Velen, die zich Adventisten genoemd hebben, hebben een vaste tijd gesteld. De ene datum na de andere is gesteld, waarop Christus zou komen, maar herhaalde mislukkingen zijn het resultaat geweest. De definitieve tijd van de komst onzes Heren ligt, zoals geschreven staat, buiten de gezichtskring van sterfelijke wezens. Zelfs de engelen, die ten dienste staan diergenen, die de zaligheid zullen beërven, weten noch de dag, noch de ure. “Doch van die dag en ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, dan Mijn Vader alleen.” Mattheüs 25 : 36. Omdat al die datums voorbij gegaan zijn zonder dat er iets gebeurde, verkeert de wereld, ten aanzien van de nabije komst des Heren, in een hechter staat van ongeloof dan tevoren. Met afkeer zien ze op de mislukkingen van die tijd-bepalers; en omdat de mensen zo bedrogen zijn, keren ze zich af van de waarheid, die geschraagd wordt door Gods Woord, dat het einde aller dingen op handen is. USG1 523.1
Die zo vermetel zijn een bepaalde tijd te verkondigen, bewijzen daarmede de vijand der zielen een dienst; want zij dienen daarmede eerder het ongeloof dan de Christenheid. Ze komen met de Bijbel aandragen en door een valse uitleg brengen ze argumenten naar voren, die ogenschijnlijk hun een vaste grond geven. Maar hun mislukkingen tonen, dat zij valse profeten zijn, dat ze de taal der inspiratie niet op de juiste wijze verklaren. Het Woord Gods is waarheid en echtheid, maar de mensen hebben zijn bedoeling verdraaid. Deze dwalingen hebben de waarheid Gods voor dit laatste der dagen een miscrediet verschaft. Adventisten zijn bespottelijk gemaakt door predikanten van alle kerken, nochtans moeten Gods dienstknechten zich daardoor niet de mond laten snoeren. De tekenen, in de profetie voorzegd, gaan snel om ons heen in vervulling. Dit moet elke trouwe navolger van Christus aansporen tot een ijverige actie. USG1 523.2
Die denken dat ze een vastgestelde tijd moeten prediken om op de mensen indruk te maken, werken niet vanuit een juist standpunt*)Sedert 1844 is tijd geen toets geweest en zal nimmer meer een toets zijn. De Heere heeft mij getoond dat de derde-engel-boodschap moet gaan tot de verstrooide kinderen des Heren, maar dat die niet aan een bepaalde datum gebonden moet worden. Ik zag dat er bij sommigen een valse opwinding ontstond, uit hoofde van het prediken van een tijd; maar de boodschap van de derde engel is duurzamer dan de tijd. Ik zag dat deze boodschap kan staan op haar eigen fundament, en dat ze geen datumbepaling nodig heeft om sterker te worden; en dat ze met grote kracht zal voortgaan en haar werk doen om in gerechtigheid te worden afgesneden. — 1851, Eerste Geschriften, blz. 81. De gevoelens der mensen kunnen opgezweept worden en men kan hun vrees aanjagen, maar ze handelen niet uit beginsel. Opgewondenheid is ontstaan; maar wanneer de datum voorbij is, en dat is al vaker gebeurd, vallen zij, die op die datum reageerden, weer terug in kilheid, duisternis en zonde, en het is bijna onmogelijk, zonder een andere sterke prikkel, hun geweten wakker te schudden. USG1 523.3
In de dagen van Noach stonden de bewoners van de oude wereld spottend te lachen om hetgeen zij noemden de bijgelovige vrees en voorspellingen van de prediker der gerechtigheid. Hij werd uitgemaakt voor een fantast, een fanaticus, een alarmist. “Gelijk het geschied is in de dagen van Noach, alzo zal het ook zijn in de dagen van de Zoon des mensen.” Lukas 17:26. De mensen zullen de plechtige waarschuwingsboodschap in onze tijd verwerpen, zoals ze dat deden in Noach’s tijd. Zij zullen verwijzen naar die valse leraars, die de gebeurtenis voorzegd en een datum bepaald hebben, en zullen zeggen dat ze net zo min geloven in onze waarschuwing als in die van hen. Dat is de houding van de wereld in deze tijd. Het ongeloof is wijd en zijd verspreid, en om de prediking van Christus’ komst wordt gelachen en gespot. Dit maakt het des te meer nodig dat zij, die de tegenwoordige waarheid geloven, hun geloof tonen door hun werken. Zij moeten geheiligd worden door de waarheid, die ze belijden te geloven; want ze zijn een reuk des levens ten leven of des doods ten dode. USG1 524.1
Noach verkondigde aan de mensen van zijn tijd dat God hun honderd en twintig jaren zou geven, waarin ze tot berouw over hun zonden konden komen en een schuilplaats konden vinden in de ark, maar zij wilden op die liefdevolle uitnodiging niet ingaan. Meer dan voldoende tijd was hun geschonken om zich van hun zonden af te keren, hun slechte gewoonten te overwinnen en een rechtschapen karakter te ontwikkelen. Maar de lust tof zonde, hoewel bij velen in de beginne zwak, werd sterker door aanhoudend toegeven en dreef hen naar een onherstelbare ondergang. De genadevolle waar-schuwing van God werd met gemeesmuil, spot en hoongelach verworpen; en zij werden in duisternis gelaten om de weg te volgen die hun zondig hart had gekozen. Maar hun ongeloof stelde geen paal en perk aan de voorzegde gebeurtenis. Die kwam en groot was de gramschap Gods, welke gezien werd in de algehele vernietiging. USG1 524.2
Deze woorden van Christus moesten gegrift staan in de harten van allen, die de tegenwoordige waarheid geloven: “En wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap, en zorgvuldigheden dezes levens, en dat u die dag niet onvoorziens overkome”. Het is Christus Zelf, Die ons op ons gevaar wijst. Hij kende de gevaren, die wij zouden lopen in dit laatste der dagen en wil dat we daarop voorbereid zijn. “Gelijk de dagen van Noach waren, alzo zal ook zijn de toekomst van de Zoon des mensen.” Zij aten en dronken, plantten en bouwden, huwden en gaven ten huwelijk, tot op de dag dat Noach in de ark ging en de zondvloed kwam die hen allen verdelgde. USG1 525.1
Zo zal de dag Gods de mensen ook aantreffen, geabsorbeerd in de zaken en genoegens der wereld, in feesten en zwelgpartijen, hun ontaarde smaak strelend door hef gebruik van alcohol en narcotische tabak. Dat is alreeds de bestaande toestand in onze wereld, en deze boze lusten treft men zelfs aan onder Gods belijdend volk, van wie sommigen de gewoonten der wereld na-volgen en in haar zonden delen. Advocaten, handarbeiders, kooplieden, boeren, ja zelfs predikanten van de kansel verkondigen het “vrede en geen gevaar”, terwijl het zwaard der vernietiging hun reeds boven het hoofd hangt. USG1 525.2