De zonde, waaraan men zich bovenmate overgeeft, en die ons van God scheidt, en die onze geestelijke gesteldheid zo in verwarring brengt, is zelfzucht. Alleen door zelfverloochening kan er van een terugkeer tot de Here sprake zijn. Van onszelven kunnen we niets doen; maar, doordat God ons kracht geeft, kunnen we leven om anderen goed te doen, en zo zullen we gevrijwaard blijven voor het kwaad der zelfzucht. We behoeven niet naar de heidense landen te gaan om ons verlangen alles in een nuttig, onzelfzuchtig leven Gode te wijden, te manifesteren. We kunnen dit doen in de huiselijke kring, in de gemeente, onder degenen met wie wij omgaan en tot wie wij in zakenrelaties staan. Juist in die gewone levensrelaties moet men zich tucht opleggen en zelfverzaking toepassen. Paulus kon zeggen: “ik sterf dage-lijks.” Het is die dagelijkse verzaking van het eigen-ik in die kleine levenstransacties, welke ons tot overwinnaars maakt. We moeten onszelven vergeten om anderen goed te willen doen. Bij velen valt een zekere liefdeloosheid ten opzichte van anderen te constateren. Inplaats van trouw hun plicht te doen, zoeken ze liever eigen genoegens. USG1 210.1
God legt zeer beslist op al Zijn volgelingen een taak om anderen met hun invloed en middelen ten zegen te zijn, en die wijsheid aan Hem te vragen, die hen in staat zal stellen alles te doen wat in hun macht is om de gedachten en affectie’s van hen, met wie ze in aanraking komen, te verheffen. Iets voor anderen te doen, zal een blijde tevredenheid, een innerlijke vrede verschaffen, hetgeen een voldoende beloning zal zijn. Wanneer ze worden bezield door een verheven en edel verlangen om anderen goed te doen, zullen ze zich gelukkig voelen in een trouw kwijten van ‘s levens menigvuldige plichten. Dat zal meer inbrengen dan een aardse beloning; want elke trouwe, onzelfzuchtige plichtsvervulling wordt door de engelen genoteerd en staat stralend in het levensverslag. In de hemel zal niemand zichzelve of eigen genoegens zoeken; maar allen zullen uit een reine, oprechte liefde het geluk van de hemelse wezens rondom hen zoeken. Wanneer we het hemelse gezelschap op de vernieuwde aard willen smaken, moeten we hier geleid worden door hemelse beginselen. USG1 210.2
Elke daad van ons leven beïnvloedt anderen ten goede of ten kwade. Onze invloed heeft een opwaartse of benedenwaartse neiging; deze wordt gevoeld en ondergaan, en min of meer weer op anderen overgebracht. Wanneer we door ons voorbeeld anderen helpen in de ontwikkeling van goede beginselen, verlenen we hun kracht om het goede te doen. Op hun beurt oefenen zij diezelfde zegenrijke invloed weer op anderen uit, en zo worden honderden en duizenden, zonder dat we dit bewust zijn, door ons beïnvloed. Indien we daadwerkelijk de boze krachten van hen, die ons omringen, versterken of tot activiteit aansporen, delen we in hun zonde, en zullen verantwoordelijk gesteld worden voor het goede, dat we hun hadden kunnen doen, maar niet gedaan hebben, omdat we God niet tof onze sterkte, onze gids, en onze raadgever gesteld hebben. USG1 211.1