“Nu is er te Jeruzalem bij de Schaapspoort een bad, dat in het Hebreeuws de bijnaam Bethesda draagt, met vijf zuilengangen. Daarin lag een menigte zieken, blinden, verlamden en verschrompelden, die wachtten op de beweging van het water.”1Joh. 5:2, 3. DWE 160.1
Op bepaalde tijden werd het water van dit bad beroerd, en men geloofde algemeen, dat dit het gevolg was van een bovennatuurlijke macht, en dat ieder die het eerst na het beroeren van het water daar inkwam, genezen zou worden van welke ziekte ook die hij had. Honderden zieken bezochten dit gebouw; maar zó groot was de schare, als het water werd beroerd, dat zij naar voren stormden, daarbij mannen, vrouwen en kinderen die zwakker waren dan zijzelf, onder de voet lopend. Velen konden het bad niet bereiken. Velen die erin geslaagd waren het te bereiken, stierven op de rand ervan. Er waren beschuttingen gebouwd rondom de plaats, zodat de zieken beschermd zouden zijn tegen de hitte van de dag en de koude van de nacht. Er waren mensen die de nacht doorbrachten in die zuilengangen, en dagelijks weer naar de rand van het bad kropen in een ijdele hoop op genezing. DWE 160.2
Jezus was weer in Jeruzalem. Hij wandelde alleen, kennelijk in overdenking en gebed verzonken, en kwam zo bij het badwater. Hij zag hoe de arme lijdenden wachtten op datgene waarvan zij meenden dat het hun enige kans op genezing was. Hij verlangde ernaar Zijn genezende kracht aan te wenden om elke zieke beter te maken. Maar het was sabbat. Grote scharen gingen naar de tempel om te aanbidden, en Hij wist dat een dergelijke genezing het vooroordeel van de Joden zó zou opwekken, dat Zijn werk daardoor tot een vroegtijdig einde gebracht zou worden. DWE 160.3
Maar de Heiland zag een geval van de diepste ellende. Het betrof een man die reeds achtendertig jaar lang een hulpeloze invalide was. Zijn ziekte was voor een groot deel het gevolg van zijn eigen zonde en werd beschouwd als een oordeel Gods. Alleen en zonder vrienden, met een gevoel dat hij van Gods genade was uitgesloten, had de zieke lange jaren van ellende doorgebracht. Op het ogenblik dat men verwachtte dat het water beroerd zou worden, brachten mensen die medelijden met zijn hulpeloosheid hadden, hem naar de zuilengangen. Maar op het gunstigste ogenblik had hij niemand om hem erin te helpen. Hij had de rimpeling van het water gezien, maar was nooit in staat geweest verder te komen dan aan de rand van het bad. Anderen die sterker waren dan hij, sprongen er eerder in. Hij was niet opgewassen tegen de zelfzuchtige, dringende menigte. Zijn hardnekkige pogingen dat ene doel te bereiken, en zijn ongerustheid en voortdurende teleurstelling deden het laatste restje van zijn krachten snel afnemen. DWE 160.4
De zieke man lag op zijn mat en hief af en toe het hoofd op om naar het bassin te kijken, toen een vriendelijk, medelijdend gelaat zich over hem heen boog, en de woorden: “Wilt gij gezond worden?”2Joh. 5:6. zijn aandacht vroegen. Er kwam hoop in zijn hart. Hij voelde dat hij op de een of andere wijze geholpen zou worden. Maar de lichtstraal van bemoediging doofde al spoedig uit. Hij dacht eraan, hoe dikwijls hij getracht had het bad te bereiken, en nu was er weinig uitzicht, dat hij zou blijven leven totdat het opnieuw beroerd zou worden. Hij wendde zich vermoeid af, met de woorden: “Here, ik heb geen mens om mij, zodra er beweging komt in het water, in het bad te werpen; en terwijl ik onderweg ben, daalt een ander vóór mij af”.3Joh. 5:7. DWE 161.1
Jezus vraagt de zieke niet, geloof in Hem te hebben. Hij zegt eenvoudig: “Sta op, neem uw matras op en wandel”.4Joh. 5:8. Maar het geloof van de man grijpt dat woord aan. Iedere zenuw en spier trilt van nieuw leven, en er komt gezonde beweging in zijn verlamde ledematen. Zonder iets te vragen, spant hij zijn wil in om het bevel van Christus te gehoorzamen, en al zijn spieren gehoorzamen zijn wil. Hij springt overeind en bemerkt, dat hij een actief mens is geworden. DWE 161.2
Jezus had hem niet verzekerd, dat God hem zou helpen. De man had kunnen gaan twijfelen, en zijn enige kans op genezing op die wijze kunnen verliezen. Maar hij geloofde het woord van Christus, en door daarnaar te handelen, ontving hij kracht. DWE 161.3
Door datzelfde geloof kunnen wij geestelijke genezing ontvangen. Door de zonde zijn wij afgescheiden van het leven van God. Onze ziel is verlamd. In onszelf zijn we niet méér in staat om een heilig leven te leiden dan de zwakke man in staat was te lopen. Er zijn vele mensen die hun hulpeloosheid beseffen, en verlangen naar het geestelijk leven dat hen in harmonie met God zal brengen; tevergeefs trachten zij het te verkrijgen. In wanhoop roepen zij uit: “Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?”5Rom. 7:24. Laten deze wanhopige, worstelende mensen omhoog zien. De Heiland buigt Zich over datgene wat Hij met Zijn bloed heeft gekocht en zegt met onuitsprekelijke tederheid en deernis: “Wilt gij gezond worden?”6Joh. 5:6. Hij zegt u, op te staan in gezondheid en vrede. Wacht niet tot u gevoelt dat u genezen bent. Geloof Zijn Woord, en het zal waargemaakt worden. Plaats uw wil aan de zijde van Christus. Wil Hem dienen, en door te handelen naar Zijn Woord, zult u kracht ontvangen. Wat ook de slechte gewoonte moge zijn, de hartstocht die, doordat er lang aan toegegeven is, ziel en lichaam bindt, Christus is in staat ervan te verlossen en verlangt ernaar dat te doen. Hij zal leven geven aan de ziel die “dood” is “door... overtredingen”.7Ef. 2:1. Hij zal de gevangene die gebonden is door zwakheid en misstappen en banden der zonde bevrijden. DWE 161.4
De genezen verlamde boog zich voorover om zijn bed op te nemen, dat alleen bestond uit een mat en een deken, en terwijl hij zich weer ophief met een heerlijk gevoel, keek hij om zich heen waar zijn Bevrijder was; maar Jezus was verdwenen in de menigte. De man was bang dat hij Hem niet meer zou herkennen wanneer hij Hem nog eens zou zien. Terwijl hij zich haastig voortspoedde met vaste, ongedwongen stap, God prijzende en zich verheugende in zijn nieuw gevonden kracht, ontmoette hij verschillende Farizeeën en vertelde hun onmiddellijk over zijn genezing. Hij was verbaasd, dat ze zo koel naar zijn verhaal luisterden. DWE 162.1
Met dreigende blikken vielen ze hem in de rede en vroegen hem waarom hij op de sabbatdag zijn bed droeg. Zij herinnerden hem er streng aan, dat het niet geoorloofd was, op de dag des Heren lasten te dragen. In zijn vreugde had de man vergeten dat het sabbat was; hij had het niet te veroordelen gevonden, het bevel op te volgen van iemand die zulk een kracht Gods bezat. Hij antwoordde vrijmoedig: “Die mij gezond gemaakt heeft, die heeft tot mij gezegd: Neem uw matras op en ga uws weegs”.8Joh. 5:11. Zij vroegen hem, wie het was die dat gedaan had, maar hij kon het niet zeggen. Deze oversten wisten heel goed, dat er maar Eén was Die getoond had in staat te zijn dit wonder te verrichten; maar ze wilden een rechtstreeks bewijs hebben, dat het Jezus was, opdat ze Hem zouden kunnen veroordelen als een sabbatschender. Naar hun oordeel had Hij niet alleen de wet overtreden door een zieke op de sabbat te genezen, maar Hij had ook heiligschennis gepleegd door hem bevel te geven zijn bed weg te dragen. DWE 162.2
De Joden hadden de wet zó verdraaid, dat ze er een slavenjuk van gemaakt hadden. Hun zinloze inzettingen waren tot een spreekwoord geworden bij de andere volken. In het bijzonder de sabbat was omheind door allerlei onzinnige beperkingen. Hij was voor hen geen verlustiging, niet de heilige dag des Heren van gewicht. De schriftgeleerden en Farizeeën hadden de viering van de sabbat tot een ondragelijke last gemaakt. Het was een Jood niet toegestaan een vuur aan te steken of zelfs ook maar een kaars te ontsteken op de sabbat. Als een gevolg daarvan waren de mensen afhankelijk van heidenen voor het verrichten van vele diensten die ze volgens hun inzettingen zelf niet mochten doen. Zij dachten er niet over na dat, wanneer die dingen zondig waren om te doen, de mensen die anderen in dienst namen om ze te verrichten, even zondig waren als wanneer ze het werk zelf gedaan hadden. Ze dachten dat het heil beperkt was tot de Joden, en dat de toestand van anderen, die reeds hopeloos was, niet erger gemaakt kon worden. Maar God heeft geen geboden gegeven die niet door allen gehoorzaamd kunnen worden. Zijn wetten geven geen goedkeuring aan onredelijke en zelfzuchtige beperkingen. DWE 162.3
In de tempel ontmoette Jezus de man die genezen was. Hij was daarheen gekomen om een zondoffer te brengen en ook een dankoffer voor de grote genade die hij ontvangen had. Toen Hij hem onder de tempelgangers aantrof, maakte Jezus Zich bekend met de waarschuwende woorden: “Zie, gij zijt gezond geworden; zondig niet meer, opdat u niet iets ergers overkome”.9Joh. 5:14. DWE 163.1
De genezen man was buiten zichzelf van vreugde toen hij zijn Verlosser ontmoette. Onwetend aangaande de vijandschap tegen Jezus, vertelde hij aan de Farizeeën die hem daarnaar gevraagd hadden, dat Hij het was, Die hem genezen had. “En daarom wilden de Joden Jezus vervolgen, omdat Hij deze dingen op sabbat deed.”10Joh. 5:16. DWE 163.2
Jezus werd voor het Sanhedrin gebracht om Zich te verantwoorden wegens beschuldiging van sabbatschending. Indien de Joden in die tijd een zelfstandige natie waren geweest, zou een dergelijke beschuldiging hun doel gediend hebben om Hem ter dood te brengen. Dit werd verhinderd door het feit dat zij onderworpen waren aan de Romeinen. De Joden hadden niet de macht een doodvonnis te voltrekken, en de beschuldigingen die tegen Christus ingebracht werden, zouden geen gewicht in de schaal leggen in een Romeinse rechtszitting. Er waren echter andere zaken die zij daardoor trachtten te bereiken. Niettegenstaande hun pogingen om Zijn arbeid te verijdelen, was Christus bezig zelfs in Jeruzalem een grotere invloed over het volk te krijgen dat zijzelf hadden. Grote scharen die geen belang stelden in de heftige toespraken van de rabbi’s, werden door Zijn leer aangetrokken. Ze konden Zijn woorden begrijpen, en hun hart werd daardoor verwarmd en vertroost. Hij sprak over God, niet als een wrekend Rechter, maar als een tedere Vader, en Hij openbaarde het beeld Gods door dat Zelf te weerspiegelen. Zijn woorden waren als balsem voor de gewonde geest. Zowel door Zijn woorden als door Zijn genadewerken verbrak Hij de terneerdrukkende macht van oude overleveringen en door mensen gemaakte geboden, en Hij bracht de liefde Gods naar voren in haar onuitputtelijke volheid. DWE 163.3
In een van de vroegste profetieën aangaande Christus staat geschreven: “De schepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Hem zullen de volken gehoorzaam zijn”.11Gen. 49:10. Het volk verzamelde zich rondom Christus. De gunstig gestemde harten van de menigte namen de lessen van liefde en welwillendheid liever aan dan de strenge ceremoniën die door de priesters vereist werden. Indien de priesters en rabbi’s niet tussenbeide gekomen waren, zou Zijn leer een hervorming hebben teweeggebracht zoals deze wereld die nog nooit heeft gezien. Maar om hun eigen macht te handhaven, besloten de leiders de invloed van Jezus te ondermijnen. De tegen Hem ingebrachte beschuldiging voor het Sanhedrin en een openlijke veroordeling van Zijn leer zouden tot dat doel bijdragen; want het volk had nog steeds grote eerbied voor hun geestelijke leiders. Een ieder die het waagde de inzettingen van de rabbi’s te veroordelen, of trachtte de last die zij het volk opgelegd hadden, te verlichten, werd beschouwd als niet alleen schudig te zijn aan godslastering, maar ook aan verraad. Op deze gronden hoopten de rabbi’s wantrouwen tegen Christus op te wekken. Zij stelden Hem voor als iemand die trachtte de gevestigde gewoonten te veranderen, en zodoende verdeeldheid onder het volk te brengen en de weg te bereiden voor een volkomen onderwerping door de Romeinen. DWE 164.1
Maar de plannen voor welker vervulling de rabbi’s zo ijverig werkten, vonden hun oorsprong in een andere raad dan die van het Sanhedrin. Nadat het Satan mislukt was Christus in de woestijn te overwinnen, bracht hij al zijn krachten samen om Hem tegen te werken in Zijn dienstwerk en indien mogelijk Zijn arbeid te verijdelen. Wat hij niet kon bereiken door een directe, persoonlijke poging, besloot hij nu te volbrengen door strategie. Zodra hij zich teruggetrokken had na de strijd in de woestijn, werkte hij in een raadsvergadering met de engelen die zijn bondgenoten waren, zijn plannen uit om het denken van het Joodse volk nog verder te verblinden, opdat ze hun Verlosser niet zouden herkennen. Hij stelde het plan op, te werken door middel van zijn menselijke vertegenwoordigers in de godsdienstige wereld door hen te bezielen met zijn eigen vijandschap tegen de Verdediger der waarheid. Hij zou hen ertoe brengen Christus te verwerpen en Zijn leven zo bitter mogelijk te maken, in de hoop dat hij Hem zou ontmoedigen in Zijn werk. En de leiders van Israël werden de instrumenten van Satan in zijn oorlog tegen de Heiland. DWE 164.2
Jezus was gekomen om “een grote, heerlijke onderwijzing te geven”.12Jes. 42:21. Hij zou de waardigheid van de wet niet verminderen, maar verhogen. De Schrift zegt: “Hij zal niet kwijnen en niet geknakt worden, tot Hij op aarde het recht zal hebben gebracht”.13Jes. 42:4. Hij was gekomen om de sabbat te bevrijden van die zware last van inzettingen die deze dag tot een vloek in plaats van een zegen gemaakt hadden. DWE 164.3
Om deze reden had Hij de sabbat gekozen om Zijn genezingswerk in Bethesda te verrichten. Hij had de zieke man evengoed op een andere dag van de week kunnen genezen; of Hij had hem eenvoudig kunnen genezen, zonder hem te zeggen zijn bed mee te nemen. Maar dit zou Hem niet de gelegenheid hebben gegeven die Hij wilde verkrijgen. Iedere daad in het leven van Christus hier op aarde had een wijze bedoeling. Alles wat Hij deed, was belangrijk om de daad zelf en om de les die daarmee verbonden was. Onder de zieken bij het badwater had Hij het ergste geval uitgekozen om daarin Zijn genezende kracht te tonen, en Hij beval de man zijn bed door de stad te dragen om op die wijze het grote werk dat aan hem gedaan was, openbaar te maken. Dit zou de vraag doen rijzen, wat volgens de wet geoorloofd was om op sabbat te doen, en zou voor Hem de weg openen om de beperkingen van de Joden met betrekking tot de dag des Heren te laken, en hun overleveringen nutteloos te verklaren. DWE 165.1
Jezus verkondigde hun, dat het brengen van verlichting aan lijdenden in overeenstemming was met het sabbatgebod. Het was in harmonie met het werk van de engelen Gods, die voortdurend afdalen en opstijgen tussen hemel en aarde om de lijdende mensheid te dienen. Jezus verklaarde: “Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook”.14Jes. 5:17. Alle dagen behoren God. toe; daarin moeten Zijn plannen voor het menselijk geslacht ten uitvoer gebracht worden. Indien de uitleg die de Joden van de wet gaven, juist was, dan was het een fout van Jehova, door Wiens werk ieder levend wezen tot stand gebracht en in stand gehouden is sinds Hij eerst de aarde gegrondvest heeft; dan had Hij Die Zijn werk goed noemde en de sabbat instelde om de voltooiing daarvan te gedenken, een einde moeten maken aan Zijn werk en de nooit-eindigende omloop van het heelal moeten stilzetten. DWE 165.2
Moet God de zon verbieden haar werk op sabbat te verrichten, haar levenwekkende stralen stopzetten zodat ze de aarde niet verwarmen en de plantengroei niet voeden? Moet het stelsel van de werelden gedurende die heilige dag stilstaan? Zou Hij de beken bevel moeten geven de akkers en wouden niet meer te bevochtigen, en de golven der zee moeten zeggen hun eindeloos eb en vloed stil te houden? Moeten de tarwe en de mais ophouden te groeien, moet de rijpende tros zijn purperen gloed uitstellen? Moeten de bomen en bloemen geen knoppen en bloesem voortbrengen op de sabbat? DWE 165.3
Indien dat het geval was, zou de mens de vruchten der aarde en de zegeningen die het leven aantrekkelijk maken, moeten missen. De natuur moet zijn onveranderlijke loop voortzetten. God zou geen ogenblik Zijn hand kunnen terugtrekken of de mens zou wegkwijnen en sterven. En ook de mens heeft een werk te doen op deze dag. Men moet zorgen voor de noodzakelijke dingen van het leven, de zieken moeten verzorgd worden, in de noden van de behoeftigen moet voorzien worden. Hij zal niet onschuldig gehouden worden die nalaat de lijdenden op sabbat te helpen. Gods heilige rustdag is gemaakt voor de mens, en werken der barmhartigheid zijn volkomen in harmonie met de opzet daarvan. Het is niet Gods verlangen dat Zijn schepselen een uur pijn zullen lijden die verlicht zou kunnen worden op de sabbat of op enig andere dag. DWE 166.1
Van God wordt zelfs op de sabbat meer gevraagd dan op andere dagen. Zijn kinderen laten dan hun dagelijkse arbeid rusten, en brengen hun tijd door met overdenking en aanbidding. Zij vragen Hem meer gunsten op de sabbat dan op andere dagen. Zij vragen Zijn bijzondere aandacht. Zij smeken om Zijn meest uitgelezen zegeningen. God wacht niet tot de sabbat voorbij is voordat Hij ons die zegeningen schenkt. Het werk van de hemel houdt nooit op, en ook de mens moet nooit rusten van goeddoen. De sabbat is niet bedoeld als een tijd van nutteloze ledigheid. De wet verbiedt tot het aardse behorende arbeid op de rustdag des Heren; de arbeid waardoor wij in ons levensonderhoud voorzien, moet ophouden; geen arbeid voor werelds genoegen of voordeel is op die dag gewettigd; maar zoals God rustte van Zijn scheppingswerk, en op de sabbat rustte en die zegende, zo moet ook de mens zijn dagelijkse bezigheden achterwege laten, en die gewijde uren besteden aan gezonde rust, aanbidding en heilige werken. Het werk dat Christus deed, het genezen van zieken, was volkomen in harmonie met de wet. De sabbat werd daardoor geëerd. DWE 166.2
Jezus maakte er aanspraak op, dat Hij gelijke rechten had als God voor het verrichten van een werk dat even heilig was en van dezelfde aard als het werk waarmee de Vader in de hemel bezig was. Maar de Farizeeën werden daardoor nog meer vertoornd. Hij had, naar hun opvattingen, niet alleen de wet verbroken, maar door het feit dat Hij God “Zijn eigen Vader”15Joh. 5:18. noemde, ook verklaard, dat Hij God gelijk was. DWE 166.3
Het gehele Joodse volk noemde God hun Vader, daarom hadden ze niet zo vertoornd behoeven te zijn, indien Christus het had doen voorkomen alsof Hij in dezelfde verhouding tot God stond. Maar ze beschuldigden Hem van godslastering, en toonden daarmee aan, dat ze begrepen dat Hij deze aanspraak in de hoogste zin van het woord maakte. DWE 166.4
Deze tegenstanders van Christus vonden geen argumenten tegen de waarheden die Hij tot hun geweten liet spreken. Ze konden alleen hun gewoonten en overleveringen aanhalen, en die schenen zwak en geesteloos vergeleken met de argumenten die Jezus putte uit het Woord van God en de nooit eindigende kringloop der natuur. Indien de rabbi’s enig verlangen hadden gehad om licht te ontvangen, dan zouden ze ervan overtuigd zijn geworden dat Jezus de waarheid sprak. Maar ze ontweken datgene wat Hij zei over de sabbat, en trachtten de woede tegen Hem op te wekken omdat Hij er aanspraak op maakte God gelijk te zijn. De razernij van de oversten kende geen grenzen. Indien zij het volk niet gevreesd hadden, zouden de priesters en de rabbi’s Jezus daar ter plaatse gedood hebben. Maar de gevoelens van het volk te Zijnen gunste waren zeer sterk. Velen zagen in Jezus de vriend die hun krankheden genezen had en hun smart verlicht, en zij verdedigden Zijn genezing van de ziekte in Bethesda. Daarom waren de leiders genoodzaakt hun haat voorlopig te bedwingen. DWE 166.5
Jezus verweerde Zich tegen de beschuldiging van godslastering. Mijn gezag, zei Hij, om het werk te doen waarvan gij Mij beschuldigt, is, dat Ik de Zoon van God ben, één met Hem in aard, in wil en in bedoelen. In al Zijn werken van schepping en voorziening, werk Ik met God samen. “De Zoon kan niets doen van Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen.”16Joh. 5:19. De priesters en rabbi’s berispten de Zoon van God juist voor het werk waartoe Hij in de wereld gekomen was. Door hun zonden hadden ze zich afgescheiden van God, en gingen in hun trots onafhankelijk van Hem hun gang. Zij meenden dat ze van zichzelf in alles bekwaam genoeg waren, en gevoelden geen behoefte aan een hogere wijsheid om hun werken richting te geven. Maar de Zoon van God was onderworpen aan de wíl des Vaders en afhankelijk van Zijn kracht. Zó volkomen was Christus ontledigd van Zichzelf, dat Hij geen plannen voor Zichzelf maakte. Hij aanvaardde Gods plannen voor Hem, en dag aan dag ontvouwde de Vader Zijn plannen. Zo moeten ook wij ons verlaten op God, opdat ons leven eenvoudig de verwezenlijking van Zijn wil kan zijn. DWE 167.1
Toen Mozes op het punt stond het heiligdom te bouwen als een verblijfplaats van God, kreeg hij opdracht alle dingen te maken naar het voorbeeld dat hem op de berg getoond was. Mozes was vol ijver om Gods werk te doen; de begaafdste en bekwaamste mannen waren daar om zijn aanwijzingen uit te voeren. Toch mocht hij geen belletje, geen granaatappel, geen kwastje, geen koord, geen gordijn, of enig vat van het heiligdom anders maken dan het voorbeeld dat hem getoond was. God riep hem de berg op te komen en openbaarde hem de hemelse dingen. De Here overlaadde hem met Zijn eigen heerlijkheid, zodat hij het voorbeeld zou kunnen zien, en daarnaar werden alle dingen gemaakt. Zo had Hij ook aan Israël, van wie Hij verlangd had dat ze Zijn huis maakten, Zijn heerlijke ideaal van een karakter geopenbaard. Het voorbeeld werd hun getoond op de berg toen de wet werd gegeven vanaf Sinaï, en toen de Here aan Mozes voorbijging en uitriep: “Here, Here, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw, Die goeder-tierenheid bestendigt aan duizenden, Die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft”.17Ex. 34:6, 7. DWE 167.2
Israël had zijn eigen weg gekozen. Ze hadden niet gebouwd volgens het voorbeeld; maar Christus, de ware tempel waarin God woonde, bracht ieder onderdeel van Zijn aardse leven in overeenstemming met Gods ideaal. Hij zei: “Ik heb lust om Uw wil te doen, Mijn God, Uw wet is in Mijn binnenste”.18Ps. 40:9. Zo moeten ook onze karakters gebouwd worden “tot een woonstede Gods in de Geest”.19Ef. 2:22. En wij moeten alles maken “naar het voorbeeld”,20Hebr. 8:5. naar Hem Die “voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in Zijn voetstappen zoudt treden”.211 Petr. 2:21. DWE 168.1
De woorden van Christus leren ons, dat we onszelf moeten zien als onscheidbaar verbonden met onze Vader in de hemelen. In welke positie we ook zijn, we zijn afhankelijk van God, Die ieders lot in Zijn handen houdt. Hij heeft ons ons werk aangewezen en heeft ons talenten geschonken en middelen om dat werk te verrichten. Zolang wij ons onderwerpen willen aan God en vertrouwen op Zijn kracht en wijsheid, zullen we op veilige paden geleid worden, om het ons toegedachte aandeel in Zijn grote plan te vervullen. Maar degene die vertrouwt op eigen wijsheid en kracht, scheidt zichzelf van God af. In plaats van met Christus samen te werken, brengt hij het plan van de vijand van God en mensen ten uitvoer. DWE 168.2
De Heiland vervolgde: “Want wat Deze (de Vader) doet, dat doet ook de Zoon evenzo... Want gelijk de Vader de doden opwekt en doet leven, zo doet ook de Zoon leven wie Hij wil”.22Joh. 5:19, 21. De Sadduceeën geloofden, dat er geen opstanding des vlezes is; maar Jezus deelt hun mee, dat één van de belangrijkste werken van Zijn Vader het opwekken van de doden is, en dat Hijzelf de kracht heeft om hetzelfde werk te doen. “De ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen, en die haar horen, zullen leven.”23Joh. 5:25. De Farizeeën geloofden in de opstanding van de doden. Christus verklaart, dat op datzelfde ogenblik de kracht die leven geeft aan de doden, onder hen is, en dat zij de openbaring daarvan zullen aanschouwen. Het is diezelfde opwekkingskracht die leven geeft aan de ziel die dood is door “overtredingen en zonden”.24Ef. 2:1. Die geest des levens in Christus Jezus, “de kracht Zijner opstanding”25Fil. 3:10., maakt de mens “vrij... van de wet der zonde en des doods”.26Rom. 8:2. De heerschappij van de boze is verbroken, en door het geloof wordt de ziel voor zonde bewaard. Hij die zijn hart openstelt voor de Geest van Christus, krijgt deel aan die geweldige kracht die zijn lichaam uit het graf zal doen herrijzen. DWE 168.3
De nederige Man van Nazareth doet Zijn ware adel gelden. Hij rijst uit boven het mensdom, werpt de schijn van zonde en schande van Zich af, en staat daar geopenbaard, de Ene aan Wie de engelen eer be-wijzen, de Zoon van God, één met de Schepper van het heelal. Zijn toehoorders zijn met stomheid geslagen. Niemand heeft ooit zulke woorden gesproken als Hij, of zich met zulk een koninklijke majesteit gedragen. Wat Hij zegt, is helder en duidelijk, en geeft een volledige verklaring van Zijn zending en de plicht der wereld. “Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon gegeven, opdat allen de Zoon eren gelijk zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, Die Hem gezonden heeft... Want gelijk de Vader leven heeft in Zichzelf, heeft Hij ook de Zoon gegeven, leven te hebben in Zichzelf. En Hij heeft Hem macht gegeven om gericht te houden, omdat Hij de Zoon des mensen is.”27Joh. 5:22, 23, 26, 27. DWE 169.1
De priesters en oversten hadden zichzelf aangesteld als rechters om het werk van Christus te veroordelen, maar Hij verklaarde Zelf hun Rechter te zijn en de Rechter van de gehele wereld. De wereld is aan Christus opgedragen, en door Hem is iedere zegening van God tot het gevallen mensengeslacht gekomen. Hij was zowel vóór als na Zijn menswording de Verlosser. Zodra er zonde ontstond, was er een Heiland. Hij heeft licht en leven gegeven aan allen, en naar de mate van het licht dat gegeven is, zal ieder geoordeeld worden. En Hij Die het licht gegeven heeft, Hij die de ziel met de tederste smeekbeden gevolgd heeft en de ziel trachtte te winnen uit de zonde voor de heiligheid, is tegelijkertijd haar Pleiter en haar Rechter. Vanaf het begin van de grote strijd in de hemel heeft Satan zijn zaak staande gehouden door bedrog; en Christus heeft gewerkt om zijn listen te ontmaskeren en zijn kracht te breken. Hij is het Die de bedrieger tegemoet is getreden en door alle eeuwen heen getracht heeft zijn gevangenen aan zijn greep te ontworstelen, Hij zal het oordeel vellen over iedere ziel. DWE 169.2
En God “heeft Hem macht gegeven om gericht te houden, omdat Hij de Zoon des mensen is”.28Joh. 5:27. Omdat Hij de beker van menselijke bezoeking en verleiding tot op de bodem toe heeft gedronken en de zwakheden en zonden der mensen begrijpt; omdat Hij voor ons de verleidingen van Satan zegevierend heeft weerstaan, en op rechtvaardige en liefdevolle wijze zal oordelen over de zielen tot wier redding Zijn eigen bloed vergoten werd — daarom is de Zoon des mensen aangewezen om gericht te houden. DWE 169.3
Doch Christus kwam niet om te oordelen, maar om te redden. “Want God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde”.29Joh. 3:17. En voor het Sanhedrin verklaarde Jezus: “Wie Mijn woord hoort en Hem gelooft Die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven”.30Joh. 5:24. DWE 170.1
Terwijl Hij tot Zijn toehoorders zei, dat ze zich niet moesten verwonderen, gaf Christus hun een nog wijdere blik in de geheimenis van de toekomst. “De ure komt”, zei Hij, “dat allen die in de graven zijn, naar Zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel”.31Joh. 5:28, 29. DWE 170.2
Op deze verzekering betreffende een toekomstig leven had Israël reeds zolang gewacht, en ze hadden gehoopt dat te ontvangen bij de komst van de Messias. Het enige licht dat de somberheid van het graf kan verlichten, scheen op hen. Maar eigenzinnigheid is blind. Jezus had de inzettingen van de rabbi’s met voeten getreden en hun gezag genegeerd, en zij wilden niet geloven. DWE 170.3
De tijd, de plaats, de gelegenheid, de gespannen gevoelens die de vergadering doordrongen, alles werkte mee om de woorden van Jezus voor het Sanhedrin nog indrukwekkender te maken. De hoogste godsdienstige autoriteiten van het volk zochten het leven van Hem Die van Zichzelf verklaarde de Hersteller van Israël te zijn. De Here van de sabbat werd voor een aardse rechtbank gedaagd om te antwoorden op de beschuldiging van verbreking van de sabbatswet. Toen Hij onbevreesd verklaarde wat Zijn zending was, keken Zijn rechters met verbazing en woede naar Hem; maar ze vonden geen antwoord op Zijn woorden. Ze konden Hem niet veroordelen. Hij ontkende dat de priesters en rabbi’s het recht hadden Hem te ondervragen of zich in Zijn werk te mengen. Met een dergelijk gezag waren ze niet bekleed. Hun aanspraken waren gebaseerd op hun eigen trots en aanmatiging. Hij weigerde te bekennen dat Hij Zich schuldig had gemaakt aan wat ze Hem ten laste legden, en liet zich niet door hen ondervragen. DWE 170.4
In plaats van Zijn verontschuldigingen te maken voor de daad waarover ze klaagden, of te verklaren waarom Hij dat gedaan had, keerde Jezus Zich tegen de oversten, en de beschuldigde werd de beschuldiger. Hij berispte hen om de hardheid van hun hart en hun onwetendheid betreffende de Schriften. Hij verklaarde dat zij het Woord van God verworpen hadden, aangezien zij Hem Die door God gezonden was, verworpen hadden. “Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het welke van Mij getuigen.”32Joh. 5:39. DWE 170.5
Op iedere bladzijde, of het nu geschiedenis, gebod of profetie is, stralen de Schriften van het Oude Testament de heerlijkheid van de Zoon van God uit. Voor zover God dit had ingesteld, was het gehele Joodse stelsel één hechte profetie van het evangelie. Van Christus “getuigen alle pro-feten”.33Hand. 10:43. Vanaf de belofte die werd gegeven aan Adam, langs de gehele lijn van aartsvaders en het wetsbestel, maakte het heerlijke licht van de hemel de voetsporen van de Verlosser duidelijk zichtbaar. Zieners zagen hoe de Ster van Bethlehem, de Silo zou komen, toen toekomstige dingen in een geheimzinnige opeenvolging aan hen voorbijtrokken. In ieder offer werd de dood van Christus getoond. Met iedere wolk van wierook steeg Zijn gerechtigheid omhoog. Door iedere bazuin die tijdens het jubeljaar geblazen werd, werd Zijn naam verkondigd. In de ontzagwekkende geheimenis van het heilige der heiligen vertoefde Zijn heerlijkheid. DWE 171.1
De Joden bezaten de Schriften, en veronderstelden dat zij in een louter uiterlijke kennis van het Woord het eeuwige leven hadden. Maar Jezus zei: “Zijn woord hebt gij niet blijvend in u”.34Joh. 5:38. Nadat zij Christus verworpen hadden in Zijn Woord, verwierpen ze Hem ook in eigen persoon. “Gij wilt tot Mij niet komen om leven te hebben”,35Joh. 5:40. zei Hij. DWE 171.2
De Joodse leiders hadden de onderwijzingen bestudeerd van de profeten betreffende het koninkrijk van de Messias; maar ze hadden dit niet gedaan met een oprecht verlangen om de waarheid te leren kennen, maar met het doel, daarin een getuigenis te vinden om hun eerzuchtige verwachtingen te ondersteunen. Toen Christus kwam op een wijze die tegengesteld was aan hun verwachtingen, wilden ze Hem niet aannemen; en om zichzelf te rechtvaardigen, trachtten ze te bewijzen, dat Hij een bedrieger was. Toen ze eenmaal hun voeten op dat pad gezet hadden, was het gemakkelijk voor Satan om hun tegenstand tegen Christus sterker te maken. Juist de woorden die aangenomen hadden moeten worden als een bewijs voor Zijn goddelijkheid, werden tégen Hem uitgelegd. Op deze wijze veranderden ze de waarheid Gods in een leugen, en hoe meer rechtstreeks de Heiland tot hen sprak in Zijn genadewerken, des te vastberadener weerstonden ze het licht. DWE 171.3
Jezus zei: “Eer van mensen behoef Ik niet”.36Joh. 5:41. Hij verlangde niet de protectie van het Sanhedrin, niet hun goedkeuring. Hun bijval zou Hem niet eren. Hij was bekleed met de eer en het gezag van de Hemel. Indien Hij dat gewenst had, zouden de engelen gekomen zijn om Hem eer te bewijzen; de Vader zou wederom getuigd hebben van Zijn goddelijkheid. Maar ter wille van henzelf, ter wille van het volk waarvan zij de leiders waren, verlangde Hij dat de Joodse leiders Zijn karakter zouden opmerken en de zegeningen zouden ontvangen, waartoe Hij gekomen was voor hen. DWE 171.4
“Ik ben gekomen in de naam Mijns Vaders, en gij neemt Mij niet aan; indien een ander komt in zijn eigen naam, die zult gij aannemen.37Joh. 5:43. Jezus kwam op gezag van God, Hij droeg Zijn beeld, vervulde Zijn Woord, en zocht Zijn eer; toch werd Hij niet aangenomen door de leiders van Israël; maar wanneer er anderen zouden komen die het karakter van Christus zouden voorwenden maar die aangedreven werden door hun eigen wil en die hun eigen eer zochten, die zouden aangenomen worden. En waarom? Omdat hij die zijn eigen eer zoekt, een beroep doet op het verlangen naar zelfverheffing in anderen. Aan een dergelijk beroep konden de Joden gehoor geven. Ze zouden de valse leraar ontvangen omdat hij hun trots vleide door zijn goedkeuring te hechten aan hun geliefkoosde meningen en overleveringen. Maar de leer van Christus kwam niet overeen met hun ideeën. Deze leer was geestelijk en verlangde zelfopoffering; daarom wilden ze die niet aannemen. Ze kenden God niet, en voor hen was Zijn stem, die sprak door Christus, de stem van een vreemdeling. DWE 172.1
Herhaalt zich datzelfde niet in onze tijd? Zijn er niet velen, zelfs godsdienstige leiders, die hun harten verharden tegen de Heilige Geest, waardoor ze het ónmogelijk maken de stem van God te herkennen? Ver-werpen zij niet het Woord van God, om zich te kunnen vasthouden aan hun eigen overleveringen? DWE 172.2
“Indien gij Mozes geloofdet”, zei Jezus, “zoudt gij ook Mij geloven, want hij heeft van Mij geschreven. Maar indien gij zijn geschriften niet gelooft, hoe zult gij Mijn woorden geloven?”38Joh. 5:46. Het was Christus Die door Mozes tot Israël had gesproken. Indien zij geluisterd hadden naar de goddelijke stem die door hun grote leider sprak, zouden ze die stem herkend hebben in hetgeen Christus leerde. Indien zij Mozes geloofd hadden, zouden ze Hem geloofd hebben van wie Mozes schreef. DWE 172.3
Jezus wist dat de priesters en de rabbi’s vastbesloten waren Hem het leven te benemen; toch verklaarde Hij hen duidelijk Zijn eenheid met de Vader en Zijn verhouding tot de wereld. Zij zagen dat hun tegenstand tegen Hem niet te verontschuldigen was, maar hun moordzuchtige haat werd niet geblust. Vrees beving hen, toen ze getuige waren van de overtuigende kracht die met Zijn dienstwerk gepaard ging; maar zij weerstonden Zijn smeekbeden en sloten zichzelf op in duisternis. DWE 172.4
Ze waren duidelijk niet erin geslaagd het gezag van Jezus omver te werpen, of de eerbied en aandacht van het volk, waarvan er velen overtuigd werden door Zijn woorden, van Hem af te wenden. De leiders zelf hadden een diepe veroordeling gevoeld toen Hij hen in hun geweten ten volle bewust deed worden van hun schuld; dit echter maakte hen alleen nog verbitterder jegens Hem. Ze waren vastbesloten Hem van het leven te beroven. Ze zonden boodschappers door het gehele land om de mensen te waarschuwen tegen Jezus, zeggende dat Hij een bedrieger was. Er werden spionnen uitgezonden om op Hem te letten, en te vertellen wat Hij zei en deed. De dierbare Heiland stond nu heel stellig in de schaduw van het kruis. DWE 172.5