Zelden verzamelde Christus enkel Zijn discipelen om naar Zijn woorden te luisteren. Hij koos als Zijn gehoor niet alleen hen die de weg des levens kenden. Het was Zijn werk om de vele mensen te bereiken die in onwetendheid en dwaling verkeerden. Hij gaf Zijn lessen van waarheid daar waar zij het verduisterde begrip konden bereiken. Hijzelf was de waarheid, terwijl Hij daar stond met de lendenen omgord en de handen steeds uitgestrekt om te zegenen, terwijl Hij met woorden van waarschuwing, smeking en bemoediging allen die tot Hem wilden komen, trachtte op te heffen. DWE 250.1
Hoewel de bergrede in het bijzonder voor de discipelen werd gegeven, werd ze uitgesproken terwijl een grote schare naar Hem luisterde. Na de bevestiging van de apostelen ging Jezus met hen naar de oever van het meer. Hier begonnen de mensen in de vroege morgen samen te komen. Behalve de gewone menigten uit de Galilese steden, waren er mensen uit Judea, en zelfs uit Jeruzalem; uit Perea, uit Decapolis; uit Idumea, helemaal ten zuiden van Judea, en uit Tyrus en Sidon, de Foenicische steden aan de kust van de Middellandse Zee. “Daar zij hoorden, hoeveel Hij deed”,1Marc. 3:8. kwamen zij “om Hem te horen, en genezen te worden van hun ziekten... omdat er kracht van Hem uitging, en Hij allen genas”.2Luc. 6:18, 19. DWE 250.2
Daar het smalle strand zelfs niet genoeg ruimte overliet voor allen om te staan en zo Zijn stem te horen, ging Jezus hen voor, de weg terug naar de kant van het gebergte. Toen Hij een vlak gedeelte bereikte, dat een aangename plaats voor bijeenkomst bood voor de grote schare, zette Hij Zich neer op het gras, en Zijn discipelen en de menigte volgden Zijn voorbeeld. DWE 250.3
De discipelen zaten altijd vlak bij Jezus. Aanhoudend drongen de mensen op Hem aan; toch begrepen de discipelen dat ze zich niet uit Zijn tegenwoordigheid moesten laten verdringen. Ze zaten dicht bij hem, om maar niet een woord van Zijn onderwijzing te verliezen. Ze waren aandachtige luisteraars, verlangend de waarheden te verstaan die zij aan alle landen en leeftijden zouden moeten bekendmaken. DWE 250.4
Met een gevoel dat er iets meer dan gewoonlijk te verwachten was, drongen ze zich rondom hun Meester. Ze geloofden dat het koninkrijk spoedig zou .worden opgericht, en uit de gebeurtenissen van die morgen leidden ze met stelligheid af, dat er dienaangaande een afkondiging zou worden gedaan. Een gevoel van afwachting drong ook door tot de menigte, en hun aandachtige gezichten toonden hun intense belangstelling. Terwijl de mensen daar op de groene berghelling zaten en wachtten op de woorden van de goddelijke Leraar, werden hun harten vervuld met gedachten aan toekomstige heerlijkheid. Er waren schriftgeleerden en Farizeeën die uitzagen naar de dag waarop zij zouden heersen over de gehate Romeinen, en de rijkdommen en pracht zouden bezitten van het grootste rijk ter wereld. De arme boeren en vissers hoopten de verzekering te horen, dat hun ellendige krotten, het karig voedsel, het leven van zwoegen en hun vrees voor gebrek verwisseld zouden worden voor huizen van overvloed en dagen van gemak. In plaats van het ene ruwe kleed, waarin ze zich overdag hulden en waarmede ze zich ‘s nachts dekten, hoopten ze dat Christus hun de rijke en kostbare gewaden van hun overwinnaars zou geven. Aller hart trilde van de trotse verwachting, dat Israël spoedig voor de ogen van de volken geëerd zou worden als het uitverkoren volk des Heren, en dat Jeruzalem verheven zou worden tot het centrum van een wereldomvattend koninkrijk. DWE 250.5
Christus stelde de hoop op aardse grootheid teleur. In de Bergrede trachtte Hij het werk ongedaan te maken dat tot stand was gebracht door verkeerd onderricht, en Zijn toehoorders een juist begrip te geven van Zijn koninkrijk en Zijn eigen karakter. Toch viel Hij de dwalingen niet op directe wijze aan. Hij zag, dat de ellende van de wereld te wijten was aan de zonde, maar toch gaf Hij hun geen levendige beschrijving van hun jammerlijke staat. Hij leerde hun iets dat oneindig veel beter was dan hetgeen ze gekend hadden. Zonder hun ideeën over het koninkrijk Gods te bestrijden, vertelde Hij hun over de voorwaarden om daar binnen te gaan, en liet het aan henzelf over om daaruit op te maken wat de aard van dat koninkrijk was. De waarheden die Hij leerde, zijn niet minder belangrijk voor ons dan voor de menigte die Hem volgde. Wij hebben er niet minder dan zij behoefte aan de grondbeginselen van het koninkrijk Gods te leren kennen. DWE 251.1
De eerste woorden van Christus tot de mensen op de berg waren woorden van zegen. Zalig zijn zij, zei Hij, die hun geestelijke armoede inzien en de noodzaak gevoelen van verlossing. Het evangelie moet gepredikt worden aan de armen. Niet aan hen die geestelijk trots zijn, aan hen die beweren rijk te zijn en aan geen ding gebrek te hebben, wordt het geopenbaard, maar aan hen die nederig en berouwvol zijn. Slechts één bron is geopend voor de zonde, een bron voor de armen van geest. DWE 251.2
Het trotse hart jaagt ernaar de verlossing te verdienen; maar zowel onze aanspraak op de hemel als onze geschiktheid daarvoor vinden we in de gerechtigheid van Christus. De Here kan niets doen voor het herstel van de mens tenzij deze, overtuigd van eigen zwakheid en ontdaan van alle zelfgenoegzaamheid, zich overgeeft aan de leiding van God. Dan kan hij de gave ontvangen die God hem wil schenken. Niets wordt onthouden aan de ziel die zijn armoede gevoelt. Die heeft onbeperkte toegang tot Hem in Wie al de volheid woont. “Want zo zegt de Hoge en Verhevene, Die in eeuwigheid troont en Wiens naam de Heilige is: In den hoge en in het heilige woon Ik en bij de verbrijzelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven.”3Jes. 57:15. DWE 252.1
“Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden.”4Matth. 5:4. Met deze woorden leert Christus niet, dat treuren op zichzelf de macht heeft om de zondeschuld weg te nemen. Hij hecht Zijn goedkeuring niet aan voorwendsels of opzettelijke nederigheid. De droefheid waarover Hij spreekt, bestaat niet uit zwaarmoedigheid en geklaag. Terwijl we treuren om de zonden, kunnen we ons verblijden in het kostbare voorrecht, dat wij kinderen Gods zijn. DWE 252.2
Dikwijls treuren we omdat onze boze daden ons onaangename gevolgen opleveren; maar dat is geen berouw. Ware smart om de zonde is het gevolg van de werking van de Heilige Geest. De Geest openbaart de ondankbaarheid van het hart dat de Heiland veronachtzaamd en bedroefd heeft, en brengt ons in diep berouw aan de voet van het kruis. Door iedere zonde wordt Jezus opnieuw gewond; en wanneer we zien op Hem Die we doorstoken hebben, treuren we om de zonden die Hem zieleangst gebracht hebben. Zulk treuren zal leiden tot het verzaken van zonde. DWE 252.3
De wereldling zegt misschien, dat deze smart een zwakheid is; maar het is de kracht die de berouwvolle mens bindt aan de Oneindige met banden die niet verbroken kunnen worden. Het laat zien, dat de engelen Gods aan de ziel de genadegaven terugbrengen die verloren waren door hardheid van hart en overtreding. De tranen van de berouwhebbende zijn slechts de regendroppels die voorafgaan aan het zonlicht der heiligheid. Deze smart kondigt een vreugde aan die een levende fontein zal zijn voor de ziel. “Alleen, erken uw ongerechtigheid, dat gij van de Here, uw God, zijt afgevallen.”5Jer. 3:13. “Ik zal u niet donker aanzien, want Ik ben genadig, luidt het woord des Heren.”6Jer. 3:12. Hij heeft beschikt aan “de treurenden van Sion” te geven “hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest”.7Jes. 61:3. DWE 252.4
Ook voor hen die zuchten in beproeving en smart is vertroosting. De bitterheid van smart en vernedering is beter dan de uitspattingen der zonde. Door moeilijkheden openbaart God ons de wonde plekken in ons karakter, opdat we door Zijn genade onze gebreken kunnen overwinnen. Onbekende Hoofdstukken betreffende onszelf worden geopend voor ons, en de proef komt, of we de berisping en de raad Gods zullen aanvaarden. Wanneer we in beproeving gebracht worden, mogen we niet kniezen en klagen. We mogen niet in opstand komen of door tobben onszelf loswerken uit de hand van Christus. We moeten de ziel voor God vernederen. De wegen des Heren zijn duister voor hem die de dingen wil zien in het licht van eigen genoegen. Ze schijnen donker en vreugdeloos voor onze menselijke natuur. Maar Gods wegen zijn wegen van genade, en het eind daarvan is behoudenis. Elia wist niet wat hij deed toen hij in de woestijn zei, dat hij genoeg had van het leven en bad dat hij mocht sterven. De Here deed in Zijn genade niet aan hem naar zijn eigen woorden. Er was nog een groot werk voor Elia te doen, en wanneer dit werk gedaan zou zijn, zou hij niet omkomen in moedeloosheid en eenzaamheid in de woestijn. Het was hem niet beschoren neer te dalen in het stof des doods, maar om op te stijgen in heerlijkheid, begeleid door hemelse wagens, naar de troon. DWE 252.5
Gods woord voor de treurende is: “Zijn wegen heb Ik gezien, doch Ik zal het genezen, het leiden en het weer vertroosting schenken, namelijk aan de treurenden ervan”.8Jes. 57:18. “Ik verander hun rouw in vreugde, Ik troost en verblijd hen na hun smart.”9Jer. 31:13. DWE 253.1
“Zalig de zachtmoedigen.”10Matth. 5:5. De moeilijkheden die wij zullen ontmoeten, kunnen zeer verminderd worden door die zachtmoedigheid die in Christus verborgen is. Indien wij de nederigheid van onze Meester bezitten, zullen we staan boven de vernederingen, de tegenslagen en de ergernissen waaraan we dagelijks zijn blootgesteld, en zij zullen geen schaduw meer werpen over onze geest. Het hoogste blijk van adel in een christen is zelfbe-heersing. Hij die onder beschimping of wreedheid er niet in slaagt een kalme, vertrouwende geest te bewaren, berooft God van Zijn recht, Zijn eigen volmaaktheid van karakter in hem te openbaren. Nederigheid van hart is de kracht die de overwinning geeft aan de navolgers van Christus; ze is het teken van hun verbondenheid met de hemelse hoven. DWE 253.2
“Want de Here is verheven, en Hij aanschouwt de nederige.”11Ps. 138:6. Zij die de zachtmoedige en nederige geest van Christus openbaren, worden door God liefderijk aangezien. Misschien ziet de wereld op hen met verachting, maar in Zijn ogen zijn ze van grote waarde. Niet alleen de wijze, de grote, de weldoener zal toegang verkrijgen tot de hemelse hoven; niet alleen de ijverige werker die vol is van enthousiasme en rusteloze activiteit. Neen; de arme van geest, die vurig verlangt naar de blijvende tegenwoordigheid van Christus, de nederige van hart, wiens hoogste ideaal het is de wil van God te doen deze zullen rijkelijk toegang verkrijgen. Zij zullen behoren tot het getal dergenen die hun klederen gewassen hebben en wit gemaakt in het bloed van het Lam. “Daarom zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in Zijn tempel; en Hij Die op de troon gezeten is, zal Zijn tent over hen uitspreiden.”12Openb. 7:15. DWE 253.3
“Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid.”13Matth. 5:6. Het gevoel van onwaardigheid zal het hart ertoe brengen te hongeren en te dorsten naar gerechtigheid, en dit verlangen zal niet teleurgesteld worden. Zij die in hun hart plaats maken voor Jezus, zullen Zijn liefde verwerven. Allen die verlangen de gelijkenis van Gods karakter te dragen, zullen tevreden gesteld worden. De Heilige Geest laat een ziel die op Jezus ziet, nooit hulpeloos staan. Hij neemt uit de dingen van Christus en toont ze hem. Indien het oog op Christus gevestigd blijft, houdt het werk van de Geest niet op, totdat de ziel in overeenstemming is gebracht met Zijn beeld. Het zuivere element van liefde zal de ziel verruimen, en aan haar het vermogen geven voor hogere bekwaamheden, voor bredere kennis aangaande de hemelse dingen, zodat de ziel niet hoeft te berusten in een tekort aan volheid. “Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.”14Matth. 5:6. DWE 254.1
De barmhartigen zullen barmhartigheid vinden, en de reinen van hart zullen God zien. Iedere onreine gedachte verontreinigt de ziel, verzwakt het zedelijk gevoel, en heeft de neiging de indrukken ‘van de Heilige Geest uit te wissen. Het verduistert de geestelijke blik, zodat de mensen God niet kunnen zien. De Here kan de berouwvolle zondaar vergeven en doet dat ook; maar hoewel vergeving geschonken is, is de ziel geschonden. Alle onreinheid van taal of in gedachten moet vermeden worden door hem die een helder onderscheidingsvermogen van de geestelijke waarheid wenst te hebben. DWE 254.2
Maar de woorden van Christus omvatten meer dan vrijheid van zinnelijke onreinheid, meer dan het vrij zijn van de ceremoniële verontreiniging die door de Joden zo sterk vermeden werd. Zelfzucht verhindert ons God te zien. De geest die zichzelf zoekt, denkt over God alsof Hij iemand is als hijzelf. Indien we dit niet afgelegd hebben, kunnen we Hem Die liefde is, niet begrijpen. Alleen het onzelfzuchtig hart, de nederige en vertrouwende geest, zal God zien als “barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw”.15Ex. 34:6. DWE 254.3
“Zalig de vredestichters.”16Matth. 5:9. De vrede van Christus is geboren uit waarheid, hij is harmonie met God. De wereld is vijandschap met de wet van God; zondaren leven in vijandschap met hun Maker; als gevolg daarvan leven ze in vijandschap met elkander. Maar de Psalmist verklaart: “Zij die uw wet liefhebben, hebben grote vrede, er is voor hen geen struikelblok”.17Ps. 119:165. Mensen kunnen geen vrede maken. Menselijke plannen tot loutering en verheffing van personen of van de maatschappij zullen falen in het voortbrengen van vrede, omdat zij het hart niet bereiken. De enige kracht die ware vrede kan voortbrengen en bestendigen, is de genade van Christus. Wanneer deze vrede in het hart wordt ingeplant, zal zij de boze hartstochten, die strijd en tweedracht veroorzaken, uitbannen. “Voor een doornstruik zal een cypres opschieten, voor een distel zal een mirt opschieten”;18Jes. 55:13. en de woestijn des levens zal “zich verblijden... en bloeien als een narcis”.19Jes. 35:1. DWE 254.4
De schare was verbaasd over deze leer, die zo in strijd was met de voorschriften en het voorbeeld der Farizeeën. Het volk was gaan denken, dat geluk bestond in het bezitten van dingen van deze wereld, en dat roem en eer van mensen zeer het begeren waard waren. Het was erg aangenaam om “Rabbi” genoemd te worden, en als wijs en godsdienstig geprezen te worden, en je deugden aan het publiek ten toon te stellen. Dit werd beschouwd als de bekroning van het geluk. Maar in de tegenwoordigheid van die grote menigte verklaarde Jezus, dat aardse winst en eer de enige beloning waren die zulke mensen ooit zouden ontvangen. Hij sprak met zekerheid, en een overtuigende kracht ging met Zijn woorden gepaard. Het volk werd er stil door en een gevoel van angst besloop hen. Ze zagen elkander bedenkelijk aan. Wie van hen zou behouden worden, als de leer van deze Man juist was? Velen werden overtuigd, dat deze opmerkelijke Leraar gedreven werd door de Geest van God, en dat de gedachten die Hij uit-sprak, goddelijk waren. DWE 255.1
Nadat Hij verklaard had, waaruit waar geluk bestaat en hoe het verkregen kan worden, wees Jezus meer bepaald op de plicht van Zijn discipelen, als leraars die door God gekozen waren om anderen te brengen op het pad der gerechtigheid, dat tot het eeuwige leven leidt. Hij wist dat zij dikwijls zouden lijden door teleurstelling en ontmoediging, dat zij besliste tegenstand zouden ontmoeten, dat zij beschimpt zouden worden en hun getuigenis verworpen zou worden. Hij wist heel goed dat bij het vervullen van hun opdracht de eenvoudige mannen die zo aandachtig naar Zijn woorden luisterden, laster, marteling, gevangenneming en dood zouden moeten verduren, en Hij vervolgde: DWE 255.2
“Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is het koninkrijk der hemelen. Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil. Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij de profeten vóór u vervolgd”.20Matth. 5:10-12. DWE 255.3
De wereld heeft de zonde lief en haat de gerechtigheid, en dit was de oorzaak van haar vijandigheid jegens Jezus. Allen die Zijn oneindige liefde afwijzen, zullen het christendom een storend element vinden. Het licht van Christus verdrijft de duisternis die hun zonden bedekt, en de behoefte aan hervorming wordt openbaar gemaakt. Terwijl zij die zich overgeven aan de invloed van de Heilige Geest, de oorlog met zichzelf beginnen, voeren zij die zich vastklemmen aan de zonde, oorlog tegen de waarheid en haar vertegenwoordigers. DWE 256.1
Zo ontstaat er strijd, en worden de volgelingen van Christus ervan beschuldigd, dat zij het volk opruien. Maar het is de gemeenschap met God die hun de vijandschap der wereld brengt. Zij dragen de smaad van Christus. Ze betreden het pad dat door de edelsten der aarde betreden is. Niet met smart, maar met vreugde, moeten zij vervolging aanvaarden Iedere vurige beproeving is Gods middel om hen te verbeteren. Iedere beproeving maakt hen geschikter voor het werk als medearbeiders van Hem. Ieder treffen heeft zijn plaats in de grote slag om de gerechtigheid en ieder treffen zal de vreugde van hun uiteindelijke overwinning vergroten. Wanneer zij daarop het oog richten, zal de beproeving van hun geloof en geduld blijmoedig worden aanvaard, en niet gevreesd en vermeden worden. Met de begeerte in het hart hun verplichtingen tegenover de wereld te vervullen, hun verlangen richtend op Gods goedkeuring, moeten Zijn knechten iedere plicht vervullen, zonder rekening te houden met de vrees voor of de gunst van mensen. DWE 256.2
“Gij zijt het zout der aarde”,21Matth. 5:13. zei Jezus. Trek u niet terug uit de wereld om aan de vervolging te ontkomen. Gij moet vertoeven onder de mensen, opdat de smaak van de goddelijke liefde zal zijn als zout dat de wereld bewaart voor bederf. DWE 256.3
Harten die zich openstellen voor de invloed van de Heilige Geest, zijn de kanalen waardoor Gods zegeningen stromen. Indien zij die God dienen, van de aarde werden weggenomen en Zijn Geest van de mensen werd afgetrokken, dan zou deze wereld overgelaten zijn aan troosteloosheid en ver-nietiging, de vruchten van Satans heerschappij. Hoewel de goddelozen het niet weten, danken ze zelfs de zegeningen van dit leven aan de aanwezigheid op deze wereld van Gods volk, dat zij verachten en verdrukken. Maar indien de christenen alleen in naam christenen zijn, zijn ze als zout dat zijn smaak heeft verloren. Ze hebben geen invloed ten goede meer voor de we-reld. Doordat zij God verkeerd voorstellen, zijn ze erger dan ongelovigen. DWE 256.4
“Gij zijt het licht der wereld.”22Matth. 5:14, De Joden meenden, dat ze de weldaden van de verlossing konden beperken tot hun eigen volk; maar Christus liet hun zien, dat verlossing is als de zonneschijn. Ze behoort aan de gehele wereld. De godsdienst van de Bijbel mag niet worden opgesloten in de omslag van een boek of tussen de muren van een kerk. We moeten de godsdienst niet zo nu en dan te voorschijn halen voor ons eigen welzijn, en daarna weer zorgvuldig terzijde leggen. Die moet het dagelijks leven hei-ligen, en moet blijken in iedere zakelijke overeenkomst en in al onze maatschappelijke relaties. DWE 256.5
Ware karaktervorming vindt niet plaats van buitenaf en wordt niet omgedaan; het straalt van binnenuit. Indien we anderen op het pad der gerechtigheid willen brengen, moeten de beginselen van de gerechtigheid in ons eigen hart verankerd liggen. Onze geloofsbelijdenis verkondigt misschien de theorie van godsdienst, maar het is onze daadwerkelijke vroomheid die het woord der waarheid verkondigt. Een beginselvast leven, een heilige levenswandel, onwankelbare onkreukbaarheid, een werkzame, welwillende geest, het goddelijk voorbeeld dit zijn de middelen waardoor het licht aan de wereld gebracht wordt. DWE 257.1
Jezus had niet stilgestaan bij de nadere omschrijvingen van de wet, maar Hij liet Zijn toehoorders niet de gevolgtrekking maken, dat Hij gekomen was om de eisen van de wet opzij te schuiven. Hij wist, dat er spionnen gereedstonden om ieder woord aan te grijpen dat zo verdraaid zou kunnen worden, dat het aan hun doel zou beantwoorden. Hij kende het vooroordeel dat bestond in de harten van velen van Zijn toehoorders, en Hij zei niets om hun geloof in de godsdienst en de instellingen die hun door middel van Mozes gegeven waren, te doen wankelen. Christus Zelf had zowel de zedenwet als de ceremoniële wet gegeven. Hij was niet gekomen om het vertrouwen in dat wat Hijzelf geleerd had, af te breken. Juist om Zijn grote eerbied voor de wet en de profeten trachtte Hij de muur van overgeleverde inzettingen die de Joden omgaf, te doorbreken. Terwijl Hij hun verkeerde uitleg van de wet verwierp, behoedde Hij Zijn discipelen zorgvuldig ervoor, de levensbelangrijke waarheden die aan de Joden waren toevertrouwd, op te geven. DWE 257.2
De Farizeeën waren trots op hun gehoorzaamheid aan de wet; toch wisten ze zó weinig de beginselen van deze wet dagelijks in praktijk te brengen, dat de woorden van de Heiland hun als ketterij in de oren klonken. Terwijl Hij de onzin waaronder de wet begraven was, wegvaagde, meenden zij, dat Hij de waarheid zelf wegvaagde. Zij fluisterden tot elkander, dat Hij de wet te licht opvatte. Hij las hun gedachten en antwoordde hun met de woorden: “Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen”.23Matth. 5:17. Hier weerlegt Jezus de aanklacht van de Farizeeën. Zijn werk in de wereld is, de heilige aanspraken van die wet waarvan zij Hem beschuldigen dat Hij ze verbreekt, te verdedigen. Indien de wet van God veranderd of opgeheven zou kunnen worden, dan had Christus om de gevolgen van onze overtredingen niet behoeven te lijden. Hij kwam om de verhouding van de wet tot de mens te verklaren en om de voorschriften daarvan te illustreren met Zijn eigen leven van gehoorzaamheid. DWE 257.3
God heeft ons Zijn heilige geboden gegeven, omdat Hij het mensdom liefheeft. Om ons te beschermen tegen de gevolgen van de overtreding, openbaart Hij de beginselen van de gerechtigheid. De wet is een uitdrukking van de gedachten van God; wanneer deze wet in Christus wordt aangenomen, wordt het ook onze gedachte. De wet verheft ons boven de macht van natuurlijke begeerten en neigingen, boven de verzoekingen die tot zonde leiden. God verlangt, dat wij gelukkig zijn, en Hij gaf ons de geboden van de wet, opdat wij vreugde zouden vinden door daaraan te ge-hoorzamen. Toen bij de geboorte van Jezus de engelen zongen: DWE 258.1
“Ere Zij God in den hoge, en vrede op aarde,
bij mensen des welbehagens”,24Luc. 2:14.
verklaarden ze de beginselen van de wet die Hij door Zijn komst groot zou maken en verheerlijken. DWE 258.2
Toen op de Sinaï de wet gegeven werd, maakte God aan de mensen de heiligheid van Zijn karakter bekend, opdat zij in tegenstelling daarmee de zondigheid van hun eigen karakter zouden zien. De wet werd gegeven om hen te overtuigen van zonde en hun behoefte aan een Heiland te openbaren. Dit zou gebeuren wanneer de beginselen daarvan door de Heilige Geest in het hart geschreven zouden worden. Dit werk gebeurt nog altijd. In het leven van Christus worden de beginselen van de wet duidelijk gemaakt, en wanneer de Heilige Geest Gods het hart aanraakt, wanneer het licht van Christus aan de mensen hun behoefte aan Zijn reinigend bloed en Zijn rechtvaardigmakende gerechtigheid openbaart, is de wet nog steeds een macht om ons tot Christus te brengen, opdat wij gerechtvaardigd zouden worden uit het geloof. “De wet des Heren is volmaakt, zij verkwikt de ziel.”25Ps. 19:8. DWE 258.3
“Eer de hemel en de aarde vergaat”, zei Jezus, “zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied”.26Matth. 5:18. De zon die aan de hemel schijnt, de vaste grond waarop wij leven, zijn Gods getuigen dat Zijn wet onveranderlijk en eeuwig is. Al zouden zij voorbijgaan, de goddelijke geboden zullen standhouden. “Gemakkelijker zouden hemel en aarde vergaan, dan dat er van de wet één tittel zou vallen.”27Luc. 16:17. De schaduwdienst, die wees op Jezus als het Lam Gods, zou bij Zijn dood afgeschaft worden; maar de geboden van de decaloog zijn even onveranderlijk als de troon van God. DWE 258.4
Aangezien de “wet des Heren volmaakt”28Ps. 19:8. is, moet iedere afwijking daarvan boos zijn. Zij die de geboden van God ongehoorzaam zijn en anderen leren datzelfde te doen, worden door Christus veroordeeld. Het leven van gehoorzaamheid dat de Heiland leidde, handhaafde de eisen van de wet; daardoor werd bewezen, dat de wet door het mensdom gehoorzaamd kon worden, en daaruit bleek de uitnemendheid van karakter, die door gehoorzaamheid aan de wet zou worden ontwikkeld. Allen die gehoorzamen zoals Hij dat deed, verklaren eveneens, dat de wet “heilig en rechtvaardig en goed”29Rom. 7:12. is. Aan de andere kant ondersteunen zij die Gods geboden verbreken, Satans bewering, dat de wet onrechtvaardig is en niet gehoorzaamd kan worden. Op deze wijze verlenen ze steun aan de drogredenen van de grote tegenstander en werpen een smaad op God. Ze zijn de kinderen van de boze, die de eerste opstandeling was tegen de wet van God. Hen in de hemel toe te laten zou betekenen, dat wederom de elementen van tweedracht en opstandigheid zouden binnengebracht en het welzijn van het heelal in gevaar zou worden gebracht. Niemand die opzettelijk één beginsel van de wet veronachtzaamt, zal het koninkrijk der hemelen binnengaan. DWE 259.1
De rabbi’s meenden, dat hun gerechtigheid een paspoort voor de hemel was, maar Jezus verklaarde, dat het onvoldoende en onwaardig was. Uiterlijke formaliteiten en een theoretische kennis van de waarheid vormden de gerechtigheid van de Farizeeën. De rabbi’s beweerden heilig te zijn door hun eigen pogingen om de wet te houden, maar hun werken hadden gerechtigheid van godsdienst gescheiden. Terwijl ze stipt waren in het nakomen van de ceremoniële gebruiken, was hun leven onzedelijk en laag. Hun zogenaamde gerechtigheid kon nooit het koninkrijk der hemelen binnengaan. DWE 259.2
De grootste misleiding van de menselijke geest in de dagen van Christus was, dat alleen instemmen met de waarheid reeds gerechtigheid vormt. Bij alles wat mensen ervaren hebben, is gebleken dat een theoretische kennis der waarheid niet voldoende was om de ziel te redden. Het brengt geen vruchten der gerechtigheid voort. Een nauwgezet in acht nemen van wat theologische waarheid genoemd wordt, gaat dikwijls gepaard met een haat voor de zuivere waarheid zoals het leven laat zien. De donkerste Hoofdstukken van de geschiedenis zijn beladen met het verslag van misdaden die begaan werden door dweepzieke godsdienstijveraars. De Farizeeën maakten er aanspraak op, kinderen van Abraham te zijn, en ze pochten erop dat zij de godsspraken bezaten; toch bewaarden deze voordelen hen niet voor zelfzucht, kwaadwilligheid, hebzucht en de gemeenste huichelarij. Ze meenden, dat zij de meest godsdienstige mensen op de wereld waren, maar hun zogenaamde rechtzinnigheid bracht hen ertoe de Here der heerlijkheid te kruisigen. DWE 259.3
Hetzelfde gevaar bestaat nog steeds. Velen nemen het als vanzelfsprekend aan, dat zij christenen zijn, eenvoudig omdat ze bepaalde godsdienstige leerstellingen onderschrijven. Maar zij hebben de waarheid niet in praktijk gebracht in hun leven. Ze hebben die niet geloofd en liefgehad, en daarom hebben zij niet de kracht ontvangen en de genade die tot ons komen door heiliging van de waarheid. Velen belijden misschien geloof in de waarheid; maar indien zij daardoor niet oprecht worden, vriendelijk, geduldig, verdraagzaam, hemelsgezind, is dit een vloek voor de bezitters van dat geloof, en door hun invloed wordt het tot een vloek voor de wereld. DWE 260.1
De gerechtigheid die Christus leerde, is overeenstemming van hart en leven met de geopenbaarde wil van God. Zondige mensen kunnen alleen rechtvaardig worden wanneer ze geloof in God hebben en een levendige verbinding met Hem bewaren. Dan zal ware godsvrucht de gedachten verheffen en het leven veredelen. Dan stemmen de uiterlijke godsdienstige vormen overeen met de innerlijke reinheid van de christen. Dan zijn de plechtigheden die vereist zijn in de dienst van God geen handelingen zonder betekenis, zoals dat bij de huichelachtige Farizeeën het geval was. DWE 260.2
Jezus behandelt de geboden afzonderlijk en verklaart de diepte en breedte van hun eisen. In plaats van één jota van hun kracht weg te nemen, toont Hij aan, hoe verreikend de beginselen van de geboden zijn, en stelt de noodlottige fout van de Joden aan het daglicht, die zij maken door hun uiterlijk vertoon van gehoorzaamheid. Hij verklaart, dat door de boze gedachte of wellustige blik de wet van God reeds overtreden wordt. Iemand die deel heeft aan de minste onrechtvaardigheid, verbreekt de wet en verlaagt zijn eigen zedelijke natuur. Moord bestaat het eerst in de geest. Hij die haat een plaats geeft in zijn hart, zet zijn schreden op het pad van de moordenaar, en zijn offeranden zijn een gruwel voor God. DWE 260.3
De Joden kweekten een geest van wraakzucht. In hun haat tegen de Romeinen uitten ze harde scheldwoorden en behaagden de boze door zijn karaktereigenschappen aan de dag te leggen. Zo oefenden ze zich om de verschrikkelijke dingen te doen waartoe hij hen leidde. In het godsdienstig leven van de Farizeeën was niets dat vroomheid aanbeval voor de heidenen. Jezus zei hun, zich niet te bedriegen met de gedachte, dat ze in hun hart tegen hun onderdrukkers in opstand konden komen en het verlangen koesteren, zich te wreken voor het hun aangedane onrecht. DWE 260.4
Het is waar, dat er een verontwaardiging bestaat die zelfs in volgelingen van Christus te rechtvaardigen is. Wanneer zij zien, dat God onteerd wordt en dao Zijn dienst in opspraak gebracht wordt, wanneer ze zien hoe de onschuldigen verdrukt worden, beroert een rechtvaardige verontwaardiging de ziel. Zulk een toorn, die ontstaat uit gevoelige zeden, is geen zonde. Maar zij die bij iedere vermeende aanleiding gevoelen dat zij de vrijheid hebben toe te geven aan toorn of wraakgevoelens, stellen hun hart open voor Satan. Bitterheid en vijandschap moeten uit de ziel verbannen worden, indien we in harmonie met de hemel willen leven. DWE 260.5
De Heiland gaat nog verder. Hij zegt: “Wanneer gij dan uw gave brengt naar het altaar, en u daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave daar vóór het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom en offer daarna uw gave”.30Matth. 5:23, 24. Velen zijn zeer ijverig in kerkelijke diensten, terwijl er tussen hen en hun broeders onverkwikkelijke geschillen zijn die ze zouden kunnen bijleggen. God verlangt van hen, alles te doen wat in hun vermogen ligt om de harmonie te herstellen. Voordat ze dat gedaan hebben, kan Hij hun diensten niet aannemen. Er wordt duidelijk gewezen op de plicht van de christen hierin. DWE 261.1
God stort Zijn zegeningen uit over allen. “Hij laat Zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.”31Matth. 5:45. Hij is “goed jegens de ondankbaren en bozen”.32Luc. 6:35. Hij geeft ons opdracht om te zijn zoals Hij. “Zegent wie u vervloeken”,33Luc. 6:28. zei Jezus; “bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt zijn van uw Vader, Die in de hemelen is”. 34Matth. 5:44, 45. Dit zijn de beginselen van de wet, en het zijn de bronnen des levens. DWE 261.2
Gods ideaal voor Zijn kinderen is hoger dan de hoogste menselijke gedachte reiken kan. “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is.”35Matth. 5:48. Dit bevel is een belofte. Het verlossingsplan beoogt onze volledige verlossing uit de macht van Satan. Christus scheidt de berouwvolle ziel altijd van de zonde. Hij kwam om de werken van de duivel te vernietigen, en Hij heeft voorzieningen getroffen dat de Heilige Geest zal worden geschonken aan iedere berouwvolle ziel, om hem van zondigen te weerhouden. DWE 261.3
Het werk van de verleider mag niet beschouwd worden als een verontschuldiging voor één verkeerde daad. Satan juicht wanneer hij hoort hoe de belijdende volgelingen van Christus verontschuldigingen maken voor de verwrongenheid van hun karakter. Deze verontschuldigingen zijn het die leiden tot zondigen. Er is geen verontschuldiging voor het zondigen. Een heilige gemoedstoestand, een leven als dat van Christus, is bereikbaar voor ieder berouwvol, gelovig kind van God. DWE 261.4
Het ideaal van een christelijk karakter is gelijkheid aan Christus. Zoals de Zoon van God volmaakt was in Zijn leven, zo moeten ook Zijn volgelingen volmaakt zijn in hun leven. Jezus was in alle dingen Zijn broeders gelijk gemaakt. Hij werd vlees, zoals wij dat zijn. Hij had honger en dorst, en was vermoeid. Hij ontving kracht uit het voedsel en werd verfrist door de slaap. Hij deelde het lot der mensen; toch was Hij de zondeloze Zoon van God. Hij was God in het vlees. Zijn karakter moet ook het onze zijn. De Here zegt van hen die in Hem geloven: “Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen Mijn volk zijn”.362 Cor. 6:16. DWE 261.5
Christus is de ladder die Jakob zag, waarvan het onderste gedeelte op de aarde rustte, en waarvan de bovenste sport reikte tot de poort des hemels, tot de drempel der heerlijkheid. Indien de ladder juist één trede tekort was geschoten om de wereld te bereiken, waren wij verloren geweest. Maar Christus bereikt ons waar wij zijn. Hij heeft onze natuur aangenomen en overwon, opdat wij zouden kunnen overwinnen door Zijn natuur aan te nemen. Gekomen “in een vlees, aan dat der zonde gelijk”,37Rom. 8:3. leefde Hij een leven zonder zonde. Nu maakt Hij door Zijn goddelijkheid aansprak op de troon des hemels, terwijl Hij door Zijn menselijkheid ons bereikt. Hij gebiedt ons, door het geloof in Hem de heerlijkheid van het karakter van God te bereiken. Daarom moeten wij volmaakt zijn, zoals onze “hemelse Vader volmaakt is”.38Matth. 5:48. DWE 262.1
Jezus had getoond, waaruit gerechtigheid bestaat en had gewezen op God als de bron daarvan. Nu richtte Hij Zich op praktische plichten. Bij het geven van aalmoezen, bij het bidden, bij het vasten, zei Hij, mag niets gedaan worden om de aandacht te trekken of om eigen lof te verkrijgen. Geef in oprechtheid, ter wille van de lijdende armen. Laat in het gebed de ziel in gemeenschap komen met God. Ga bij het vasten niet met gebogen hoofd en met een hart dat vol is van gedachten aan uzelf. Het hart van de Farizeeër is een woeste, onvruchtbare bodem, waarin het zaad van goddelijk leven niet kan groeien. Hij die zich zonder het minste voorbehoud aan God overgeeft, zal Hem op de meest aanvaardbare wijze dienen. Want door gemeenschap met God worden mensen zijn medewerkers om Zijn karakter aan de mensen te tonen. DWE 262.2
Het dienen dat voortkomt uit een oprecht hart, zal een grote vergelding vinden. “De Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u vergelden”.39Matth. 6:6. Door het leven dat wij leiden door de genade van Christus, wordt het karakter gevormd. De oorspronkelijke lieflijkheid wordt weer aan de ziel hergeven. De karaktereigenschappen van Christus worden ons gegeven, en het beeld van de Goddelijke begint naar voren te komen. Het gelaat van mannen en vrouwen die met God werken en wandelen, drukt de vrede des hemels uit. Zij zijn omgeven met de atmosfeer des hemels. Voor deze zielen is het koninkrijk Gods begonnen. Zij bezitten de vreugde van Christus, de vreugde een zegen voor de mensen te zijn. Zij ontvangen de eer, aangenomen te zijn in de dienst van de Meester; het is hun toevertrouwd Zijn werk te doen in Zijn Naam. DWE 262.3
“Niemand kan twee heren dienen.”40Matth. 6:24, We kunnen God niet dienen met een verdeeld hart. Bijbelse godsdienst is niet één invloed te midden van vele andere; zijn invloed is hoger, en doordringt en beheerst iedere andere. Hij moet niet een kleurig tintje zijn, dat hier en daar op een stuk linnen wordt aangebracht, maar het gehele leven moet ervan doortrokken worden, alsof het linnen in de verf werd gedompeld, totdat iedere draad van het materiaal was geverfd in een diepe tint die niet verbleekt. DWE 263.1
“Indien dan uw oog zuiver is, zal geheel uw lichaam verlicht zijn; maar indien uw oog slecht is, zal geheel uw lichaam duister zijn.”41Matth. 6:22, 23. Reinheid en doelbewustheid zijn de voorwaarden om licht van God te ontvangen. Hij die de waarheid wenst te weten, moet alles willen aanvaarden wat deze openbaart. Hij kan geen compromis sluiten met de dwaling. Weifelen en halfslachtig zijn in trouw jegens de waarheid, betekent de duisternis van dwaling en satanische misleiding te kiezen. DWE 263.2
Een wereldse gedragslijn en de onwrikbare beginselen der gerechtigheid kunnen niet onzichtbaar met elkaar vermengd worden zoals de kleuren van de regenboog. Tussen deze twee is een dikke, scherpe lijn getrokken door de eeuwige God. Het beeld van Christus is zó duidelijk te onderscheiden van dat van Satan als de middag van middernacht. En alleen zij die het leven van Christus leven, zijn Zijn medearbeiders. Indien één zonde gekoesterd wordt in de ziel of één verkeerde gewoonte in het leven vastgehouden wordt, wordt het gehele wezen daardoor besmet. De mens wordt een werktuig van de ongerechtigheid. DWE 263.3
Allen die gekozen hebben voor de dienst van God, dienen vertrouwen te stellen in Zijn zorg. Christus wees op de vogelen des hemels, op de bloemen in het veld, en Hij vroeg Zijn toehoorders, deze voorwerpen van Gods schepping te beschouwen. “Gaat gij ze niet verre te boven?”42Matth. 6:26. De mate van goddelijke aandacht die aan enig voorwerp geschonken wordt, is evenredig met de rang daarvan op de ladder van het bestaan. Over het bruine musje wordt gewaakt door de Voorzienigheid. De bloemen in het veld, het gras dat de aarde als een kleed bedekt, delen in de aandacht en de zorg van onze hemelse Vader. De grote Meester-Kunstenaar heeft aandacht besteed aan de leliën en ze zó prachtig gemaakt, dat ze de heerlijkheid van Salomo overtreffen. Hoeveel meer zorg besteedt God aan de mens die het beeld en de heerlijkheid Gods is. Hij verlangt ernaar, te zien hoe Zijn kinderen een karakter openbaren dat naar Zijn gelijkenis is. Zoals de zonnestraal aan de bloemen hun verschillende tere tinten schenkt, zo schenkt God aan de ziel de schoonheid van Zijn eigen karakter. DWE 263.4
Allen die kiezen voor Christus’ koninkrijk van liefde en gerechtigheid en vrede, en de belangen daarvan belangrijker maken dan alle andere, zijn verbonden met de wereld hierboven, en iedere zegen die nodig is voor dit leven behoort hun toe. In het boek van Gods voorzienigheid, deel: het le-ven, krijgen wij elk een bladzijde. Die bladzijde bevat iedere bijzonderheid van onze geschiedenis; zelfs de haren van ons hoofd zijn geteld. Gods kinderen zijn nooit uit Zijn gedachten. DWE 264.1
“Maakt u dan niet bezorgd tegen de dag van morgen.”43Matth. 6:34. We moeten Christus dag aan dag volgen. God geeft geen hulp voor morgen. Hij geeft Zijn kinderen niet alle aanwijzingen voor hun levensreis, opdat ze niet verward zullen worden. Hij vertelt hun zoveel als ze kunnen onthouden en uitvoeren. De kracht en wijsheid die hun geschonken wordt, zijn bestemd voor de behoefte van het ogenblik. “Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet” voor vandaag “dan bidde hij God daar om, Die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden”.44Jac. 1:5. DWE 264.2
“Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt.”45Matth. 7:1. Acht uzelf niet beter dan andere mensen, en stel uzelf niet tot hun rechter. Aangezien u de beweegredenen niet kunt vatten, bent u onbekwaam een ander te oordelen. Door op een ander kritiek uit te oefenen, brengt u een oordeel over uzelf; want u toont daarmee, dat u een deelgenoot van Satan bent, de aanklager der broederen. De Here zegt: “Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf”.462 Cor. 13:5. Dit is ons werk. “Indien wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet onder het oordeel komen.”471 Cor. 11:31. DWE 264.3
De goede boom zal goede vruchten voortbrengen. Indien de vruchten smakeloos en waardeloos zijn, is de boom slecht, Zo getuigen de vruchten die wij in ons leven voortbrengen, van de toestand van het hart en van de uitnemendheid van karakter. Goede werken kunnen nooit de zaligheid kopen, maar zij zijn een blijk van het geloof dat uit liefde handelt en de ziel reinigt. En hoewel de eeuwige vergelding niet om onze verdiensten geschonken wordt, zal die toch evenredig zijn aan het werk, dat gedaan is door de genade van Christus. DWE 264.4
Op déze wijze bracht Christus de beginselen van Zijn koninkrijk naar voren, en toonde aan dat zij de grote levensregel vormen. Om de les in te prenten, voegt Hij er een toelichting bij. Het is niet genoeg, zegt Hij, dat ge Mijn woorden hoort. Door gehoorzaamheid moet ge ze tot de grond-slag van uw karakter maken. Het eigen ik is slechts drijfzand. Indien ge bouwt op menselijke theorieën en verdichtsels, zal uw huis instorten. Door de winden der verzoeking, de stormen der beproeving, zal het weggevaagd worden. Maar deze beginselen die Ik u gegeven heb, zullen blijven bestaan. Neem Mij aan; bouw op Mijn woorden. DWE 264.5
”Een ieder nu, die deze Mijn woorden hoort en ze doet, zal gelijken op een verstandig man, die zijn huis bouwde op een rots. En de regen viel neer en de stromen kwamen en de winden waaiden en stortten zich op dat huis, en het viel niet in, want het was op de rots gegrondvest.”48Matth. 7:24, 25. DWE 265.1