Onlangs ontving ik een brief van een broeder, die ik zeer hoog acht, en die mij vroeg hoe vergaderingen moeten geleid worden. Hij vroeg of er vele gebeden achtereenvolgens moesten opgezonden worden, om dan enkele ogenblikken te pauseren, om daarna opnieuw een aantal leden de gelegenheid tot gebed te geven. USG1 280.1
Uit het licht dat ik over dit onderwerp ontvangen heb, heb ik opgemaakt dat God van ons niet wil, dat, wanneer we bijeenkomen om Hem te aanbidden, deze bijeenkomsten saai en vermoeiend gemaakt worden, door lange tijd geknield te liggen, luisterende naar tal van lange gebeden. Mensen met een zwakke gezondheid kunnen dat niet verdragen, zonder zich erg te vermoeien. Men vermoeit het lichaam door zo lang in een gebogen houding te blijven, en, wat nog erger is, de geest raakt bezwaard door de aanhoudende gebeden, zodat geestelijke verkwikking uitblijft, en de bijeenkomst wordt voor hen nog erger dan een verlies. Ze zijn geestelijk en lichamelijk vermoeid, terwijl ze geestelijk niet versterkt zijn. USG1 280.2
Vergaderingen voor samenkomst en gebed moeten niet langdradig gemaakt worden. Zo mogelijk moeten allen op het vastgestelde uur aanwezig zijn; en zijn er laatkomers, die een half uur of een kwartier over tijd zijn, dan moet daarop niet gewacht worden. Al zijn er maar twee aanwezig, dan kunnen ze nog aanspraak maken op de belofte. De vergadering moet zo mogelijk op het vastgestelde uur beginnen, of er nu velen of weinigen zijn. Vormelijkheid en kille stijfheid moeten verbannen worden, en allen moeten innerlijk overtuigd zijn waarvoor ze komen. Bij gewone gelegenheden moet de tijd voor de gebeden niet langer dan tien minuten zijn. Nadat men is opgestaan en een lied gezongen of een woord ter vermaning gesproken is, dan, zo er nog drang tot het gebed aanwezig is, kunnen de aanwezigen opnieuw in gebed gaan. USG1 280.3