Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    AAN HET KRUIS

    De Zoon van God werd de gehoorzaal van een aardsch gerechtshof binnengeleid, om door zondige menschen bespot en ter dood veroordeeld te worden. “Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld.” De Majesteit des hemels onderwierp Zich om den smaad, den hoorn en de beschimping te dragen, “een spot der menschen, een verachting des volks” te zijn. “Hij gaf Zijnen rug dengenen, die Hem sloegen, en Zijne wangen dengenen, die Hem het haar uitplukten; Zijn aangezicht verborg Hij niet voor smaadheden en speeksel.”HLC 17.1

    Satan hitste de lafhartige menigte door priesters en oversten aan gevoerd, tot gruwelijke smaadheden op om, ware het mogelijk, den Heiland tot wedervergelding te bewegen, of Hem te nopen, Zich door een wonder uit de handen Zijner vervolgers te bevrijden, ten einde alzoo het verlossingsplan te verijdelen. Een enkele vlek op Zijn aardsche leven, een terugbeven Zijner menschelijke natuur voor de verschrikkelijke verzoeking, die Hij moest doorstaan, zou het Lam Gods tot een onvolkomen offer, en de verlossing van het menschelijk geslacht tot een onmogelijkheid gemaakt hebben. Maar Hij, Die de hemelsche heirscharen kon bevelen en in een oogenblik legioenen heilige engelen, waarvan een enkele deze gruwelijke menigte oogenblikkelijk ter neergeveld zou hebben, te hulp had kunnen roepen; — Hij, Die in staat was Zijn pijnigers door den glans Zijner Goddelijke Majesteit ter neder te werpen, onderwierp Zich met waardige gelatenheid aan de grofste smaadredenen en mishandelingen. “Als dezelve geëischt werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijnen mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzoo deed Hij zijnen mond niet open.” Het lag in het plan der verlossing, dat Hij den spot en den hoon der goddelooze menschen dulden moest; en Hij nam dit alles op Zich, toen Hij des menschen Verlosser werd. Zoolang Hij hier op deze wereld in knechtsgestalteleefde, moest Hij allerlei smaadheden en slagen met zachtmoedigheid verdragen, om zoodoende den menschenkinderen een voorbeeld van geduldig lijden te geven. De engelen Gods. schreven elke beleedigende blik, elk hoonend woord en elke smadelijke behandeling, waardoor hun geliefde Gebieder gekrenkt werd, getrouw op. En eenmaal zal er voor deze onwaardige menschen, die den Heere des hemels smaadden en in het kalme, bleeke aangezicht spuwden, een dag aanbreken, waarop zij datzelfde aangezicht aanschouwen zullen, maar dan in Zijn heerlijkheid helderder schitterende dan de zon. In dien verschrikkelijken dag zullen zij uitroepen: „Bergen valt op ons, en heuvelen bedekt ons voor het aangezicht van Hem, Die op den troon zit, en voor den toorn des Lams.” De trotsche Annas, de listige Kajafas en de onrechtvaardige Pilatus zullen dan voor Christus’ rechterstoel staan, en geen genade vinden in de oogen van Hem, Wien zij geen recht of mededoogen gunden.HLC 17.2

    Satans woede was zeer groot, toen hij zag, dat al de gruweldaden, waartoe hij de Joden tegen Christus aangespoord had, niet in staat waren ook zelfs het zachtste gemor aan des Heilands lippen te doen ontglippen. Ofschoon Hij ‘s menschen natuur aangenomen had, openbaarde Hij toch een Goddelijke standvastigheid, en week niet in het geringste van den wil Zijns Vaders af.HLC 19.1

    Wie kan de liefde vatten, die hier ten toon werd gespreid? Aanschouw een oogenblik den zachtmoedigen Lijder! Hij, door den huichelachtigen raad ter dood veroordeeld, staat geboeid midden in de zaal. De rechters en overheid hebben hun waardigheid geheel vergeten, en overladen den Zoon van God met de grofste laagheden. Over Zijn nederige geboorte veroorloven zij zich allerlei lage spotternijen en beleedigingen. Met Zijn Messiaswaardigheid wordt op dezelfde wijze den draak gestoken. Er wordt een oud kleed over Zijn hoofd geworpen, om Hem te blinddoeken, en nu deze, dan gene slaat Hem in het aangezicht, zeggende: “Profeteer ons, Christus, wie is het, die U geslagen heeft?” Nadat dit spel eenigen tijd geduurd heeft, wordt dit kleed weggenomen en een ellendige spuwt Hem verachtelijk in het aangezicht. De Heiland vergeldt echter noch door woord, noch door blik de Hem aangedane beleedigingen dezer verblinde zielen. Jezus wordt nu heen en weder gestooten en op zulk een wijze beleedigd en mishandeld, dat de Romeinsche soldaten zich eindelijk daarover schamen en zich ergeren, dat een mensch, tegen wien niets bewezen is geworden zich zulk een ruwe behandeling moet laten welgevallen. Zij beschuldigen daarom de Joodsche overheid, dat zij zich een recht aanmatigt, dat haar niet toekomt.HLC 19.2

    Straks wordt de Heiland tot Pilatus en door dezen naar Herodes gezonden. Deze laatste is zeer begeerig Jezus te zien en zou ook gaarne zien, dat Jezus tot zijn vermaak een wonder deed. Als Jezus op al zijn vragen geen antwoord geeft, begint ook hij Hem te bespotten. En als iemand hem den Koning Israëls noemt, zegt Herodes lachend: “Is Hij een Koning? Dan moet Hij ook een koninklijk kleed dragen; kroont Hem, doet Hem een purperen mantel om en vereert Hem als uw Koning.” Op bevel van Herodes wordt nu van scherpgedoornde ranken een kroon gevlochten, en Hem op het gezalfde hoofd gedrukt. Een oude purpere mantel, een-maal het eigendom van een koning, wordt om Zijn edele gestalte gehangen. Vervolgens wordt Hij op een verhooging geplaatst, die men spottend Zijn troon noemt, en wordt Hem een rietstok als schepter in de hand gedrukt. Onder duivelsch gelach buigt zich de ruwe, diepgezonken menigte, aangemoedigd door koning en priesters, hoonende voor Hem neder en begroet Hem als Koning.HLC 20.1

    Intusschen ontrukt een bloeddorstige hand Hem den rietstok en slaat Hem er mede op het hoofd, waardoor de scherpe doornen Hem in de slapen dringen en het bloed uit de opengereten aderen over het aangezicht in den baard vloeit.HLC 20.2

    Straks tot Pilatus teruggevoerd, laat deze Hem geeselen, waardoor het vleesch Hem over den geheeien rug van de schouders tot de heupen wordt opengescheurd en het bloed op den grond druppelt. En dit alles om der zonde wil! Niets dan oneindige liefde, die de engelen verbaasde, en de duivelen moest beschamen, had Christus kunnen bewegen Zijn troon en heerlijkheid te verlaten, om op deze zondige wereld, als de meest verachte en onwaardigste onder de menschen, bespot, verguisd en verworpen te worden.HLC 20.3

    Onder luid gejuich werd Jezus eindelijk weggevoerd om gekruisigd te worden. Het nieuws Zijner veroordeeling had zich als een loopend vuur door Jeruzalem verspreid, en duizenden harten met schrik en angst vervuld, ofschoon er ook zeer velen waren, bij wie het, door de leeringen van Jezus pijnlijk getroffen, een boosaardige vreugde verwekte. Een groote menigte volgde den Heiland naar Golgotha. Sommigen bespotten en belachten Hem, enkelen verkondigden echter met tranen Zijn lof. Hier hoort men een voorheen sprakelooze vertellen, hoe zijn mond geopend is; daar deelt een blinde, die met tranen in de oogen zijn Heelmeester aanziet mede, hoe Hij hem het gezicht teruggegeven heeft, ginds stond iemand in het midden van een groepje met een ernstige stem te verhalen, hoe Christus hem van de dooden had opgewekt. Zij alien verlangden te weten, wat Christus gedaan had, dat Hij nu als een gemeen misdadiger behandeld werd. Nog maar weinige dagen geleden had deze zelfde schare Hem met blijde Hosannakreten en wuivende palmtakken begroet, toen hij in triomf Jeruzalem binnenreed.HLC 20.4

    De priesters hadden zich door een belofte verbonden, geen Zijner volgelingen lastig te vallen, in geval Jezus hun zou worden overgeleverd. Daarom liet men toe, dat menschen uit alle klassen naar het schouwspel van den gruweldood stroomden en Jeruzalem bijna ledig liep. De discipelen en geloovigen uit den omtrek sloten zich bij de menigte aan, die Jezus naar den heuvel Golgotha volgde: de moeder van Jezus bevond zich ook onder hen, ondersteund door Johannes, den discipel, dien Jezus liefhad. Haar hart was met onbeschrijfelijken angst vervuld, en zij hoopte evenals de discipelen, dat dit verschrikkelijk tooneel veranderen zoude, dat het Jezus’ oogmerk was, Zijn macht te toonen en voor Zijn vijanden als de Zoon van God te verschijnen. Dan weder ontzonk de moeder het hart, als zij zich de woorden herinnerde, waarmede Hij nog kort geleden op de dingen wees, die op dezen dag zouden plaats vinden.HLC 22.1

    Jezus was nauwelijks voorbij de deur van het rechthuis van Pilatus gekomen, toen het kruis, dat voor Barabbas bestemd was, naar buiten gebracht en op Zijn schouders gelegd werd. Evenzoo werden ook kruisen gelegd op de metgezellen van Barabbas, die veroordeeld waren, om tegelijk met Jezus den kruisdood te ondergaan. De Heiland had Zijn last nog maar een korten afstand gedragen, toen Hij, wellicht uitgeput door bloedverlies, buitengewone vermoeidheid en pijn, machteloos dreigde ter aarde te storten. Hoe vurig verlangde het hart Zijner moeder, toen Hij daar henenschreed onder de volle zwaarte van het kruis, Zijn gewond hoofd met haar handen liefderijk te ondersteunen, en Zijn aangezicht, dat zij zoo menigmaal aan haar boezem had gedrukt, met een weinig water te verfrisschen! Helaas! dit treurig voorrecht werd haar niet gegund.HLC 23.1

    De priesters en oversten gevoelden niet het minste medelijden met hun lijdend offer; doch zij zagen, dat het Hem onmogelijk was, het foltertuig nog verder te dragen. Zij waren verlegen, waar zij iemand vinden zouden, die genegen was, het kruis naar Golgotha te dragen. De Joden konden het niet doen, omdat het hen verontreinigen zoude, en hun het recht zou benemen tot de viering van het aanstaand Paaschfeest.HLC 23.2

    Terwijl zij nog overlegden, wat hun te doen stond, kwam Simon van Cyrene in tegenovergestelde richting dien weg langs. Toen hij tot de menigte genaderd was, werd hij door opstoking der priesters gegrepen en gedwongen het kruis van Christus te dragen. De zonen van Simon behoorden tot de discipelen van Jezus, hij zelf echter had nooit tot Jezus in betrekking gestaan. Deze hem opgedragen taak werd hem tot rijken zegen. Het kruis, dat hij genoodzaakt was te dragen, werd het middel tot zijn bekeering. Diep medelijden met Jezus greep hem aan; en al hetgeen er op Golgotha geschiedde, alsmede de woorden, die hij den Heiland hoorde uitspreken, wekten bij hem de overtuiging, dat Jezus de Zoon van God, de beloofde Messias was. Later bleef Simon den Heere altijd dankbaar voor Zijn wonderbare leiding, die hem in de gelegenheid gebracht had, den Zaligmaker dezen dienst te bewijzen, en voor zichzelf de bewijzen te bekomen, dat Jezus de Heiland der wereld was.HLC 23.3

    Toen het scheen, alsof Jezus onder het kruis dood nederzinken zou, braken vele vrouwen, die, ofschoon niet in Christus geloovende, nochtans door Zijn lijden getroffen waren, in luid geween uit. Zoodra Jezus zich hersteld had, zag Hij hen met teeder mededoogen aan. Hij wist, dat zij Hem niet beklaagden, omdat Hij een leeraar was van God gezonden, maar door gewone menschelijke teerhartigheid daartoe gedrongen. En terwijl Hij op de weenende vrouwen blikte, zeide Hij: “Gij dochters van Jeruzalem! weent niet over Mij, maar weent over uzelven en over uwe kinderen.” Jezus verachtte hun tranen niet, maar het medelijden, dat zij met Hem toonden te hebben, roerde in Zijn eigen hart een snaar aan van dieper innerlijk medelijden met hen. Hij vergat Zijn eigen leed, wanneer Hij Zich het toekomstige lot van Jeruzalem voor oogen stelde. Enkele uren geleden had het volk uitgeroepen: „Zijn bloed kome over ons en onze kinderen.” Hoe verblind hadden zij geroepen, dat het oordeel over hen mocht komen, hetwelk zij maar al te spoedig zouden moeten dragen! Vele der vrouwen, die ter wille van Jezus weenden, moesten met hun kinderen bij de belegering van Jeruzalem omkomen.HLC 24.1

    Bij des Heilands intocht binnen Jeruzalem waren de verwachtingen Zijner discipelen op het hoogst gespannen. Zij hadden zich toen dicht om hun Meester geschaard, en beschouwden het als een groote eer met Hem verbonden te zijn. Thans in Zijn vernedering volgden zij Hem van verre. Hun harten waren met teleurstellingen en bedrogen hoop vervuld. Hoezeer werden nu de woorden van Jezus vervuld, toen Hij zeide: “In dezen nacht zult gij allen aan Mij geërgerd worden, want er staat geschreven: Ik zal den Herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden.” Niettemin koesterden de discipelen de zwakke hoop, dat hun Meester Zich nog in het laatste oogenblik openbaren en Zich uit het geweld Zijner vijanden verlossen zou.HLC 24.2

    Toen zij op de strafplaats aankwamen, werden de veroordeelden op de martelpalen gebonden. Terwijl de beide moordenaars zich uit alle macht verzetten tegen degenen, die hen aan het kruis moesten nagelen, bood Jezus niet den minsten tegenstand. Zijn moeder zag het aan in pijnlijke onzekerheid, hopende, dat Hij een wonder doen, en Zichzelf verlossen zou. Zekerlijk zou Hij, Die dooden het leven teruggegeven had, zoo dacht zij, Zich niet aan den kruisdood onderwerpen. Welk een angst verscheurde haar hart, als zij de foltering en den smaad van haar Zoon aanzag, terwijl zij niet in staat was Hem in Zijn lijden bij te staan. Hoe bitter waren haar kommer en haar teleurstelling! Zou zij haar geloof, dat Hij de ware Messias was, laten varen? Zou de Zoon van God werkelijk gedoogen, dat men Hem zulk een gruwzamen en smadelijken dood aandeed? Zij zag, hoe Zijn handen op het kruis uitgestrekt werden. En nu werden de hamer en nagels te voorschijn gehaald en Zijn handen en voeten doorboord.HLC 25.1

    Jezus uitte geen klacht; Zijn aangezicht was bleek en kalm, maar groote zweetdroppels parelden op Zijn voorhoofd. Daar was geen medelijdende hand, om het angstzweet af te wisschen, noch een medelijdend woord of blik van onwankelbare trouw om Zijn menschelijk hart te versterken. “Hij trad de pers alleen, en niemand der volken was met Hem.” Terwijl de soldaten hun vreeselijk werk volbrachten, en Hij de verschrikkelijkste doodsmart uitstond, bad Jezus voor Zijn vijanden, zeggende: „Vader! vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen.” Zijn geest werd van Zijn eigen lijden afgebracht en bij de zonde Zijner vervolgers bepaald en verder bij de verschrikkelijke hoewel rechtvaardige vergelding, die hun deel zou zijn. Hij beklaagde hen van harte vanwege hun schuld en onwetendheid. Hij sprak geen vloek of verwensching uit tegen de soldaten, die Hem zoo gruwzaam behandelden, noch riep Hij de wraak Gods in tegen de oversten en priesters, die als oorzaak van al Zijn lijden, er thans trotsch op waren, dat zij hun doel bereikt hadden. De Heiland uitte slechts de bede, dat het hun vergeven mocht worden, — „want zij weten niet, wat zij doen.”HLC 25.2

    Hadden zij geweten, dat zij Dengene, Die gekomen was om het zondige menschengeslacht van eeuwig verderf te redden, de martelingen van den kruisdood deden ondergaan, zij zouden van schrik en gewetenswroeging vergaan zijn. Hun onwetendheid kon echter de schuld niet van hen afwenden, want het was juist hun voorrecht, den Heiland te kennen en als hun Verlosser aan te nemen. Maar zij verwierpen elk bewijs, en zondigden niet alleen tegen den hemel, doordien zij den Koning der heerlijkheid kruisigden, maar vergrepen zich ook tegen het algemeen gevoel van recht en menschelijkheid, doordien zij een onschuldige ombrachten. Jezus verkreeg aldus het recht van Middelaar te zijn voor de menschen, in de tegenwoordigheid des Vaders. Het gebed van Christus voor Zijn vijanden omvatte de gansche aarde, en sloot alle daarop levende zondaren, tot het einde der wereld, in. Nadat men Jezus aan het kruis genageld had, werd het door eenige sterke mannen opgeheven, en met hevig stooten in den grond geplant, hetgeen den Heiland de ontzaglijkste pijnen veroorzaakte. Nu begon een verschrikkelijk spel. Priesters, oversten en schriftgeleerden vergaten de waardigheid van hun heilig ambt, en vereenigden zich met het gepeupel in bespotting en beschimping van den gekruisigden Zoon van God, terwijl zij Hem toeriepen: “Indien gij de koning der Joden zijt, zoo help u zelven.” En sommigen ant-woordden spottend: „Anderen heeft Hij verlost, Zichzelven kan Hij niet verlossen. Indien Hij de koning Israels is, zoo kome Hij nu af van het kruis, en wij zullen in Hem gelooven. Hij heeft op God betrouwd: dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem wèl wil! want Hij heeft gezegd: „Ik ben Gods Zoon.” En die voorbijgingen lasterden Hem, schuddende hun hoofden, en zeggende: “Ha: Gij die den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt, behoud Uzelven, en kom af van het kruis.”HLC 26.1

    Deze mannen, die zich uitgaven voor uitleggers der profetieën, herhaalden onbewust dezelfde woorden, die de Heilige Geest door de profeten voorzegde, dat bij deze gelegenheid geuit zouden worden. In hun blindheid bemerkten zij evenwel niet, dat zij daardoor de profetieën vervulden. De hoogwaardigheidsbekleeders des tempels, de verstokte soldaten, de lage misdadiger aan het kruis en de ruwe en hardvochtige menigte, allen vereenigden zich in hun versmading van Christus. De misdadigers, die met Christus gekruisigd werden, leden dezelfde lichaamssmarten, doch een hunner werd door de smart nog meer verhard en tot het uiterste gebracht. Hoonend sprak hij tot Jezus: „Indien Gij de Messias zijt, zoo verlos Uzelven en ons.” De andere misdadiger was niet zoo’n verhard booswicht. Zijn zedelijk bewustzijn was door slecht gezelschap verdorven, maar zijn ongerechtigheid was niet zoo groot als van velen dergenen, die rondom het kruis stonden en den Heiland hoonden.HLC 27.1

    Evenals zijn volk had ook hij geloofd, dat de Messias binnenkort zou komen. Hij had Jezus gehoord, en was door Zijne leerredenen overtuigd geworden; door den invloed der priesters en oversten was hij echter van Hem afkeering gemaakt. Hij had getracht de stem van zijn geweten door zingenot tot zwijgen te brengen. Slecht gezelschap had hem steeds verder en verder op den weg der zonde doen afdwalen, tot hij eindelijk als een misdadiger gevangengenomen en tot den kruisdood veroordeeld werd. Gedurende het verhoor was hij met den Heiland in het rechthuis geweest, en daarna met Hem naar Golgotha gevoerd. Hij had gehoord, hoe Pilatus verklaarde, dat hij geen schuld in Hem vond; hij had het Goddelijke in het optreden van Christus erkend, en Zijn bede om vergeving voor Zijn vervolgers vernomen. In zijn hart geloofde hij, dat Jezus de Zoon van God was. Toen hij nu de lasterende woorden van zijn lotgenoot vernam, bestrafte hij dezen, zeggende: “Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? En wij toch rechtvaardiglijk; want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.” En als zijn hart zich daarna voor Christus opende, verlichtte een hemelsch licht zijn geest. In den geslagen, gelasterden Jezus, die daar aan het kruis hing, zag hij zijn Verlosser, zijn eenige hoop, en wendde hij zich in ootmoedig geloof tot Hem met de bede: “Heere! gedenk mijner als Gij in Uw koninkrijk zult gekomen zijn.” En Jezus zeide tot hem: “Voorwaar! Ik zeg u heden, gij zult met Mij in het Paradijs zijn.” Jezus beloofde den boetvaardigen zondaar niet, dat hij op den dag der kruisiging met hem naar het Paradijs zou gaan. Hijzelf ging eerst drie dagen later heen tot Zijn Vader, want Jezus zeide tot Maria Magdalena op den opstandingsmorgen: “Raak Mij niet aan, want ik ben nog niet opgevaren tot Mijnen Vader; maar ga heen tot Mijne broeders en zeg hun: Ik vare op tot Mijnen Vader en uwen Vader, en tot Mijnen God en uwen God.” Toch verzekerde Hij den boetvaardigen moordenaar: “Waarlijk, Ik zeg u heden,” om als het ware zijn hart de volle, onwankelbare verzekering te schenken, dat Hij op dit oogenblik, terwijl Hij smaad en vervolging leed, de macht bezat, om zondaren te redden. Hij was des menschen Middelaar bij den Vader, doordien Hij nog dezelfde macht had, als voorheen, toen Hij de kranken genas en de dooden tot het leven terugriep: het was Zijn Goddelijk recht, op dezen dag den berouwhebbenden, geloovigen zondaar de belofte te schenken: „Gij zult met Mij in het Paradijs zijn.”HLC 28.1

    De aan het kruis verhoogde Heiland, Die smarten en bespottingen verdroeg, werd door een met schuld beladen, stervende ziel gezocht, die Dengene, welke als een misdadiger gekruisigd werd, geloovig erkende als den Heiland der wereld. Terwijl de oversten der Joden Hem verloochenden, en zelfs de discipelen aan Zijn Godheid twijfelden, noemde deze arme misdadiger op den drempel der eeuwigheid, aan het einde van den tijd zijner voorbereiding, Jezus zijn Heere! Er waren altijd velen bereid, Hem als hun Heere en Meester te vereeren, wanneer Hij wonderen deed en zoo was het ook nadat Hij uit het graf was opgestaan; doch niemand noemde hem “Heere”, toen Hij stervende aan het kruis hing, uitgenomen de boetvaardige moordenaar. Gedurende den ganschen tijd van des Heilands openbaar leven hadden er geen aangenamer woorden in Zijn ooren geklonken, dan deze geloofstaal van de lippen van den gekruisigden misdadiger, te midden der spotternijen en lasteringen der menigte.HLC 29.1

    De vijanden van Jezus zagen met ongeduldige spanning uit naar Zijn sterven. Zij verbeeldden zich, dat deze gebeurtenis de geruchten omtrent Zijn hemelsche macht en opzienbarende wonderdaden zou doen verstommen. Zij vleiden zich met de gedachte, dat zij niet langer voor Zijn invloed behoefden te beven. De gevoellooze soldaten, die Jezus aan het kruis geklonken hadden, verdeelden Zijn kleederen onder zich en geraakten met elkander in twist over een rok zonder naad. Eindelijk besloten zij door het lot te beslissen, wiens eigendom hij zou zijn. De pen van den door Gods Geest bezielden schrijver had dit tooneel nauwkeurig beschreven, honderden jaren voor het plaats vond. David zegt hiervan in den 22sten psalm: “Zij deelen Mijne kleederen onder zich, en werpen het lot over Mijn gewaad.”HLC 30.1

    Christus’ zending op deze aarde was nu bijna ten einde. Zijn tong was zeer droog en Hij zeide: “Mij dorst.” Daar stond dan een vat vol edik en zij vulden een spons met edik, en brachten ze aan Zijn mond. De Vorst des levens en der heerlijkheid was nu tot den dood genaderd, als een losprijs voor het menschelijk geslacht. De zonde der wereld, die Hij op Zich genomen had, deed Hem, als den plaatsbekleeder der menschen den toorn des Vaders dragen, mengde haar alsem in den lijdensbeker, dien Hij dronk en Zijn hart deed breken. De dood is geen engel der barmhartigheid; de natuur des menschen schrikt altijd terug bij de gedachte aan de ontbinding, die het gevolg der zonde is. Toch was het niet de vrees voor den dood, welke Jezus den onbeschrijfelijken doodsangst veroorzaakte. Door zulk een veronderstelling zou Hij, wat moed en standvastigheid betreffen, beneden de martelaren hebben gestaan, want velen van hen, die voor hun geloof stierven en zich met blijdschap aan allerlei folteringen zelfs den dood onderwierpen, verheugden zich, dat zij waardig geacht waren voor Christus te lijden. Christus was de Vorst der lijdenden; het was echter niet lichamelijke smart, die Hem met schrik en vertwijfeling vervulde; het was het besef van de boosaardigheid der zonde, het bewustzijn der diepe verdorvenheid van den mensch, doordien de mensch zóó vertrouwd geworden is met de zonde, dat hij voor haar afschuwelijkheid geen oog meer heeft, en deze daardoor zoo diep in zijn hart wortel kon schieten, dat het bijna onmogelijk is, haar uit te roeien. Het was de zondenschuld, die des Vaders toorn op Hem, als ‘s menschen plaatsvervanger, legde, en die het hart van Gods Zoon brak. Iedere smart, die Hij aan het kruis droeg, iedere druppel bloed, die van Zijn hoofd, handen of voeten vloeide, de doodsstrijd, die Zijn lichaam martelde, en de onuitsprekelijke angst, die Zijn ziel vervulde, toen Zijn Vader het aangezicht voor Hem verborg, dit alles spreekt tot den mensch en zegt: Het is uit liefde tot u, dat de Zoon van God gewillig was, zich met de afschuwelijke zonde te belasten; om uwentwil verwoest Hij het rijk des doods, opent Hij de poorten van het Paradijs en schenkt het eeuwige leven, Hij, Die de woedende baren door Zijn woord stilde, Die op de schuimende golven wandelde, Die de duivelen voor Zich deed sidderen en voor Wiens aanraking de ziekten vloden, Die de oogen der blinden opende en de dooden in het leven terugriep, offert Zichzelf aan het kruis als een volkomen offer voor het menschdom. Satan bestormde het hart van Jezus met grimmige verzoekingen. De zonde, die in Zijn oog zoo hatelijk was, werd op Hem gehoopt, tot Hij boog onder den last. Geen wonder, dat Zijn menschelijke natuur sidderde in deze verschrikkelijke ure. De engelen waren met verbazing getuigen van den vertwijfelenden zielestrijd, die zoo verre het lichamelijk lijden overtrof, dat Hij het laatste nauwelijks gevoelde. De hemelsche scharen bedekten hun aangezichten voor dit vreeselijk schouwspel.HLC 30.2

    De onbezielde natuur gaf haar deelneming met haar gelasterden en stervenden Schepper te kennen. De zon weigerde langer getuige te zijn van dit schriktooneel. Haar buitengewoon schitterende stralen verlichtten de aarde tot den middag, toen scheen zij plotseling uitgebluscht te zijn. Volmaakte duisternis omhulde het kruis en zijn omgeving als met een lijkkleed. Geen gewone zonsverduistering of eenig ander natuurverschijnsel was oorzaak van deze duisternis, die zoo tastbaar was als te middernacht, wanneer geen maan of sterren zichtbaar zijn. De dikke duisternis was een beeld van de duisternis der ziel, waarin de Heiland verkeerde. Zij duurde drie volle uren. Ondoordringbaar was zij, doch nog ondoordringbaarder voor het menschelijk oog was het droevig duister, dat de ziel van den lijdenden Christus vervulde. Een onbeschrijfelijke schrik had allen overmeesterd, en op Golgotha heerschte thans de stilte van het graf. De verwenschingen en lasteringen verstomden op aller lippen. Mannen, vrouwen en kinderen wierpen zich radeloos van schrik ter aarde. Felle bliksemschichten, die door geen donder gevolgd werden, schoten van tijd tot tijd uit de wolken neder, en verlichtten het kruis en den gekruisigden Verlosser.HLC 33.1

    Priesters, oversten, schriftgeleerden, krijgsknechten en gepeupel, allen dachten, dat de tijd der vergelding gekomen was. Na een tijd van het diepste stilzwijgen fluisterde de een tot den ander, dat Jezus nu wel van het kruis afkomen zou. Eenigen poogden den weg naar de stad terug te vinden en tastten rondom zich, terwijl zij zich op de borst sloegen en van vrees beefden.HLC 33.2

    Te drie uur week de duisternis van de aarde, maar nog immer omhulde zij den Heiland als met een mantel. De bliksemschichten schenen in toorn naar Hem toe geslingerd te worden, terwijl Hij daar zoo aan het kruis hing. Plotseling riep Jezus met een groote stem en sprak: “Eli, Eli, Lama Sabachthani!” dat is: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” Terwijl de uiterlijke donkerheid rondom Christus nog toenam, riepen verschillende stemmen: “De wraak van God rust op Hem! De pijlen van Gods toorn worden op Hem afgeschoten, omdat Hij zich aanmatigde de Zoon van God te zijn!” Toen de Heiland deze kreet der vertwijfeling slaakte, werden velen, die aan Hem geloofden, met schrik vervuld; de hoop verliet hen; indien God Jezus verlaten had, wat moest er dan van Zijn volgelingen worden en van de leer, die zij met zooveel blijdschap aangenomen hadden?HLC 34.1

    Daar hing het onbevlekte Lam van God aan het kruis, Zijn vleesch door de wonden en striemen vaneengereten. De dierbare handen, die steeds bereid geweest waren, den onderdrukten en lijdenden verlichting aan te brengen, waren op het kruis uitgestrekt en met verschrikkelijke nagelen vastgeklonken; de geduldige voeten, die zoo vele vermoeiende tochten hadden gemaakt om alom zegen te brengen en de leer des heils aan de wereld te verkondigen, waren doorstoken en eveneens aan het kruis genageld; het koninklijke hoofd was door een doornenkroon verwond; de bleeke en trillende lippen, die immer bereid geweest waren, om de beden der lijdende menschheid te beantwoorden, gaven aan de jammervolle klacht lucht: “Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten?”HLC 34.2

    In ademlooze stilte wachtte het volk het einde van dit verschrikkelijk tooneel af. De priesters en oversten schouwden naar Jeruzalem en ziedaar! dichte wolken pakten zich juist boven de stad en de vallei van Judea samen en de hevige bliksemen van Gods toorn waren tegen de ten ondergang gedoemde stad gericht. Plotseling week de duisternis, die het kruis omgeven had en met een stem, die klonk als de heldere tonen eener bazuin, die door het gansche heelal schenen te weergalmen, riep Jezus: “Het is volbracht! Vader, in Uwe handen beveel Ik Mijnen Geest.” Een licht omscheen het kruis, en het aangezicht des Heilands straalde met hemelsche heerlijkheid gelijk de zon. Daarna liet Hij het hoofd op de borst zinken en gaf den geest.HLC 35.1

    De toeschouwers stonden daar als aan den grond genageld, en met ingehouden adem staarden zij den Heiland aan. Wederom legerde zich de duisternis op de aarde, en een dof geluid, gelijk het rollen van een zwaren donder, werd gehoord. Dit ging vergezeld van een hevige aardbeving. De menigte kon niet blijven staan en werd in hoopen tezamen geworpen, waardoor de wildste verwarring en ontsteltenis veroorzaakt werden. In de omliggende bergen barstten de rotsen met luid gekraak, en velen daarvan stortten met oorverdoovend geraas van de hoogten in de valleiën neder. De graven openden zich en vele dooden werden uit hun spelonken geworpen. De schepping scheen zich in atomen te ontbinden. De priesters, oversten en soldaten waren verstomd van schrik en lagen op den grond uitgestrekt.HLC 35.2

    De duisternis hing nog altijd als een lijkkleed, boven Jeruzalem. Op het oogenblik dat Jezus stierf, dienden de priesters in den tempel voor het voorhangsel, dat het heilige van het heilige der heiligen scheidde.HLC 35.3

    Plotseling gevoelden zij de aarde onder hun voeten bewegen, en het voorhangsel des tempels, een sterk, rijk geborduurd kleed, dat jaarlijks vernieuwd werd, scheurde in tweeën, van boven tot beneden, door dezelfde bloedelooze hand, die de woorden des gerichts op den muur van Belsazars paleis had geschreven. Het heilige der heiligen, dat slechts eenmaal in het jaar door menschenvoeten mocht betreden worden, was aan aller blikken blootgegeven. Niet langer zou de tegenwoordigheid Gods den aardschen genadetroon overschaduwen. Niet langer zou het licht Zijner heerlijkheid over hem lichten, of de wolken van Zijn misnoegen de kostbare steenen in den borstlap des hoogepriesters verdonkeren.HLC 35.4

    Toen Christus aan het kruis op Golgotha stierf, werd voor beiden, Joden en Heidenen, een nieuwe en levende weg geopend. De Heiland diende van nu aan als Priester en Middelaar in het ware Heiligdom in den hemel. Voortaan was het bloed der offerdieren, dat voor de zonden in den tempel gebracht werd, waardeloos; want het Lam Gods was voor de zonden der wereld gestorven.HLC 36.1

    De duisternis, die de aarde bedekte, bewees haar deelneming in den doodsstrijd van Christus. Zij toonde der menschheid klaar en duidelijk, dat de Zon der gerechtigheid, het Licht der wereld, aan het eens zoo bevoorrechte Jeruzalem haar stralen onttrok. Het was een wonderbaar getuigenis, dat God gaf, opdat het geloof der volgende geslachten daardoor versterkt mocht worden.HLC 36.2

    Jezus legde Zijn leven niet af, vóór Hij het groote verlossingsplan zegepralend volvoerd had. De engelen verheugden zich, toen zij de woorden “het is volbracht”, vernamen. Er heerschte blijdschap daar boven in den hemel, omdat de gevallen zonen van Adam nu ten slotte tot de tegenwoordigheid Gods toegelaten konden worden. Satan was overwonnen, en wist, dat hij zijn koninkrijk verloren had. Wanneer de Christen het groote offer der hemelsche Majesteit in zijn geheelen omvang leert bevatten, zoo zal hem naar die zelfde mate het verlossingsplan verhevener voorkomen, en wanneer hij gedurig bepeinst, hetgeen op Golgotha geschied is, zoo zal dit steeds en altijd meer de innerlijkste en heiligste gevoelens zijns harten doen ontwaken. De overdenking der ondoorgrondelijke liefde van den Heiland zal zijn gedachten voortdurend bezig houden, zijn hart treffen en week maken, zijn neigingen veredelen en zijn karakter volkomen veranderen. De woorden van den apostel Paulus luiden: “Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus en dien gekruisigd.” En ook wij kunnen opzien naar Golgotha en uitroepen: “Het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van Christus; door welken de wereld mij gekruisigd is, en ik der wereld.”HLC 36.3

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents