Mijn gedachten gaan terug naar de trouwe Abraham, die, gehoorzamend aan het goddelijk bevel hem in een nachtelijk visioen te Berséba gegeven, zijn reis voortzet met Izak naast zich. Hij ziet voor zich de berg, waarvan God hem gezegd had, dat Hij hem zou aanwijzen als die waarop hij zijn offer moest brengen. Hij neemt het hout van de schouder van de dienstknecht en legt dat op Izak, die geofferd moest worden. Hij dwingt zijn ziel tot een vastheid en smartelijke onverbiddelijkheid, bereid het werk te doen, dat God van hem eist. Met een brekend hart en sidderende hand, neemt hij het vuur, terwijl Izak vraagt: Vader, hier is het vuur en het hout, maar waar is het offer? Maar, o smart, dat kan Abraham hem nu niet zeggen! USG1 363.1
Vader en zoon bouwen het altaar, en nu komt het verschrikkelijke ogenblik voor Abraham om Izak te vertellen wat zijn ziel gepijnigd heeft de hele lange reis, dat Izak zelf hef offer is. Izak is geen knaap meer, hij is een volwassen man. Hij had kunnen weigeren zich aan het oogmerk zijns vaders te onderwerpen, zo hij dit gewild had. Hij beschuldigt zijn vader niet van krankzinnigheid, noch zoekt hij verandering te brengen in zijn opzet. Hij onderwerpt zich. Hij gelooft in de liefde van zijn vader, als ook dat hij dat vreselijke offer van zijn enige zoon niet zou brengen, zo God hem dat niet gevraagd had. Izak wordt gebonden door de bevende, liefdevolle handen van zijn medelijdende vader omdat God het gezegd heeft. De zoon onderwerpt zich aan het offer omdat hij gelooft in de onkreukbaarheid van zijn vader. Maar wanneer alles klaar is, wanneer het geloof van de vader en de onderwerping van de zoon ten volle zijn beproefd, houdt de engel Gods de opgeheven hand van Abraham tegen, die gereed is om zijn zoon te doden, en vertelt hem dat het genoeg is. “Nu weet Ik, dat gij God vrezende zijt, en uw zoon, uw enige, van Mij niet hebt onthouden.” Genesis 22 : 12. USG1 363.2
Deze geloofsdaad van Abraham is vermeld ten onzen gunste. Het leert ons de grote les om vertrouwen te hebben in hetgeen God van ons vraagt, hoe moeilijk en hoe pijnlijk dat ook is; en het leert kinderen volmaakte onderwerping aan hun ouders en aan God. Door Abrahams gehoorzaamheid is ons geleerd dat ons niets te kostbaar is om aan God te geven. USG1 364.1