De gehele nacht werd doorgebracht op de berg; en toen de zon opging, daalden Jezus en Zijn discipelen af naar de vlakte. Geheel in beslag genomen door hun gedachten, waren de discipelen eerbiedig en stil. Zelfs Petrus had geen woorden. Gaarne zouden ze zijn blijven toeven op die heilige plaats, die was aangeraakt door het licht van de hemel en waar de Zoon van God Zijn heerlijkheid geopenbaard had; maar er moest werk gedaan worden voor de mensen, die reeds overal naar Jezus zochten. DWE 370.1
Aan de voet van de berg had zich een groot gezelschap verzameld, daarheen geleid door de discipelen die achtergebleven waren, maar die wisten waar Jezus Zich had teruggetrokken. Toen de Heiland naderbij kwam, gebood Hij Zijn drie metgezellen te zwijgen over datgene waarvan ze getuigen waren geweest, zeggende: “Vertelt niemand dit gezicht, voordat de Zoon des mensen uit de doden is opgewekt”.1Matth. 17:9. De openbaring die aan de discipelen gegeven was, moest in hun harten overdacht, en niet wijd en zijd verkondigd worden. Het aan de menigte vertellen, zou alleen maar bespotting opwekken of ijdele verwondering. En zelfs de negen apostelen zouden het schouwspel niet begrijpen, totdat Jezus uit de doden was opgestaan. Hoe traag van begrip zelfs de drie bevoorrechte discipelen waren, zien we in het feit, dat, ondanks alles wat Christus gezegd had over datgene wat voor Hem lag, zij onder elkander vroegen, wat het opstaan uit de doden zou betekenen. Toch vroegen zij niet aan Jezus om een verklaring. Zijn woorden betreffende de toekomst hadden hen met smart vervuld; zij zochten geen verdere openbaring betreffende datgene waarvan ze zo graag zouden willen geloven, dat het nooit zou gebeuren. DWE 370.2
Toen de mensen in de vlakte Jezus bemerkten, liepen ze Hem snel tegemoet, en begroetten Hem met uitdrukkingen van eerbied en vreugde. Toch bemerkte Zijn scherpe blik, dat zij in grote verwarring waren. De discipelen schenen bezorgd te zijn. Er had zich juist een omstandigheid voorgedaan die hun bittere teleurstelling en vernedering had veroorzaakt. DWE 370.3
Terwijl zij wachtten aan de voet van de berg, had een vader zijn zoon tot hen gebracht, om verlost te worden van een stomme geest, die hem martelde. Toen Jezus de twaalven had uitgezonden, om in geheel Galilea te prediken, had Hij aan de discipelen macht gegeven over de onreine geesten, om die uit te werpen. Toen zij uitgingen, sterk in het geloof, hadden de boze geesten aan hun woord gehoorzaamd. Nu gaven ze in de naam van Christus de kwellende geest bevel zijn slachtoffer te verlaten; maar de geest bespotte hen slechts door opnieuw zijn macht te tonen. De discipelen, die niet in staat waren hun nederlaag te verklaren, gevoelden, dat zij schande brachten over zichzelf en hun Meester. En onder de menigte bevonden zich schriftgeleerden die van deze gelegenheid zo goed mogelijk gebrüik maakten om hen te vernederen. Zij verdrongen zich rondom de discipelen en stelden hun vragen waardoor ze trachtten te bewijzen dat zij en hun Meester bedriegers waren. Hier, zo verklaarden de rabbi’s triomfantelijk, was een onreine geest die de discipelen noch Jezus Zelf konden overwinnen. De mensen waren geneigd zich aan de zijde der schriftgeleerden te stellen, en een gevoel van verachting en hoon ging door de menigte. DWE 370.4
Maar plotseling verstomden de beschuldigingen. Men zag Jezus en Zijn drie discipelen naderbij komen, en met een plotselinge ommekeer in hun gevoelens gingen de mensen Hem tegemoet. De nacht van gemeenschap met de hemelse heerlijkheid had zijn sporen nagelaten op de Heiland en Zijn metgezellen. Op ieders gelaat lag een lichtglans die de toeschouwers deed vrezen. De schriftgeleerden trokken zich bevreesd terug, terwijl het volk Jezus verwelkomde. DWE 371.1
Alsof Hij getuige was geweest van alles wat er gebeurd was, zo kwam de Heiland naar het toneel van de onenigheid, en terwijl Hij Zijn blik richtte op de schriftgeleerden, vroeg Hij: “Waarom zijt gij met hen aan het redetwisten?”2Marc. 9:16. DWE 371.2
Maar de stemmen, die zo vrijmoedig en uitdagend waren geweest, zwegen nu. Een stilzwijgen was over het gehele gezelschap gevallen. Nu baande de bedroefde vader zich een weg door de menigte, en terwijl hij aan de voeten van Jezus viel, vertelde hij de geschiedenis van zijn verdriet en teleurstelling. DWE 371.3
“Meester”, zei hij, “ik heb mijn zoon tot U gebracht, die een stomme geest heeft. En waar hij hem aangrijpt, werpt hij hem op de grond... En ik heb Uw discipelen gezegd, dat zij hem zouden uitdrijven, en zij hebben het niet gekund”.3Marc. 9:17, 18. DWE 371.4
Jezus zag om Zich heen naar de van ontzag vervulde menigte, de vittende schriftgeleerden, de verslagen discipelen. Hij las het ongeloof in ieder hart; en met een stem vol smart riep Hij: “O ongelovig geslacht, hoe lang zal Ik nog bij U zijn? Hoe lang zal Ik u nog verdragen?”4Marc. 9:19. Toen gebood Hij de wanhopige vader: “Breng uw zoon hier”.5Luc. 9:41. DWE 371.5
De jongen werd gebracht, en toen de ogen van de Heiland op hem rustten, wierp de boze geest hem op de grond in stuiptrekkingen van doodsangst. Hij lag daar zich wentelend en met het schuim op de mond, de lucht verscheurend met huiveringwekkende kreten. DWE 372.1
Weer hadden de Vorst des levens en de vorst van de machten der duisternis elkander ontmoet op het strijdtoneel. Christus in de vervulling van Zijn opdracht “aan gevangenen loslating te verkondigen... om verbrokenen heen te zenden in vrijheid”.6Luc. 4:19. Satan in zijn pogingen om zijn slachtoffer in zijn macht te houden. Engelen des lichts en de legerscharen van boze engelen, ongezien, drongen naderbij om de strijd gade te slaan. Een ogenblik stond Jezus toe, dat de boze geest zijn macht toonde, opdat de toeschouwers een begrip zouden krijgen van de verlossing die zou plaatsvinden. DWE 372.2
De menigte keek met ingehouden adem toe, de vader gepijnigd door hoop en vrees. Jezus vroeg: “Hoe lang is het al, dat dit hem overkomt?”7Marc. 9:21. De vader vertelde het verhaal van lange jaren van lijden, en daarna, alsof hij het niet meer kon verdragen, riep hij uit: “Als Gij iets kunt doen, help ons en heb medelijden met ons!”8Marc. 9:22. “Als Gij kunt!”9Marc. 9:22. Zelfs nu twijfelde de vader aan de macht van Christus. DWE 372.3
Jezus antwoordt: “Als gij kunt! Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft”.10Marc. 9:23. Er bestaat geen tekort aan macht van de kant van Christus; de genezing van de zoon hangt af van het geloof van de vader. Terwijl hij in tranen uitbarst, omdat hij zijn eigen zwakheid beseft, geeft de vader zich over aan de genade van Christus, met de kreet: “Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!”11Marc. 9:24. DWE 372.4
Jezus wendt Zich tot de zieke en zegt: “Gij stomme en dove geest, Ik beveel u: ga van hem uit en kom niet meer in hem”.12Marc. 9:25. Er klinkt een schreeuw, er wordt in doodsangst geworsteld. Bij het uitgaan schijnt de onreine geest het leven uit zijn slachtoffer te scheuren. Dan ligt de jongen daar zonder zich te bewegen, ogenschijnlijk levenloos. De menigte fluistert, “dat hij gestorven is”13Marc. 9:26. maar Jezus neemt hem bij de hand, richt hem op, en geeft hem, naar geest en lichaam volmaakt gezond, aan zijn vader. Vader en zoon prijzen de naam van hun Verlosser. De menigte staat “verslagen over de majesteit Gods”,14Luc. 9:43. terwijl de schriftgeleerden, overwonnen en terneergeslagen, zich gemelijk afwenden. DWE 372.5
“Als Gij iets kunt doen, help ons en heb medelijden met ons!”15Marc. 9:22. Hoe menige met zonden beladen ziel heeft dat gebed herhaald. En tot allen komt het antwoord van de medelijdende Heiland: “Als gij kunt! Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft”.16Marc. 9:23. Het geloof verbindt ons met de hemel, en geeft ons kracht om opgewassen te zijn tegen de machten der duisternis. In Christus heeft God ons een middel gegeven om iedere zondige karaktertrek te overwinnen en om weerstand te bieden aan iedere verzoeking, hoe sterk die ook moge zijn. Maar velen menen, dat het geloof hun ontbreekt, en daarom blijven zij verwijderd van Christus. Laten deze zielen, in hun hulpeloze onwaardigheid, zichzelf overgeven aan de genade van hun barmhartige Heiland. Zie niet op uzelf, maar op Christus. Hij Die de zieken heeft genezen en de boze geesten heeft uitgeworpen toen Hij onder de mensen wandelde, is heden nog dezelfde machtige Verlosser. Het geloof komt tot ons door het Woord van God. Klem u dan vast aan Zijn belofte: “Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen”.17Joh. 6:37. Werp u aan Zijn voeten met de woorden: “Helpt U me als mijn geloof te kort schiet”.18Marc. 9:24 Vert. Anne de Vries. U kunt nooit verloren gaan wanneer u dit doet, nooit. DWE 372.6
In een korte spanne tijds aanschouwden de discipelen de uitersten van heerlijkheid en vernedering. Zij hebben gezien hoe het menselijke werd veranderd naar het beeld van God, en hoe het werd verlaagd naar de gelijkenis van Satan. Ze hebben gezien hoe Jezus van de berg waar Hij gesproken had met de hemelse boodschappers en waar Hij is uitgeroepen als de Zoon van God door de stem uit de stralende heerlijkheid, is afgedaald om dat meest bedroevende en weerzinwekkende schouwspel te zien, de bezeten jongen, met verwrongen gelaat, knarsetandend in de stuiptrekkingen van zijn zielestrijd, die door geen menselijke macht verlicht kon worden. En deze machtige Verlosser, Die slechts enkele uren tevoren verheerlijkt had gestaan voor de ogen van Zijn verwonderde discipelen, bukt Zich om het slachtoffer van Satan op te heffen van de aarde waar hij zich wentelt, en schenkt hem gezond naar geest en lichaam terug aan zijn vader en zijn thuis. DWE 373.1
Het was een aanschouwelijke les aangaande het verlossingswerk — de Goddelijke Die Zich vanuit de heerlijkheid van de Vader nederbuigt om het verlorene te redden. Het gaf ook een beeld van de zending van de discipelen. Het leven van de dienstknechten van Jezus moet niet alleen worden doorgebracht op de top van de berg met Jezus, in uren van geestelijke verlichting. Er is werk voor hen beneden in de vlakte. Zielen die Satan tot zijn slaven heeft gemaakt, wachten op het woord van geloof en gebed om hen te bevrijden. DWE 373.2
De negen discipelen dachten nog na over het bittere feit van hun eigen falen, en toen Jezus weer met hen alleen was, vroegen zij: “Waarom hebben wij hem niet kunnen uitdrijven?”19Matth. 17:19. Jezus antwoordde hun: “Vanwege uw kleingeloof. Want voorwaar, Ik zeg u, indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad, zult gij tot deze berg zeggen: Verplaats u van hier daarheen, en hij zal zich verplaatsen, en niets zal u onmogelijk zijn. Maar dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten”.20Matth. 17:20, 21. Hun ongeloof, dat hun verhinderde dieper met Jezus mede te gevoelen, en de zorgeloosheid waarmede zij het heilige werk dat hun opgedragen was, beschouwden, was de oorzaak geweest van hun falen in het treffen met de machten der duisternis. DWE 373.3
De woorden van Christus die op Zijn dood wezen, hadden droefheid en twijfel gebracht. En het uitkiezen van de drie discipelen om Jezus te vergezellen naar de berg, had de jaloezie van de negen opgewekt. In plaats van hun geloof te versterken door gebed en door overpeinzing van de woorden van Christus, waren ze aanhoudend bezig geweest over hun ontmoedigingen en persoonlijke grieven. In deze duistere toestand waren zij de strijd met Satan aangegaan. DWE 374.1
Om in een dergelijke strijd succes te hebben, moesten zij in een andere geestesgesteldheid te werk gaan. Hun geloof moest versterkt worden door vurig gebed en vasten en in nederigheid des harten. Zij moesten ontledigd worden van zichzelf, en vervuld van de Geest en kracht van God. Ernstig, volhardend smeken tot God in het geloof — geloof dat tot een volkomen afhankelijkheid van God leidt, en een onvoorwaardelijke toewijding aan Zijn werk — dit alleen kan baten om aan mensen de hulp van de Heilige Geest te schenken in de strijd tegen de overheden en de machten, de wereldbeheersers dezer duisternis en de boze geesten in de hemelse gewesten. DWE 374.2
“Indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad”, zei Jezus, “zult gij tot deze berg zeggen: Verplaats u van hier daarheen, en hij zal zich verplaatsen”.21Matth. 17:20. Hoewel het mosterdzaadje zo klein is, bevat het dezelfde geheimzinnige levenstelregel dat de hoogste boom doet groeien. Wanneer het mosterdzaad in de grond geworpen wordt, grijpt dat kleine leven ieder element aan dat God geschonken heeft om het te voeden, en het ontwikkelt zich snel tot een stevig gewas. Indien u een dergelijk geloof hebt, zult u het Woord Gods aangrijpen en alle hulpmiddelen die Hij beschikt heeft. Op deze wijze zal uw geloof sterker worden en zal u de kracht des hemels ter hulpe stellen. De hindernissen die door Satan op uw pad geplaatst worden, zullen, hoewel ze schijnbaar even onoverkomelijk zijn als de eeuwige heuvelen, verdwijnen op het bevel des geloofs. “Niets zal u onmogelijk zijn”.22Matth. 17:20. DWE 374.3