Go to full page →

EEN NIET GEWAARDEERDE ZEGEN USG1 31

Dan werd ik teruggewezen naar de jaren 1843 en 1844. Er was toen een geest van overgave, die nu niet bestaat. Wat is er over dat belijdend uitverkoren volk gekomen? Ik zag de gelijkvormigheid aan de wereld, de onwil om te lijden ter wille van de waarheid. Ik zag dat men niet bereid was zich aan de wil van God te onderwerpen. Ik werd verwezen naar de kinderen van Israël, nadat ze Egypte verlaten hadden. God in Zijn barmhartigheid riep hen uit het midden der Egyptenaren, opdat zij Hem zonder enige hinder of overlast konden aanbidden. Hij werkte voor hen door middel van wonderen; Hij beproefde en toetste hen, door hen soms in de nauwte te drijven. Na de wonderlijke dingen, die God voor hen had gedaan, na hen zo menigmaal verlost te hebben, murmureerden zij, wanneer ze door Hem beproefd of getoetst werden. Dan luidden hun woorden: “Och, dat wij in Egypfeland gestorven waren door de hand des Heren.” Exodus 16:3. Hun verlangen ging uit naar het knoflook en de uien in dat land. USG1 31.3

Ik zag dat velen, die belijden in de waarheid voor dit laatste der dagen te geloven, het vreemd vinden dat de kinderen Israëls klaagden als ze voort trokken; dat na de wonderlijke dingen, die God voor hen gedaan had, ze zo ondankbaar waren om te vergeten wat God voor hen had gewrocht. De engel zeide: “Gij hebt het er slechter afgebracht dan zij.” Ik zag dat God Zijn dienstknechten de waarheid zo duidelijk en zo helder had gegeven, dat deze niet kon weerstaan worden. Waar ze ook gaan, zijn ze zeker van de overwinning. Hun vijanden kunnen de overtuigende waarheid niet ontwijken. Het licht is zo duidelijk gegeven, dat de dienstknechten Gods, waar ze ook willen, de waarheid, klaar en duidelijk, kunnen laten overwinnen. Deze grote zegen is niet op prijs gesteld; men is zich die zelfs niet bewust geworden. Komen de beproevingen, dan gaan ze terugzien en vinden dat ze moeilijke tijden meemaken. Sommigen van de be-lijdende dienstknechten Gods weten niet wat reinigende beproevingen zijn. Ze maken het zichzelven soms moeilijk, verbeelden zich dat ze het moeilijk hebben, en zijn zo gauw ontmoedigd, voelen zich zo licht gekrenkt of in hun eer aangetast, dat ze zichzelven benadelen, anderen benadelen, en het werk benadelen. Satan doet hun moeilijkheden nog groter schijnen, en fluistert hun gedachten in, die, wanneer ze daaraan toegeven, hun invloed en bruikbaarheid zullen teniet doen. USG1 32.1

Sommigen hebben zich laten verleiden om zich uit het werk terug te trekken, om een of ander handwerk te beginnen. Ik zag, dat indien de hand Gods zich van hen zou terugtrekken, en zij met ziekte en dood te kampen zouden krijgen, zij dan wel zouden weten wat moeilijkheden zijn. USG1 32.2

Het is een vreselijk iets, tegen God te murmureren. Zij zijn zich niet bewust dat de weg, waarlangs zij trekken, vol oneffenheden is, een weg van zelfverloochening, van zichzelf kruisigen, en zij moeten niet verwachten dat alles even glad verloopt, als gingen ze over de brede weg. USG1 32.3

Ik zag dat sommige arbeiders Gods, zelfs predikers, zo gauw ontmoedigd zijn, zich zo gauw benadeeld gevoelen, dat ze zich verbeelden gekrenkt en veronachtzaamd te zijn, wanneer dat helemaal niet zo is. Ze denken dat hun lot hard is. USG1 33.1

Dezulken realiseren zich niet, hoe ze zich zouden voelen, wanneer de ondersteunende hand Gods zou weggetrokken worden, en ze een zware zielestrijd zouden meemaken. Dan zouden ze hun lot tienmaal harder vinden, dan het tevoren was, toen ze in het werk Gods stonden, beproevingen en ontberingen lijdend, nochtans des Heren goedkeuring wegdragend. Sommigen, die in het werk Gods zijn aangesteld, weten niet wanneer zij het getij mee hebben. Ze hebben zich zo weinig moeten ontzeggen, en weten zo weinig wat gebrek, of vermoeiende arbeid, of zielelast is, dat, wanneer zij het getij mee hebben, wanneer ze door God begunstigd worden, en hun hart niet bezwaard wordt, ze zich dat niet bewust zijn, en denken dat hun beproevingen zwaar zijn. Ik zag dat God hen daarvan alleen zal bevrijden, wanneer ze een geest van zelfverloochening betonen, en bereid zijn opgewekt hun werk te doen, zichzelven niet sparende. Hij zal hen niet erkennen als Zijn zich opofferende dienstknechten, maar zal diegenen verwekken, die bereid zijn te werken, niet traag, maar met een vurige ijver, die zullen weten, dat ze een betrekkelijk gemakkelijke tijd meemaken. Gods dienstknechten moeten de verantwoordelijkheid voor zielen gevoelen, en zij moeten staan, wenende tussen het voorhuis en het altaar, roepende: “Spaar Uw volk, o Here.” Joël 2 : 17. USG1 33.2

Sommigen van Gods dienstknechten hebben hun leven voor het werk Gods willen geven, en hebben dat ook gedaan, tot ze lichamelijk versleten waren, gebroken door geestelijke arbeid, aanhoudende zorgen, zware arbeid en ontbering. Anderen hebben die lasten niet gedragen en zouden ze ook niet op zich willen nemen. En juist diegenen denken nu, dat ze het zo moeilijk hebben, om de eenvoudige reden, dat ze nooit moeilijkheden hebben meegemaakt. Zij hebben hun doop in het lijden nooit ondergaan, en zullen dat ook nooit doen, zo lang ze zoveel zwakheid en zo weinig kracht betonen en zo op hun gemak gesteld zijn. USG1 33.3

Uit hetgeen God mij getoond heeft, moest er nodig eens een gesel over de geestelijke arbeiders komen, zodat de luien, de tragen, die zo aan zichzelven denken, zouden uitvallen, en er een zuivere, trouwe, zichzelf verloochenende groep zou overblijven, die niet zo op hun gemak zijn gesteld, maar die getrouw in woord en leer willen arbeiden, bereid om alles te lijden en tot, het einde te volharden terwille van Christus, en diegenen te redden, voor wie Hij stierf. Laten deze dienstknechten gevoelen, dat hun het “wee-u” boven het hoofd hangt, wanneer ze het evangelie niet verkondigen; en dat zou hun tot zegen zijn; maar allen gevoelen dat niet. USG1 34.1

* * * * *