Go to full page →

HOOFDSTUK 58—VERSPREIDING DER GESCHRIFTEN USG3 325

In de nacht, van 2 maart 1907 werden mij vele dingen geopenbaard betreffende de waarde van onze boeken en geschriften over de tegenwoordige waarheid en hoe door onze broeders en zusters in de gemeenten betrekkelijk weinig is gedaan om die te verspreiden. USG3 325.2

Herhaaldelijk is mij getoond dat onze persen van nu af aanhoudend gebruikt moeten worden om het licht en de waarheid te publiceren. Dit is een tijd van geestelijke duisternis in de kerken van de wereld. Onwetendheid ten aanzien van goddelijke dingen heeft God en de waarheid voor hef oog verborgen. De machten van de boze worden steeds sterker. Satan vleit zijn medewerkers dat hij een werk zal doen dat de wereld zal inpalmen. Terwijl over de gemeente een zekere traagheid is gekomen, 1909, Vol. 9, biz. 65—67 zijn Satan en zijn legerscharen bijzonder actief. De belijdende Christelijke kerken bekeren de wereld niet, want ze zijn zelf besmet door zelfzucht en hovaardij, en moeten de bekerende macht Gods in hun midden voelen, alvorens ze anderen kunnen brengen tot een zuiverder en hoger peil. USG3 325.3