Matteüs 13:31,32; Marcus 4:30-32; Lucas 13:18,19
In de menigte die naar de leer van Christus luisterde bevonden zich vele Farizeeën. Zij merkten verachtelijk op hoe weinig van zijn toehoorders Hem als de Messias erkenden. Zij vroegen zich af hoe deze leraar, die zich niets aanmatigde, Israël tot universele heerschappij kon leiden. Hoe moest Hij zonder rijkdom, macht of eer het nieuwe koninkrijk oprichten? Christus las hun gedachten en antwoordde daarop: LLA 42.1
‘Hoe zullen wij het koninkrijk Gods afbeelden of onder welke gelijkenis zullen wij het brengen?’ Onder de aardse regeringen was niets dat als gelijkenis kon dienen. Er was geen burgerlijke maatschappij die Hem een zinnebeeld kon verschaffen. ‘Het is als een mosterdzaadje,’ zei Hij, ‘dat wanneer het in de aarde gezaaid wordt, het kleinste is van alle zaden op aarde, en toch, als het gezaaid is, opkomt en groter wordt dan alle tuingewassen en grote takken maakt, zodat in zijn schaduw de vogelen des hemels kunnen nestelen.’ LLA 42.2
De kiem in het zaad groeit door het ontvouwen van het levensbeginsel dat God daarin heeft geplant. De ontwikkeling is niet van mensen afhankelijk. Dit is ook het geval met het koninkrijk van Christus. Het is een nieuwe schepping. De beginselen van zijn groei zijn tegengesteld aan die van de koninkrijken van deze wereld. Aardse regeringen heersen door geweld. Zij handhaven hun gezag door oorlogen, maar de stichter van het nieuwe koninkrijk is de Vredevorst. De Heilige Geest stelt de aardse koninkrijken voor onder het zinnebeeld van woeste roofdieren, maar Christus is het Lam van God dat de zonden der wereld wegneemt. In zijn bestuur is geen plaats voor bruut geweld om het geweten te dwingen. De joden zagen uit naar het koninkrijk van God en verwachtten dat het op gelijke wijze als de koninkrijken der wereld opgericht zou worden. Om gerechtigheid uit te oefenen namen zij hun toevlucht tot uiterlijke maatregelen. Zij bedachten methoden en plannen. Maar Christus plant zijn beginsel in de mens. Door waarheid en recht in te planten, gaat Hij dwaling en zonde tegen. LLA 42.3
Toen Jezus deze gelijkenis vertelde, kon men overal de mosterdplant zien, zoals deze uitstak boven het gras en het graan en zijn takken zacht heen en weer bewoog in de wind. Vogels fladderden van tak naar tak en zongen tussen het gebladerte. Toch was het zaad waaruit deze grote plant was voortgekomen een van de kleinste zaadjes. Eerst kwam een teder sprietje op, maar het bezat grote levenskracht en het bleef groeien tot het zijn uiteindelijke grootte had bereikt. Zo scheen het koninkrijk van Christus in het begin heel nederig en onbetekenend. Vergeleken met de aardse rijken scheen het minder dan die alle. Door de oversten van deze wereld werd Christus’ aanspraak dat Hij een koning was, belachelijk gemaakt. Toch bezat het koninkrijk van het evangelie in de machtige waarheden die toevertrouwd waren aan zijn volgelingen, een goddelijk leven. En hoe snel was zijn groei, hoe wijdverbreid zijn invloed! Toen Christus deze gelijkenis vertelde, waren er slechts enkele eenvoudige Galileeërs om het nieuwe koninkrijk te vertegenwoordigen. Hun armoede en hun geringe aantal werden telkens als argument gebruikt om zich niet te verbinden met deze eenvoudige vissers die Jezus volgden. Maar het mosterdzaadje zou groeien en zich uitbreiden over heel de wereld. Wanneer de aardse koninkrijken, waarvan de heerlijkheid de harten van de mensen vulde, zouden vergaan, zou het koninkrijk van Christus blijven bestaan als een machtige en vèrreikende macht. LLA 43.1
Zo is het werk van genade in het hart eerst klein. Er wordt een woord gesproken, een lichtstraal schijnt in het hart en een bepaalde invloed wordt uitgeoefend die het begin is van een nieuw leven. Wie kan de gevolgen daarvan meten? LLA 43.2
Niet alleen wordt de groei van Christus’ koninkrijk geïllustreerd door de gelijkenis van het mosterdzaadje, ook wordt in elke periode van zijn groei de ervaring, die in de gelijkenis wordt voorgesteld, her-haald. God heeft voor zijn gemeente in alle tijden een bijzondere waarheid en een bijzonder werk. De waarheid die voor de wereldwijze en voorzichtige is verborgen, is geopenbaard aan de kinderlijke en eenvoudige. Deze waarheid eist zelfopoffering. Ze moet strijden om te overwinnen. In het begin heeft ze slechts weinig voorstanders. Ze worden door de groten der wereld en door een wereldsgezinde kerk weerstaan en veracht. Zie Johannes de Doper als de voorloper van Christus daar alleen staan, terwijl hij de trots en het formalisme van het joodse volk bestraft. Zie hoe de eerste predikers van het evangelie Europa betreden. Hoe obscuur en hopeloos scheen de zending van Paulus en Silas, de beide tentenmakers, toen zij met hun metgezellen scheep gingen in Troas, op weg naar Filippi. Zie de bejaarde Paulus in ketenen, terwijl hij Christus predikt aan het huishouden van de keizer. Zie de kleine groepen slaven en boeren in strijd met het heidendom van het keizerlijk Rome. Zie Maarten Luther, hoe hij weerstand biedt aan de machtige kerk die het meesterwerk is van wereldse wijsheid. Zie hoe hij vasthoudt aan Gods Woord tegenover de keizer en de paus, terwijl hij zegt: ‘Hier sta ik; ik kan niet anders. God helpe mij.’ Zie hoe John Wesley Christus en diens gerechtigheid predikt te midden van formalisme, zinnelijkheid en ongeloof. Zie hoe iemand smeekt om het voorrecht de boodschap van Christus’ liefde aan de heidenen te mogen brengen, omdat hij het gewicht voelt van de jammer van het heidendom. Hoor het antwoord van de kerkelijke gezagsdragers: ‘Ga zitten, jongeman. Als God de heidenen wil bekeren, zal Hij dat doen zonder uw en mijn hulp.’ LLA 43.3
De grote leiders van het godsdienstig denken in deze generatie verkondigen de lof en bouwen gedenktekenen voor hen die het zaad der waarheid eeuwen geleden hebben gezaaid. Zijn er niet velen die zich nu afwenden van dit werk om de groei van datzelfde zaad tegen te houden? De roep van vroeger wordt herhaald: ‘Wij weten dat God tot Mozes gesproken heeft, maar van deze weten wij niet vanwaar Hij komt.’ Hiermee bedoelen zij de boodschapper die namens Christus komt. Zoals in vroeger tijden worden de bijzondere waarheden voor deze tijd niet gevonden bij de kerkelijke gezagsdragers maar bij mannen en vrouwen die niet te geleerd of te verstandig zijn om Gods Woord te geloven. LLA 44.1
‘Ziet slechts broeders, wat gij waart toen gij geroepen werdt: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken. Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is, te beschamen, en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wel iets is, zijn kracht te ontnemen’ 11 Korintiërs 1:26-28; ‘opdat uw geloof niet zou rusten op wijsheid van mensen maar op de kracht van God.’ 21 Korintiërs 2:5 LLA 44.2
En in deze laatste generatie zal de gelijkenis van het mosterdzaadje een veelzeggende en triomfantelijke vervulling hebben. Het zaadje zal een boom worden. De laatste waarschuwingsboodschap moet gaan naar alle volk en stam en taal en natie ‘om een volk voor zijn naam uit de heidenen te vergaderen.’ 3Openbaring 14:16 De aarde zal verlicht worden met zijn heerlijkheid. LLA 44.3