Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents

Ereste Geschriften

 - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    HOOFDSTUK 2: VERDERE GEZICHTEN

    De Meer gaf mij het volgende gezicht in 1847, toen de broeders en zusters te Topsham, Me., bijeen waren op de Sabbat.EG 25.1

    Wij gevoelden een ongewone geest des gebeds. En terwijl wij baden, viel de Heilige Geest op ons. Wij waren zeer gelukkig. Spoedig werd ik onttrokken aan al wat aards was, en werd mij in een gezicht de heerlikheid Gods getoond. Ik zag een engel snel op mij toe vliegen. Hij droeg mij in korte tijd van de aarde weg naar de heilige stad. In de stad zag ik een tempel, die ik binnenging. Ik ging een deur door, voor ik bij het eerste voorhangsel kwam. Dit voorhangsel werd opgetrokken, en ik ging de heilige plaats binnen. Hier zag ik het reukaltaar, de kandelaar met zeven lampen, en de tafel waar de toonbroden op waren. Nadat ik het heilige bezichtigd had, hief Jezus het tweede voorhangsel op, en ging ik het het heiliger de heiligen binnen.EG 25.2

    In het allerheilige zag ik een ark; het deksel en de zijden ervan waren overtrokken met het zuiverste goud. Aan ieder eind van de ark was een schone cherub, met zijn vleugels erover uitgespreid. Hun aangezichten waren naar elkaar toe, en zij hadden de ogen neergeslagen. Tussen de engelen was een gouden wierookvat. Boven de ark, waar de engelen stonden, was een uitermate lichtende heerlikheid, die het aanzien had van een troon, waar God verblijf hield. Jezus stond bij de ark, en wanneer de gebeden van de heiligen tot Hem opstegen, rookte de wierook in het wierookvat, en offerde Hij hun gebeden met de rook van de wierook aan Zijn Yader op. In de ark was de gouden pot met het manna, Aarons staf, die gebloeid had, en de stenen tafelen, als een boek samengevouwen. Jezus opende ze, en ik zag er de tien geboden op, met Gods vinger geschreven. Op de ene tafel waren er vier, en op de andere zes. De vier op de eerste tafel schitterden meer dan de zes andere. Maar het vierde, het Sabbatsgebod, blonk boven alle uit; want de Sabbat was afgezonderd om gehouden te worden tot eer van Gcds heilige naam. De heilige Sabbat was luisterrijk—en was omgeven van een lichtkrans. Ik zag dat het Sabbatsgebod niet aan het kruis genageld was. Als dit het geval was, dan waren de andere negen geboden dat ook, en staat het ons vrij om ze alle te breken, even goed als bet vierde. Ik zag dat God de Sabbat niet had veranderd, want Hij verandert nimmermeer. Maar de paus had de dag veranderd van de zeveade in de eerste dag van de week; want hij zou de tijden en de wetten veranderen.EG 25.3

    En ik zag, dat indien God de Sabbat veranderd had van de zevende in de eerste dag, dan zou Hij het geschreven Sabbatsgebod ook veranderd hebben, het gebod, dat geschreven stond op de stenen tafelen, die nu in de ark zijn, in het heilige der heiligen van de tempel in de hemel, en zou het aldus luiden: De eerste dag is de Sabbat van de Heer uw God. Maar ik zag, dat er hetzelfde stond als toen het door Gods vinger op de stenen tafelen geschreven en aan Mozes op Sinai gegeven werd: “Maar de zevende dag is de Sabbat des Heren uws Gods.” Ik zag dat de heilige Sabbat de scheidsmuur is, en zijn zal, tussen het ware Israel Gods en de ongelovigen; en dat de Sabbat de grote kwestie is, die de harten van Gcds geliefde, wachtende heiligen aaneen zal binden.EG 26.1

    Ik zag dat God kinderen heeft, die de Sabbat niet inzien en hem niet houden. Zij hebben het licht, dat erop schijnt, niet verworpen. En bij het begin van de tijd der benauwdheid werden wij vervuld met de Heilige Geest en gingen wij uit en verkondigden de Sabbat meer in het biezonder.*Zie Supplement, Hoofdstuk XXI.Dit verbitterde de kerken en naamAdventisten, daar zij de Sabbatswaarheid niet konden tegenspreken. En in die tijd zagen Gods uitverkorenen duidelik, dat wij de waarheid hadden, en zij traden uit, en verduurden de vervolging met ons. Ik zag het zwaard, de hongersnood, pestilentie en grote verwarring in het land. De goddelozen dachten, dat wij de oordelen over hen gebracht hadden, en zij maakten zich op en beraadslaagden tezamen om de aarde van ons te bevrijden, denkende, dat het kwaad dan gekeerd zou worden.EG 27.1

    In de tijd der benauwdheid vloden wij alien uit de steden en dorpen, maar werden door de goddelozen achtergevolgd, die de huizen van de heiligen binnendrongen met het zwaard. Zij hieven het zwaard op om ons te doden, maar het brak, en viel machteloos als een strohalm neer. Toen riepen wij alien nacht en dag tot God om uitkomst te geven, en het geroep kwam op tot God. De zon kwam op, en de maan stond stil. De rivieren bielden op te vloeien. Donkere, zware wolken kwamen op, en stootten tegen elkander. Maar er was één heldere plek van voortdurende glorie, waaruit de stem van God klonk gelijk de stem van vele wateren, die de hemel en de aarde deed schudden. Het hemelgewelf opende en sloot zich weder, en alles was in beweging. De bergen beefden, gelijk een riet in de wind, en lieten puntige rotsblokken los. De zee kookte gelijk een pot, en wierp stenen op het land. En toen God de dag en het uur van Jezus' komst aankondigde, en het eeuwig verbond aan Zijn volk gaf, sprak Hij een zinsnede, en zweeg dan, en de woorden weergalmden over de aarde. Het Israel Gods stond met de ogen opwaarts gericht, luisterende naar de woorden, die uit de mond van Jehova kwamen, en over de aarde dreunden als de zwaarste donderslagen. Het was ontzettend plechtig. En bij het eind van iedere zin riepen de heiligen, “Glorie! Halleluja!” Hun aangezichten werden verlicht door de heerlikheid van God; en zij glinsterden van de heerlikheid, gelijk het aangezicht van Mozes, toen hij van de berg Sinai kwam. De goddelozen konden hen niet aanzien van wege die heerlikheid. En toen de nimmer eindigende zegen uitgesproken werd over degenen, die God geëerd hadden door Zijn Sabbat heilig te houden, ging er een luide kreet op van overwinning over het beest en over zijn beeld.EG 27.2

    Toen begon het jubeljaar, wanneer het land zou lusten. Ik zag de vrome slaaf in triomf en zegepraal opstaan, en de ketenen, die hem gebonden hielden, afschudden, terwijl zijn goddeloze meester ontsteld was, en niet wist wat te doen; want de goddelozen konden de woorden van de stem Gods niet verstaan. Weldra verscheen de grote witte wolk. Deze zag er liefliker uit dan ooit te voren. Op de wolk zat de Zoon des mensen. In het eerst zagen wij Jezus niet op de wolk, maar toen deze nader bij de aarde kwam, konden wij Zijn lieflike gedaante onderscheiden. Deze wolk was, bij zijn eerste verschijning, het teken van de Zoon des mensen in de hemel. De stem van de Zoon van God riep de slapende heiligen om uit de graven, te voorschijn te komen bekleed met heerlike onsterflikheid. De levende heiligen werden in een ogenblik veranderd, en met hen opgenomen in de wolkewagen. Deze vertoonde zich onbeschrijflik luisterrijk terwijl hij opwaarts steeg. Aan de beide zijden van de wagen waren vleugels, en wielen eronder. En toen de wagen opvoer, riepen de wielen, “Heilig!” en de vleugels riepen, terwijl zij zich bewogen, “Heilig!” en het gevolg van heilige engelen rondom de wolk riep: “Heilig, heilig, heilig, Here God Almachtig!” En de heiligen op de wolk riepen: “Glorie! Halleluja!” En de wagen steeg opwaarts naar de heilige stad. Jezus rukte de poorten van de gouden stad open, en leidde ons binnen. Hier werden wij verwelkomd, want wij hadden de “geboden van God” gehouden, en onze “macht” was “aan de boom des levens.”EG 28.1

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents