Go to full page →

HET RENTMEESTERSCHAP DER BEJAARDEN USG1 577

Deze instituten hebben niet, zoals andere instituten op dit gebied, schenkingen of legaten ontvangen. En nochtans heeft God ze grotelijks voorspoed en zegen gegeven, en heeft ze tot instellingen gemaakt, die veel goeds afwerpen. Er zijn onder ons ouden van dagen, die het einde van de hun gestelde tijd naderen; maar omdat er geen wakkere mannen zijn, die er voor zorgen dat hun gelden vloeien in het schathuis Gods, komen deze in de handen van hen, die Satan dienen. Deze gelden waren hun enkel door God geleend om aan Hem terug te geven; maar in negen van de tien gevallen geven deze broeders, wanneer ze aan het einde van hun levensreis gekomen zijn, aan Gods eigendom een bestemming, die Hem niet kan verheerlijken, want niet één gulden daarvan zal Gods werk ten goede komen. In sommige gevallen hebben deze ogenschijnlijk goede broeders niet-toegewijde raadgevers gehad, die raad gaven naar hun eigen inzicht, en niet volgens Gods geest. Bezit wordt vaak vermaakt aan kinderen of klein-kinderen enkel en alleen tot hun nadeel. Zij hebben geen liefde voor God of voor de waarheid, en daarom komen deze middelen, die alleen de Here foebehoren, in de gelederen van Satan terecht, om door hem beheerd te worden. Satan is veel meer bij de hand, wakker en handig in het beramen van plannen om zich gelden toe te eigenen dan onze broeders om het bezit des Heren zeker te stellen voor Zijn werk. Soms zijn testamenten beschreven op zo ', n vage wijze, dat ze de toets der wet niet kunnen doorstaan, en op die manier zijn duizenden guldens voor het werk verloren gegaan. Onze broeders moeten voelen dat op hen een verantwoordelijkheid rust, om, als trouwe dienstknechten in Gods zaak, hun intellect te scherpen ten aanzien van deze aangelegenheid, om de Here Zijn eigendom in handen te stellen. USG1 577.1

Velen openbaren op dit punt een onnodige kiesheid. Zij hebben het gevoel dat ze op verboden terrein komen wanneer ze het onderwerp over bezit bij bejaarden of invaliden ter tafel brengen om te vernemen welke schikking zij dienaangaande wensen te treffen. Maar deze plicht is even heilig als de plicht, het woord te prediken om zielen te redden. Hier is iemand met Gods geld of bezit in handen. Hij staat op het punt zijn rentmeesterschap neer te leggen. Zal hij de middelen, die God hem geleend heeft om in Zijn werk te gebruiken, plaatsen in de handen van boze mensen, enkel en alleen omdat ze familie van hem zijn? Moeten Christelijke mannen niet belangstellend en verlangend zijn ten aanzien van het toekomstig welzijn van deze mens alsook voor de belangen van Gods werk, opdat hij een juiste regeling zal treffen aangaande het geld zijns Heren, de talenten, die hem geleend zijn om verstandig te gebruiken? Zullen zijn broeders toezien, dat de dood bij hem aantikt en hij tegelijkertijd Gods schathuis berooft? Dat zou een vreselijk verlies zijn, en voor hemzelf, en voor het werk; want, door zijn talent ten aanzien der geldmiddelen te plaatsen in de handen van hen, die voor de waarheid Gods niets voelen, zou hij, tegen alle opzet en bedoeling in, die in een doek wikkelen en onder de grond verstoppen. USG1 578.1

De Here zou willen dat Zijn navolgers hun geldmiddelen uitdelen, wanneer zij zelf daartoe nog in staat zijn. Sommigen kunnen de vraag stellen: “Moeten we werkelijk van alles wat we ons bezit noemen, afstand doen?” Best mogelijk dat dit momenteel niet van ons geeist wordt, maar we moeten bereid zijn om dat te doen om Christus’ wille. Wij moeten erkennen dat onze bezittingen absoluut Hem toebehoren, door daaruit rijke gaven te schenken wanneer geld gevraagd wordt voor de vooruitgang van Zijn werk. USG1 578.2

Sommigen sluiten hun oren wanneer gelden gevraagd worden om zendelingen uit te zenden naar verre landen of om de waarheid te publiceren zodat ze over de gehele wereld verspreid zal worden gelijk de bladeren in de herfst. Zij verontschuldigen hun gierigheid door u te vertellen dat ze schikkingen getroffen hebben om gaven te schenken na hun dood. Zij hebben de zaak Gods in hun testamenten bedacht. Daarom leiden ze een leven van gierigheid, God berovende in tienden en gaven en bij testamentaire beschikking geven ze God maar een klein deel terug van hetgeen Hij hun geleend heeft, terwijl een zeer groot gedeelte wordt toegewezen aan familieleden, die geen belangstelling voor de waarheid hebben. Dit is de ergste soort van diefstal. Zij beroven God van hetgeen Hem rechtmatig toekomt, niet enkel tijdens hun leven, maar ook bij hun dood. USG1 579.1