Satan gebruikt mannen en vrouwen om tot zonde aan te zetten en de zonde aantrekkelijk te maken. Deze handlangers leidt hij op om de zonde zó te vermommen, dat hij met des te meer succes zielen kan vernietigen en Christus van Zijn Heerlijkheid kan beroven. Satan is de grote vijand van God en mens. Hij verandert zijn handlangers in engelen des lichts. In de Schriften wordt hij een vernieler, een aanklager, der broederen, een bedrieger, een leugenaar, een kweller en een moordenaar genoemd. Satan heeft velen in zijn dienst, maar werkt met veel succes wanneer hij belijdende Christenen voor zijn duivels werk kan gebruiken. En hoe groter hun invloed, hoe hoger hun positie, hoe meer kennis zij beweren te bezitten van God en Zijn dienst, des te beter kan hij ze gebruiken. Wie ook maar tot zonde verlokt, is zijn handlanger. . . USG2 29.2
Naarmate we het einde der wereldgeschiedenis naderen, groeien de gevaren om ons heen. Een louter belijden van vroomheid zal geen waarde hebben. Daar moet een levende verbinding bestaan met God, zodat onze ogen geestelijk verlicht zijn om de verdorvenheid te onderscheiden, die zeer listig en verborgen zich in ons midden nestelt door hen die ons geloof belijden. USG2 29.3
De grootste zonden worden ingebracht door hen die belijden geheiligd te zijn en beweren dat zij niet kunnen zondigen. Evenwel zondigen velen van dezulken elke dag en zijn verdorven naar hart en ziel. Zulke mensen zijn zelfvoldaan en eigengerechtigd, ze hebben hun eigen maatstaf der gerechtigheid en leggen zich de Bijbelse maatstaf in het geheel niet aan. Ondanks hun verheven aanspraken, zijn ze vreemdelingen ten opzichte van het verbond der belofte. Het is Zijn grote barmhartigheid dat God lankmoedig is met hun verdorvenheid en dat ze nog niet zijn uitgestoten als hinderpalen, maar steeds nog vergiffenis kunnen verkrijgen. Een vermetele houding wordt aangenomen tegenover Gods verdraagzaamheid en Zijn barmhartigheid wordt gesmaad . .. USG2 30.1
Die de waarheid uitleeft in ongerechtigheid, die zegt er in te geloven en haar elke dag toch geweld aandoet door zijn ongeregeld leven, geeft zich over aan de dienst van Satan en brengt zielen tot de ondergang. Zulke mensen staan in verbinding met gevallen engelen en worden door deze geholpen om over anderen hun macht uit te oefenen. USG2 30.2
Wanneer Satans betoverende macht iemand beheerst, wordt God vergeten en de mens vol verdorven bedoelingen verheerlijkt. Een verborgen losbandigheid wordt door deze misleide zielen gezien en uitgeleefd als een deugd. Dit is een soort toverij. Hier kan ook de vraag gesteld worden van de apostel toen hij aan de Galaten schreef: “Wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid niet zoudt gehoorzaam zijn; welke Jezus Christus voor de ogen te voren geschilderd is geweest, onder u gekruisigd zijnde?” Galaten 3:1. Daar schuilt altijd een betoverende macht in ketterijen en wetteloosheid. De geest is zó misleid, dat die niet verstandig kan redeneren; een waandenkbeeld voert hem aanhoudend weg van wat zuiver is. Het geestelijke inzicht wordt verduisterd en mensen van tot nu toe onbesproken gedrag worden verstrikt door de drogredenen van die handlangers van Satan, die zich uitgeven voor boodschappers des lichts. Juist deze misleiding maakt die handlangers zo sterk, Zouden ze openlijk tonen wie ze zijn en wat ze beogen, dan zou men zonder een moment te aarzelen de deur voor hun neus dichtdoen; maar ze gaan van het begin af te werk om medeleven te verkrijgen en het vertrouwen in hen als heilige Godsmannen vol zelfverloochening te wekken. Als bijzondere boodschappers Gods beginnen ze dan hun sluw werk om zielen af te trekken van de weg der gerechtigheid, door hun pogingen om de wet van God te niet te doen. USG2 30.3
Wanneer arbeiders in de Wijngaard zo voordeel trekken uit het vertrouwen dat de leden in hen stellen en zielen ten ondergang voeren, dan maken ze zichzelf zo veel schuldiger dan de doorsnee zondaar als hun positie hoger is. In de dag des Heren, wanneer het grote Boek des Hemels zal geopend worden, zal men daarin de namen vinden van vele predikanten die zich lieten voorstaan op reinheid van hart en leven, en beleden dat hun het Evangelie van Christus was toevertrouwd, maar die gebruik gemaakt hebben van hun ambt om zielen over te halen, de wet van God te overtreden. USG2 31.1