Go to full page →

DE MENS — GODS WERKTUIG USG1 572

Al het goede op aarde was daar gesteld door de milddadige hand Gods als een uitdrukking van Zijn liefde voor de mens. De armen en alles wat met het Evangeliewerk samenhangt, liggen Hem nauw aan het hart. Hij deed de handen der mensen voorspoedig zijn, opdat Zijn goddelijke gaven zouden vloeien door menselijke kanalen om de ons toegewezen taak ten aanzien van de redding onzer medemensen te verrichten. Een iegelijk heeft in het grote veld zijn toegewezen werk; en nochtans moet niemand gaan denken dat God van de mens afhankelijk is. Hij behoefde slechts een woord te spreken en een ieder, die in de armoede deelt, zou rijk zijn. In één punt des tijds kon Hij de mensheid van al haar ziekten genezen. Hij zou al de predikanten gezamenlijk vrijstelling kunnen verlenen en engelen aanstellen als de ge-zanten Zijner waarheid. Hij zou de waarheid kunnen schrijven aan het firmament of die doen ingriffen op de bladeren der bomen en op de bloemen des velds, of met schallende stem zou Hij die kunnen laten verkondigen van de hemel. Maar de al-wijze God verkoos geen van deze wegen. Hij wist dat de mens iets te doen moest hebben, opdat het leven voor hem een zegen zou zijn. Het goud en het zilver zijn des Heren, en zo Hij wilde, kon Hij dit van de hemel doen regenen; maar hiervoor in de plaats heeft Hij de mens gesteld tot Zijn rentmeester en hem voorspoedig gemaakt, niet om zijn geld op te potten maar om dat te gebruiken tot zegen van anderen. Aldus stelt Hij de mens tot Zijn tussenpersoon, door wie Hij Zijn zegeningen over de aarde verspreidt. God ontwierp dit weldadigheidsstelsel, opdat de mens, evenals zijn Schepper, milddadig en onzelfzuchtig van karakter zou worden om uiteindelijk met Hem te delen in de eeuwige, glorievolle beloning. USG1 572.3

God werkt door menselijke werktuigen; en wie ook de gewetens der mensen zal wakker schudden, hen aanzettend tot goede werken en een werkelijke belangstelling in de vooruitgang van de zaak der waarheid, doet dat niet uitzichzelf, maar door de Geest van God, die in hem werkt. Geloften, gedaan onder zulke omstandigheden, zijn van een heilig karakter, gezien ze de vrucht zijn van het werk van Gods Geest. Wanneer deze geloften worden nagekomen, accepteert de Hemel de gave, en deze vrijgevige arbeiders worden dan gecrediteerd voor dat en dat bedrag, geplaatst op de bank des hemels. Dezen leggen bij zichzelf weg een goed fundament voor de tijd, die te komen staat, opdat ze beslag mogen leggen op het eeuwige leven. USG1 573.1

Maar wanneer de onmiddellijke tegenwoordigheid van de Geest Gods niet zo klaar, wordt gevoeld, en de geest geabsorbeerd raakt in de tijdelijke aangelegenheden des levens, dan worden ze aangevochten om aan de draagkracht van de verplichting, die ze vrijwillig aangingen, te gaan twijfelen; en, ingaande op de suggestie’s van Satan redeneren ze dat een onbehoorlijke dwang op hen werd uitgeoefend en dat ze handelden op een overijlde manier; dat het verzoek om gelden voor Gods werk overdreven was; en dat ze overreed werden tot hun geloften door valse voorspiegelingen, zonder een goed begrip van de zaak te hebben, en dat ze derhalve wensen er van ontheven te worden. Hebben predikanten de macht deze verontschuldigingen aan te nemen en te zeggen: “Gij kunt uw gelofte niet houden; gij zijt van uw gelofte ontheven”? Wanneer ze dat wagen, delen’ ze in de zonde, waaraan de geloftebreker schuldig is.... USG1 573.2

Een gemeente is verantwoordelijk yoor de geloften van haar individuele leden. Wanneer ze zien dat er een broeder is, nalatig in het nakomen van zijn geloften, dan moeten ze eens vriendelijk maar duidelijk met hem praten. Wanneer hij niet in de omstandigheden verkeert, die hem in staaf stellen zijn gelofte te betalen, en hij is een waardig lid met een gewillig hart, laat dan de gemeente hem van ganser harte helpen. Zo kunnen ze de moeilijkheid overbruggen en zelven een zegen ontvangen. USG1 574.1

Het is Gods wil dat de leden van Zijn gemeente hun verplichtingen tegenover Hem even bindend beschouwen als hun schulden tegenover hun wereldse schuldeisers. Laat een ieder zijn leven in het verleden eens nagaan of er nog onbetaalde, niet nagekomen geloften te vereffenen vallen om zich dan in te spannen te betalen “tot de laatste cent”, want wij moeten allen in het eindgericht voor een rechtbank verschijnen, waar enkel en alleen onkreukbaarheid en getrouwheid de toets kunnen door-staan. USG1 574.2

* * * * *