De laatste gebeurtenissen van de geschiedenis van deze wereld worden aangeduid in het slot van het verhaal van de rijke man. Hij beweerde dat hij een zoon van Abraham was, maar hij was van Abra-ham gescheiden door een onoverkomelijke kloof: een verkeerd ontwik-keld karakter. Abraham diende God en volgde gelovig en gehoorzaam zijn Woord. Maar de rijke man dacht niet aan God en aan de noden van de lijdende mensheid. De diepe kloof tussen hem en Abraham was de kloof van ongehoorzaamheid. Ook nu zijn er velen die dezelfde weg bewandelen. Hoewel zij kerkleden zijn, zijn ze onbekeerd. Het is mogelijk dat zij deelnemen aan de kerkdienst en de psalm zingen: ‘Gelijk een hinde die naar waterbeken smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o Here.’ 9 Psalm 42:2 Maar daarin spreken zij niet de waarheid. Zij zijn net zo rechtvaardig in Gods oog als de grootste zondaar. De mens die verlangt naar de opwinding van werelds genot; de geest die vervuld is van liefde voor vertoon, kan God niet dienen. Evenals de rijke man uit de gelijkenis heeft zo iemand geen neiging om te strijden tegen de begeerten van het vlees. Hij geeft liever aan de begeerte toe. Hij kiest de atmosfeer van de zonde. Plotseling wordt hij door de dood wegge-rukt en gaat ten grave met het karakter, dat gedurende zijn leven gevormd is door samenwerking met Satans dienaren. Hij heeft geen macht in het graf hetzij goed, hetzij kwaad te kiezen. Want als een mens sterft, vergaan zijn plannen. 10Psalm 146:4 Prediker 9:5,6 LLA 161.1
Als Gods stem de dode wekt, zal hij uit het graf komen met dezelfde begeerten, hartstochten, en smaak die hij gekoesterd heeft tijdens zijn leven. God doet geen wonder om de mens te herscheppen, als deze zich niet wil laten herscheppen, terwijl hij alle mogelijke gelegenheid daartoe heeft en hem elke kans wordt geboden. Tijdens zijn leven voelde hij niets voor God en vond geen blijdschap in het dienen van Hem. Zijn karakter is niet in harmonie met God en hij zou in de hemel niet gelukking kunnen zijn. LLA 161.2
In deze tijd zijn er mensen op aarde die eigengerechtigd zijn. Zij zijn geen veelvraten, geen dronkaards, zij zijn niet ongelovig, maar zij willen hun eigen leven leiden, niet zoals God dit voorschrijft. Hij leeft niet in hun denken. Daarom worden zij tot de ongelovigen gerekend. Als het mogelijk zou zijn dat zij de poorten van Gods stad zouden kunnen binnengaan, zouden zij geen toegang hebben tot de boom des levens, want toen Gods geboden hun werden voorgehouden met hun bindende verplichtingen, hebben zij ‘nee’ gezegd. Zij hebben God hier niet gediend. Daarom zouden zij Hem later ook niet dienen. Zij zouden niet in zijn tegenwoordigheid kunnen leven en zouden het gevoel hebben dat elke andere plaats verkieslijker zou zijn dan de hemel. LLA 161.3
Van Christus leren betekent zijn genade, dat wil zeggen: zijn karakter, ontvangen. Maar zij die de kostbare gelegenheden en gehei-ligde invloeden die hun op aarde worden geboden, niet benutten, zijn niet geschikt om deel te hebben aan de zuivere toewijding van de hemel. Hun karakter is niet gevormd naar Gods beeld. Zij hebben door hun eigen nalatigheid een diepte geschapen die door niets overbrugd kan worden. Tussen hen en de rechtvaardigen bestaat een onoverkomelijke kloof. LLA 161.4