der apostelen; en indien wij ook niet meer doen, behoren wij even biezondere maatregelen te nemen, als zij genomen hebben, om de vrede, eensgezindheid en eenheid van de kudde te verzekeren. Wij hebben hun voorbeeld, en moeten dit volgen. Broeders van ondervinding en gezond verstand moeten samenkomen, en het woord van God en de bekrachtiging des Heiligen Geestes volgende, moeten zij, met ernstig gebed, de handen opleggen aan degenen, die voldoend bewijs gegeven hebben, dat zij de opdracht van God hebben verkregen; en dezulken moeten afgezonderd worden om zichzelven geheel en al aan Zijn werk te wijden. Deze handelwijze zou tonen, dat de kerk hun uitgaan als afgezanten, om de ernstigste boodschap, die ooit aan de mensen gegeven is, te verkondigen, bekrachtigt. EG 114.1
God zal de zorg voor Zijn kostbare kudde niet toevertrouwen aan mannen, wier verstand en oordeel verzwakt is geworden door vroegere dwalingen, welke zij gekoesterd hebben, gelijk de zogenaamde volmaaktheidsleer, en het spiritisme, en die, door hun wijze van handelen terwijl zij in die dwaling verkeerden, schande hebben gebracht over zichzelven, en de zaak der waarheid oneer hebben aangedaan. Ofschoon zij zich nu vrij mogen achten van dwaling, en geschikt om uit te gaan, en de laatste boodschap te verkondigen, wil God hen niet aannemen. Hij zal geen kostbare zielen aan hun zorg toevertrouwen; want hun oordeel was verdraaid, terwijl zij in dwaling verkeerden, en is nu verzwakt. De grote en heilige God is een naijverig God, en Hij wil heilige mannen hebben om Zijn waarheid aan anderen te brengen. De heilige wet, door God van Sinaï gesproken, is een deel van Hemzelf, en alleen heilige mannen, die deze strikt heilighouden, kunnen Hem eren, door die aan anderen te leren. EG 114.2
De dienstknechten, die de waarheid onderwijzen, moeten mannen zijn met een goed oordeel. Zij moeten mannen zijn, die tegenstand kunnen verdragen zonder driftig te worden; want zij, die de waarheid tegenstaan, zullen aanmerkingen maken over hen, die hem onderwijzen; en ieder bezwaar, dat opgebracht kan worden, zal in de ergste vorm worden aangevoerd, om tegen de waarheid te werken. De dienstknechten Gods, die de boodschap aan anderen brengen, moeten bereid zijn cm die bezwaren met kalmte en zachtmoedigheid uit de weg te ruimen door middel van het licht der waarheid. Menigmaal spreken tegenstanders Gods dienstknechten toe op een wijze, die aanstoot geeft, om van hun kant iets van dezelfde aard uit te lokken, opdat zij daar zoveel mogelik van kunnen maken, en aan anderen zeggen dat de leraars van de geboden een bittere geest hebben en hard zijn, gelijk over hen gezegd wordt. Ik zag, dat wij bezwaren moeten verwachten, en dat wij met geduld, goed oordeel en zachtmoedigheid er de aandacht aan moeten geven, die ze verdienen, en ze ook niet moeten verwerpen, of aan de kant zetten door positieve beweringen, en dan de man, die de bezwaren maakt, uit de hoogte moeten behandelen, en een geest van hardheid tegen hem tonen; maar aan de bezwaren de aandacht moeten geven, die zij waard zijn, en dan het licht en de kracht van de waarheid uitbrengent en die zwaarder laten wegen dan de dwalingen, en ze zo uit de weg ruimen. Op die wijze zal er een goede indruk gemaakt worden, en eerlike tegenstanders zullen erkennen, dat zij misleid zijn geworden, en dat de houders van de geboden niet zijn wat zij voorgesteld worden te zijn. EG 115.1
Degenen, die voorgeven dienstknechten van de levende God te zijn, moeten zich gewillig bewijzen om de dienstknechten van alien te wezen, in plaats van verheven te zijn boven de broederen, en zij moeten vriendelik en beleefd van geest zijn. Indien zij dwalen, moeten zij bereid wezen om dagelik belijdenis te doen, Oprechtheid van bedoeling kan geen verontschuldiging zijn voor hetniet-belijden van dwalingen. Belijdenis zal het vertrouwen van de kerk in de afgezant niet verminderen, en hij zou een goed voorbeeld stellen; een geest van belijdenis zou in de kerk aangemoedigd worden, en lieflike eenheid zou er het gevolg van zijn. Zij, die zeggen, dat zij leraars zijn, moeten voorbeelden van vroomheid, zachtmoedigheid en nederigheid wezen, en een vriendelike geest hebben, om zielen te winnen voor Jezus en de waarheid van de Bijbel. Een dienaar van Christus moet rein zijn in zijn spreken en zijn handelingen. Hij moet er immer aan gedenken, dat hij te doen heeft met bezielde woorden van een heilige God. Hij moet er eveneens aan gedenken, dat de kudde aan zijn zorg is toevertrouwd, en dat hij hun gevallen tot Jezus moet brengen, en voor hen moet pleiten, gelijk Jezus voor ons pleit met de Vader. Ik werd teruggewezen op de kinderen van Israel in de oude tijd, en zag hoe rein en heilig de dienaars van het heiligdom moesten zjn, omdat zij door hun werk in nauw verband met God gebracht werden. Zij, die dienst doen, moeten heilig, rein, en zonder smet zijn, of God zal hen uitdelgen. God wordt niet veranderd. Hij is even heilig en rein, even nauwkeurig, als Hij ooit geweest is. Degenen die belijden dienaars van Jezus te zijn, moeten mannen van ondervinding en innige vroomheid zijn, en dan kunnen zij te alien tijd en in alle plaatsen een heilige invloed uitoefenen. EG 116.1
Ik heb gezien, dat het nu de tijd is voor de afgezanten om te werken, waar er ook maar een opening is, en dat God voor hen uit zal geen en de harten van sommigen openen zal om te doren. Nieuwe plaatsen moeten bearbeid worden, en waar dit geschiedt, zou het goed zijn, als het mogelik is, om twee aan twee te gaan, om elkanders handen op te houden. Een plan als het volgende werd voorgesteld: Het zou goed zijn voor twee broeders om samen uit te gaan en in elkanders gezelschap te reizen naar de donkerste plaatsen, waar veel tegenstand is, en waar de meeste arbeid nodig is, en met verenigde krachten en sterk geloof de waarheid voor te stellen aan degenen, die in duisternis verkeren. En dan, indien zij meer konden uitrichten door veel plaatsen te bezoeken, moesten zij alleen uitgaan, maar dikwels samenkomen, terwijl zij rondgaan, om elkander te bemoedigen door hun geloof, en op die wijze elkanders handen te sterken en op te houden. En laat hen ook samen raad nemen betreffende de plaatsen, die zich voor hen geopend hebben, en beslissen, welke van hun gaven het meest nodig zullen zijn, en op welke wijze zij het meeste sukses kunnen hebben om de harten te bereiken. Als zij dan weer van elkander scheiden, zal hun moed en werkkracht vernieuwd zijn om de tegenstand en de duisternis te ontmoeten, en om met gevoelige harten te werken ten einde verloren gaande zielen te redden. EG 117.1
Ik zag datde dienstknechten Gods niet keer op keer over hetzelfde arbeidsveld moeten gaan, maar zielen moeten opzoeken in nieuwe plaatsen. Degenen die reeds in het geloof gevestigd zijn, moeten niet zoveel van hun arbeid eisen; want zjj behoren in staat te zijn om alleen te staan, en anderen rondom hen te sterken, terwijl de boodschappers van God de donkere en eenzame plaatsen bezoeken, en de waarheid brengen aan degenen, die nu geen licht hebben aangaande de tegenwoordige waarheid. EG 117.2
*****