Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents

De Wens der Eeuwen

 - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    Hoofdstuk 12—De verzoeking

    “Jezus nu, vol van de Heilige Geest, keerde terug van de Jordaan en werd door de Geest geleid in de woestijn”.1Luc. 4:1. De woorden van Marcus hebben een nog diepere betekenis. Hij zegt: “En terstond dreef de Geest Hem uit naar de woestijn. En Hij werd in de woestijn veertig dagen verzocht door Satan en Hij was bij de wilde dieren”.2Marc. 1:12, 13. “En Hij at niets in die dagen.”3Luc. 4:2.DWE 85.1

    Toen Jezus in de woestijn geleid werd om verzocht te worden, werd Hij geleid door de Geest van God. Hij daagde de verzoeking niet uit. Hij ging naar de woestijn om alleen te zijn, om Zijn zending en werk te overdenken. Door vasten en gebed zou Hij zich omgorden voor het met bloed bevlekte pad dat Hij zou moeten gaan. Maar Satan wist, dat de Heiland de woestijn ingegaan was, en hij meende, dat dit het beste ogenblik was om Hem te benaderen.DWE 85.2

    Ontzaglijke belangen stonden er voor de wereld op het spel in de strijd tussen de Vorst des lichts en de leider van het koninkrijk der duisternis. Nadat hij de mensen tot zonde verleid had, eiste Satan de aarde als zijn eigendom op, en hij noemde zichzelf de vorst dezer wereld. Nadat hij de vader en moeder van ons geslacht aan zijn eigen natuur gelijk gemaakt had, meende hij hier zijn rijk te vestigen. Hij verklaarde dat de mensen hem als hun vorst gekozen hadden. Doordat hij de mensen beheerste, had hij ook gezag over de wereld. Christus was gekomen om Satans aanspraak te weerleggen. Als de Zoon des mensen zou Christus trouw blijven aan God. Op deze wijze zou getoond worden, dat Satan geen volledige macht over het menselijk geslacht verkregen had en dat zijn aanspraak op de wereld onwaar was. Allen die verlangden van zijn macht bevrijd te worden, zouden verlost worden. De heerschappij die Adam door de zonde verloren had, zou worden teruggewonnen.DWE 85.3

    Sinds de boodschap aan de slang in Eden: “Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad”,4Gen. 3:15. had Satan geweten, dat hij geen absolute macht over de wereld bezat. In de mensen zag men een kracht aan het werk die zijn heerschappij tegenstond. Met gespannen aandacht zag hij neer op de offeranden die gebracht werden door Adam en zijn zonen. In deze plechtigheden zag hij een teken van contact tussen hemel en aarde. Hij legde zich erop toe dit contact te verbreken. Hij gaf een verkeerde voorstelling van God en van de offerdiensten die op de Heiland wezen. De mensen werden ertoe gebracht God te vrezen als iemand die een behagen had in hun vernietiging. De offeranden, die Zijn liefde hadden moeten openbaren, werden alleen nog gebracht om Zijn toorn te bedaren. Satan wekte de kwade hartstochten der mensen op met het doel zijn macht over hen te bestendigen. Toen Gods geschreven Woord gegeven was, bestudeerde Satan de profetieën betreffende de komst van de Heiland. Van geslacht op geslacht deed hij zijn best de mensen blind te maken voor deze profetieën, opdat zij de Christus zouden verwerpen wanneer Hij zou komen.DWE 85.4

    Bij de geboorte van Jezus wist Satan, dat er Iemand was gekomen met een goddelijke opdracht om hem zijn heerschappij te betwisten. Hij beefde bij de boodschap van de engel die het gezag bevestigde van de pasgeboren Koning. Satan kende heel goed de positie die Christus in de hemel had ingenomen als de Geliefde des Vaders. Dat de Zoon van God naar deze aarde kwam, vervulde hem met verbazing en vrees. Hij kon het geheim van dit offer niet peilen. Zijn zelfzuchtige ziel kon een dergelijke liefde voor het misleide geslacht niet begrijpen. De heerlijkheid en vrede des hemels, en de vreugde van de gemeenschap met God, konden slechts vaag door de mensen begrepen worden; maar ze waren zeer goed bekend aan Lucifer, de overdekkende cherub. Sinds hij de hemel verloren had, was hij vast besloten wraak te nemen door anderen te doen delen in zijn val. Hij zou dit doen door hen ertoe te brengen de hemelse dingen niet meer op hun juiste waarde te schatten en het hart op aardse dingen te stellen.DWE 86.1

    De Heerser des hemels zou niet zonder hindernissen de zielen der mensen winnen voor Zijn koninkrijk. Vanaf de tijd dat Hij een klein Kind was in Bethlehem, werd Hij voortdurend aangevallen door de boze. Het beeld van God werd geopenbaard in Christus, en in de raadslagen van Satan was het vastbesloten dat Hij overwonnen zou worden. Geen menselijk wezen kwam in de wereld en ontsnapte aan de macht van de bedrieger. De machten die in het complot van de boze betrokken waren, werden op Zijn pad gebracht om de strijd met Hem aan te binden, zo mogelijk over Hem te zegevieren.DWE 86.2

    Bij de doop van de Heiland was Satan onder degenen die daarvan getuigen waren. Hij zag hoe de heerlijkheid van de Vader Zijn Zoon overschaduwde. Hij hoorde hoe de stem van Jehova getuigde van de goddelijkheid van Jezus. Sinds de val van Adam was het menselijk geslacht afgesneden geweest van direct contact met God; de omgang tussen hemel en aarde had plaatsgevonden door middel van Christus; maar nu Jezus was gekomen “in een vlees aan dat der zonde gelijk”,5Rom. 8:3. sprak de Vader Zelf. Tevoren had Hij met de mensen gesproken door middel van Christus; nu sprak Hij met de mensen in Christus. Satan had gehoopt dat Gods afkeer van het kwade een eeuwige scheiding zou teweegbrengen tussen hemel en aarde. Maar nu was het openbaar dat de gemeenschap tussen God en de mensen hersteld was.DWE 86.3

    Satan zag in, dat hij moest overwinnen of overwonnen worden. Er hing te veel van de strijd af om die te kunnen overlaten aan de engelen die met hem samenspanden. Hij moest de oorlog persoonlijk leiden. Alle machten van de afval werden opgeroepen tegen de Zoon van God. Christus werd gemaakt tot het doelwit van ieder wapen van de hel.DWE 87.1

    Velen beschouwen deze strijd tussen Christus en Satan als iets dat niet van bijzonder belang is voor hun leven, en voor hen is daarin weinig belangwekkends. Maar op het terrein van ieder hart wordt deze strijd herhaald. Niemand verlaat ooit de rijen van de boze om in dienst te treden van God zonder dat hij de aanvallen van Satan moet weerstaan. De verleidingen waaraan Christus weerstand bood, waren dezelfde die wij zo moeilijk te weerstaan vinden. Zij werden Hem in zoveel sterkere mate opgedrongen, als Zijn karakter hoger staat dan het onze. Met de verschrikkelijke last van de zonden der wereld op Zijn schouders, weerstond Christus de beproeving van de eetlust, van de liefde voor de wereld, en van die praalzucht die tot aanmatiging leidt. Dit waren de beproevingen die Adam en Eva deden struikelen, en die ook ons zo gemakkelijk in hun macht krijgen.DWE 87.2

    Satan had op Adams zonde gewezen als een bewijs dat Gods wet onrechtvaardig was en niet gehoorzaamd kon worden. In de gestalte van ons mensen moest Christus het falen van Adam weer goedmaken. Maar toen Adam door de verleider werd aangevallen, rustte nog geen van de gevolgen der zonde op hem. Hij stond in de kracht van volmaakte mannelijkheid, in het bezit van de volledige kracht van geest en lichaam. Hij was omringd met de heerlijkheid van Eden en stond in een dagelijkse verbinding met hemelse wezens. Zo was het niet met Jezus toen Hij de woestijn inging om weerstand te bieden aan Satan. Vierduizend jaar lang was de lichamelijke kracht van het menselijk geslacht verminderd, evenals de geestelijke kracht en de zedelijke waarde; en Christus nam de zwakheden van een vervallen geslacht op Zich. Alleen op deze wijze kon Hij de mens redden uit de diepste diepten van zijn verval. Velen beweren dat het onmogelijk was voor Christus om te zondigen. Dan had Hij niet in Adams plaats kunnen gesteld worden; Hij zou dan de overwinning niet hebben kunnen behalen die Adam gemist had. Wanneer wij in enige zin een zwaardere strijd zouden hebben dan Christus, zou Hij niet in staat zijn ons te hulp te komen. Maar onze Heiland nam de menselijke natuur aan met alles waaraan deze is blootgesteld. Hij nam de menselijke natuur aan met de mogelijkheid te bezwijken voor de verzoeking. Wij hebben niets te dragen dat Hij niet verdragen heeft.DWE 87.3

    Bij Christus was, evenals bij het heilige paar in Eden, de eetlust de basis voor de eerste grote verzoeking. Op het punt waar de verleiding begonnen is, moet het werk der verlossing beginnen. Zoals Adam viel door het toegeven aan de eetlust, zo moet Christus overwinnen door het overwinnen van de eetlust. “En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, kreeg Hij ten laatste honger. En de verzoeker kwam en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan dat deze stenen broden worden. Maar Hij antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord dat uit de mond Gods uitgaat”.6Matth. 4:3.DWE 88.1

    Van Adams tijd tot die van Christus had genotzucht de macht van de eetlust en de hartstochten doen toenemen, tot op een punt waarop ze een bijna onbegrensde macht hadden. Zo waren de mensen verlaagd en verziekt geworden, en uit henzelf was het onmogelijk te overwinnen. In de plaats van de mens overwon Christus door de zwaarste proef te doorstaan. Om onzentwille beoefende Hij een zelfbeheersing die sterker was dan honger of dood. En bij Zijn eerste overwinning waren nog andere belangen betrokken die naar voren komen in al onze strijd met de machten der duisternis. Toen Jezus de woestijn inging, was Hij omgeven door de heerlijkheid des Vaders. Geheel in beslag genomen door de gemeenschap met God, werd Hij opgeheven boven de menselijke zwakheden. Maar de heerlijkheid verliet Hem, en Hij bleef achter om te strijden tegen de verzoeking. Dit drukte ieder ogenblik op Hem. Zijn menselijke natuur schrok terug voor de strijd die Hem wachtte. Veertig dagen lang vastte en bad Hij. Zwak en uitgeput van de honger, vermoeid en afgetobd door de geestelijke strijd, “was Zijn verschijning zozeer misvormd, niet meer menselijk, en niet meer als die der mensenkinderen Zijn gestalte”.7Jes. 52:14. Nu had Satan zijn kans. Nu meende hij dat hij Christus zou kunnen overwinnen. Als in antwoord op Zijn gebeden, kwam er tot de Heiland iemand in de gestalte van een engel des hemels. Hij beweerde dat hij een boodschap van God had, om te verklaren dat de vasten van Christus tot een einde gekomen was. Zoals God een engel gezonden had om de hand van Abraham ervan te weerhouden Izaäk te offeren, zo had de Vader, voldaan over het feit dat Christus gewillig was het met bloed bevlekte pad te gaan, een engel gezonden om Hem te bevrijden; dit was de boodschap die aan Jezus werd gebracht. De Heiland was verzwakt door de honger, Hij hunkerde naar voedsel, toen de Satan Hem opeens aanviel. Wijzende op de stenen die verspreid in de woestijn lagen, en die eruit zagen als broden, zei de verzoeker: “Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan dat deze stenen broden worden”.8Matth. 4:3.DWE 88.2

    Hoewel hij zich voordoet als een engel des lichts, verraden reeds zijn eerste woorden zijn karakter. “Indien Gij Gods Zoon zijt”.9Matth. 4:3. Hier wordt wantrouwen gesuggereerd. Wanneer Jezus zou doen wat Satan voorstelt, zou dat een aanvaarden van de twijfel betekenen. De verzoeker is van plan Christus ten val te brengen met dezelfde middelen die zoveel succes hadden bij het mensdom in de beginne. Hoe listig had Satan Eva in Eden benaderd! “God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige boom in de hof?”10Gen. 3:1. Tot zover waren de woorden van de verleider waar, maar in de manier waarop hij ze uitsprak, lag een verborgen verachting voor de woorden van God. Er was een bedekte ontkenning, een twijfel aan de waarheidsliefde van God. Satan trachtte in het hart van Eva de gedachte te doen post vatten, dat God niet zou doen wat Hij gezegd had; dat het onthouden van zo’n prachtige vrucht een tegenspraak was van Zijn liefde en mededogen met de mens. En zo trachtte de verleider nu Christus te vervullen met zijn eigen gevoelens. “Indien Gij Gods Zoon zijt.”11Matth. 4:3. De woorden spreken van bitterheid in zijn hart. In de toon van zijn stem ligt een uitdrukking van volslagen ongeloof. Zou God Zijn eigen Zoon op deze wijze behandelen? Zou Hij Hem in de woestijn achterlaten bij de wilde dieren, zonder voedsel, zonder metgezellen, zonder troost? Hij tracht op bedekte wijze te kennen te geven, dat het nooit in Gods bedoeling gelegen heeft, dat Zijn Zoon in zo’n toestand zou geraken. “Indien Gij Gods Zoon zijt”,12Matth. 4:3. toon dan Uw macht door Uzelf te verlossen van die knagende honger. Zeg, dat deze steen brood moet worden.DWE 89.1

    De woorden uit de hemel: “Deze is Mijn Zoon, de Geliefde, in Wie Ik Mijn welbehagen heb”,13Matth. 3:17. klonken nog na in de oren van Satan. Maar hij was vastbesloten het geloof van Christus in dit getuigenis te doen wankelen. Het woord van God verzekerde Christus van Zijn goddelijke opdracht. Hij was gekomen om als mens onder de mensen te leven, en juist dit woord verklaarde Zijn band met de hemel. Het was Satans opzet Hem aan dat woord te doen twijfelen. Als hij het vertrouwen van Christus in God aan het wankelen kon brengen, wist Satan dat de overwinning in de gehele strijd de zijne zou zijn. Dan kon hij zegepralen over Jezus. Hij hoopte dat Christus, gedrongen door wanhoop en honger, het geloof in Zijn Vader zou verliezen en een wonder verrichten ten behoeve van Zichzelf. Had Hij dit gedaan, dan zou het verlossingsplan zijn verijdeld.DWE 89.2

    Toen Satan en de Zoon van God voor het eerst met elkaar in conflict kwamen, was Christus de bevelvoerder van de hemelse legerscharen; en Satan, de leider van de opstand in de hemel, werd uitgeworpen. Nu is ogenschijnlijk de toestand omgekeerd, en Satan gebruikt het voordeel dat hij meent te hebben, zo goed mogelijk. Hij zegt, dat een van de machtigste engelen uit de hemel verbannen is. De verschijning van Jezus wijst erop, dat Hij die gevallen engel is, verlaten van God en begeven door de mensen. Een goddelijk wezen zou in staat zijn zijn bewering door het verrichten van een wonder te ondersteunen: “Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan tot deze steen dat hij brood worde”.14Luc. 4:3. Zulk een bewijs van scheppende kracht, dringt de verleider aan, zou het doorslaggevend bewijs zijn van Zijn goddelijkheid. Het zou de strijd tot een einde brengen.DWE 90.1

    Niet zonder strijd kon Jezus in stilte luisteren naar de aartsbedrieger. Maar de Zoon van God behoefde Zijn goddelijkheid niet aan Satan te bewijzen, of de reden van Zijn vernedering aan hem uit te leggen. Door toe te geven aan de eisen van de opstandeling zou er niets goeds worden bereikt voor het heil van de mensen of voor de eer van God. Was Christus ingegaan op het voorstel van de vijand, dan zou Satan toch nog hebben gezegd: Geef mij een teken, opdat ik mag geloven, dat Gij de Zoon van God zijt. Het bewijs zou nutteloos zijn geweest om de opstandigheid in zijn hart te breken. En Christus mocht de goddelijke kracht niet tot eigen voordeel gebruiken. Hij was gekomen om de beproeving te dragen zoals wij dat moeten doen, om ons op die wijze een voorbeeld na te laten van geloof en gehoorzaamheid. Noch hier noch in enige volgende periode van Zijn aardse leven heeft Hij een wonder verricht ten behoeve van Zichzelf. Zijn wonderbare daden waren alle tot heil van anderen. Hoewel Jezus van het begin aan Satan herkende, werd Hij er niet toe verleid met hem de strijd aan te binden. Gesterkt door de herinnering aan de stem uit de hemel, rustte Hij in de liefde Zijns Vaders. Hij wilde niet onderhandelen als het verzoeking betrof.DWE 90.2

    Jezus trad Satan tegemoet met de woorden der Schrift. “Er staat geschreven”,15Matth. 4:4. zei Hij. In iedere verzoeking was Zijn strijdwapen het Woord van God. Satan vroeg van Christus een wonder als teken dat Hij de Zoon van God was. Maar dat wat sterker is dan alle wonderen, een vast vertrouwen op het “Zo zegt de Here”, was een teken dat niet kon worden weerlegd. Zolang Christus op Zijn standpunt bleef staan, kon de verleider geen voordeel behalen.DWE 90.3

    Juist op het ogenblik dat Christus het zwakst was, werd Hij in de hevigste verleidingen gebracht. Op die wijze meende Satan te zullen overwinnen. Door deze omzichtigheid had hij de overwinning op de mensen behaald. Wanneer de kracht afnam, en de wilskracht verzwakte, en het geloof niet langer meer in God rustte, werden degenen die lang en moedig voor het goede hadden standgehouden, overwonnen. Mozes was afgemat door de veertig jaren zwerven met Israël, toen voor een ogenblik zijn geloof de oneindige kracht losliet. Hij faalde juist op de grens van het beloofde land. Zo was het ook met Elia, die onversaagd voor koning Achab had gestaan, die aan het hoofd van vierhonderdvijftig Baälpriesters het tegen het gehele volk van Israël had opgenomen. Na die verschrikkelijke dag op de Karmel, toen de valse profeten waren gedood en het volk weer trouw aan God had beloofd, vluchtte Elia, na de bedreigingen van de afgodische Izebel, voor zijn leven. Zo heeft Satan van de zwakheid van de mensen gebruik gemaakt. En hij werkt nog op dezelfde manier. Telkens wanneer iemand door moeilijkheden is omringd, door de omstandigheden van zijn stuk gebracht, of wanneer hij te lijden heeft door armoede of ellende, is Satan in de buurt om te verzoeken en te verleiden. Hij valt de zwakke punten van ons karakter aan. Hij tracht ons vertrouwen in God, Die het toelaat, dat er zulke toestanden bestaan, aan het wankelen te brengen. Wij worden in de verzoeking gebracht God te wantrouwen, te twijfelen aan Zijn liefde. Dikwijls komt de verleider tot ons zoals hij tot Christus kwam, door ons onze eigen zwakheid en gebreken voor te houden. Hij hoopt de ziel te ontmoedigen en ons contact met God te verbreken. Dan is hij zeker van zijn prooi. Wanneer wij hem tegemoet treden zoals Jezus dat deed, kunnen we aan menige nederlaag ontsnappen. Door met de vijand te onderhandelen, geven we hem voordeel.DWE 90.4

    Toen Christus tot de verleider zei: “Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord dat uit de mond Gods uitgaat”,16Matth. 4:4. herhaalde Hij de woorden, die meer dan veertienhonderd jaar geleden door Hem tot Israël gezegd waren: “Gedenk dan heel de weg waarop de Here, uw God, u deze veertig jaar in de woestijn heeft geleid... Ja, Hij verootmoedigde u, deed u honger lijden en gaf u het manna te eten, dat gij niet kendet en dat ook uw vaderen niet gekend hadden, om te doen weten dat de mens niet alleen van brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond des Heren uitgaat”.17Deut. 8:2, 3. In de woestijn, toen er niets meer voor hun levensonderhoud voorhanden was, had God Zijn volk het manna uit de hemel gezonden; en er werd voortdurend voldoende gegeven. Deze voorziening was gegeven om hun te leren dat, zolang ze op God vertrouwden en in Zijn wegen wandelden, Hij hen niet zou verlaten. Nu bracht de Heiland de les die Hij aan Israël had geleerd, in de praktijk. Door het woord van God was hulp gegeven aan het Hebreeuwse leger, en door datzelfde woord zou die hulp nu aan Jezus worden gegeven. Hij wachtte Gods tijd af dat uitkomst gebracht zou worden. Hij bevond Zich in gehoorzaamheid aan God in de woestijn, en Hij wilde geen voedsel krijgen door op de voorstellen van Satan in te gaan. Ten aanschouwe van het universum getuigde Hij, dat het minder erg is te dragen wat er ook over ons komt, dan op enigerlei wijze af te wijken van de wil van God.DWE 91.1

    “Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord dat uit de mond Gods uitgaat”.18Matth. 4:4. Dikwijls wordt de volgeling van Christus gebracht naar een punt waar hij God niet kan dienen maar wel zijn wereldse belangen kan behartigen. Misschien schijnt het, dat gehoorzaamheid aan een eenvoudig gebod van God zijn bron van inkomsten zal afsnijden. Satan zou hem willen doen geloven, dat hij de overtuiging van zijn geweten moet opofferen. Maar het enige waarop we in deze wereld kunnen vertrouwen, is het Woord van God. “Zoekt eerst Zijn koninkrijk en Zijn gerechtigheid, en dit alles zal u bovendien geschonken worden”.19Matth. 6:33. Zelfs in dit leven is het niet goed voor ons af te wijken van de wil van onze Vader in de hemel. Wanneer we de kracht van Zijn Woord leren kennen, zullen we niet ingaan op de voorstellen van Satan om voedsel te verkrijgen of om ons leven te redden. Onze enige vraag zal luiden: Wat is Gods bevel? En wat is Zijn belofte? Wanneer we deze dingen weten, zullen we het ene gehoorzamen en het andere vertrouwen.DWE 92.1

    In het laatste grote conflict in de strijd met Satan zullen zij die God getrouw zijn, bemerken dat alle aardse hulp voor hen zal worden afgesneden. Omdat ze weigeren in gehoorzaamheid aan aardse machten Zijn wet te verbreken, zal hun verboden worden te kopen of te verkopen. Ten slotte zal bevel worden gegeven hen ter dood te brengen. Zie Openb. 13:11-17. Maar aan degene die gehoorzaamt, is de belofte gegeven: “Die zal op hoogten wonen; rotsvestingen zullen zijn burcht wezen; zijn brood is gewis, zijn water verzekerd”.20Jes. 33:16. Volgens deze belofte zullen de kinderen Gods leven. Wanneer de aarde door gebrek ten onder gaat, zullen zij worden gevoed. “In boze tijd zullen zij niet beschaamd worden, in dagen van hongersnood zullen zij verzadigd worden”.21Ps. 37:19. De profeet Habakuk zag die tijd van ellende, en zijn woorden brachten het geloof van de gemeente tot uitdrukking: “A1 zou de vijgeboom niet bloeien en er geen opbrengst aan de wijnstokken zijn, de vrucht van de olijfboom teleurstellen; al zouden de akkers geen spijs opleveren, de schapen uit de kooi verdreven zijn en er geen runderen in de stallingen zijn, nochtans zal ik juichen in de Here, jubelen in de God van mijn heil”.22Hab. 3:17, 18.DWE 92.2

    Van al de lessen die we kunnen leren uit de eerste grote verzoeking van de Here, is er niet één zo belangrijk als de les die ons leert dat we onze begeerten en hartstochten moeten beheersen. Door alle eeuwen heen hebben verzoekingen die een beroep deden op de stoffelijke natuur, de meeste uitwerking gehad voor het ontaarden en verlagen van het mens-dom. Door onmatigheid tracht Satan de geestelijke en zedelijke krachten die God aan de mens als een onschatbare gave heeft gegeven, te verwoesten. Op deze wijze wordt het voor de mens onmogelijk om dingen van eeuwigheidswaarde op hun juiste waarde te schatten. Door zinnelijkheid en genotzucht tracht Satan ieder spoor van gelijkenis met God uit de ziel uit te wissen.DWE 92.3

    De onbeheerste uitspattingen en de daaruit voortvloeiende ziekte en verval die bij de eerste komst van Christus bestonden, zullen, in een nog sterkere mate van boosaardigheid voor Zijn tweede komst weer bestaan. Christus verklaart, dat de toestand van de aarde zal zijn als in de dagen voor de zondvloed, en zoals in Sodom en Gomorra. Iedere voorstelling van de overleggingen van het hart zal voortdurend boos zijn. Wij leven nu op de grens van die verschrikkelijke tijd, en wij zouden de les van het vasten van de Heiland ter harte kunnen nemen. Alleen door de onuitsprekelijke zielsangst die Christus doorstond, kunnen we beoordelen welk een kwaad onbeteugeld genot is. Zijn voorbeeld verklaart, dat onze enige hoop op het eeuwig leven ligt in het onderwerpen van onze begeerten en hartstochten aan de wil van God.DWE 93.1

    Het is onmogelijk voor ons in eigen kracht de aandrang van onze gevallen natuur te weerstaan. Langs deze weg zal Satan de verleiding tot ons doen komen. Christus wist, dat de vijand tot ieder menselijk wezen zou komen, om misbruik te maken van de aangeboren zwakheid en om door valse voorstellingen allen wier vertrouwen niet in God is, in zijn netten te verstrikken. En door de weg te gaan die ook de mens moet gaan, heeft onze Here voor ons de weg tot overwinning voorbereid. Het is niet Zijn wil, dat wij in een ongunstige positie geplaatst zouden worden in de strijd met Satan. Hij wil niet, dat wij beangstigd of ontmoedigd zullen worden door de aanvallen van de slang. “Houdt goede moed”, zegt Hij; “Ik heb de wereld overwonnen”.23Joh. 16:33.DWE 93.2

    Laat hij die worstelt tegen de macht van de begeerte, zien op de Heiland in de woestijn der verzoeking. Zie op Hem in Zijn doodsstrijd aan het kruis, wanneer Hij uitroept: “Mij dorst”.24Joh. 19:28. Hij heeft alles verdragen wat wij mogelijk te dragen kunnen krijgen. Zijn overwinning is de onze.DWE 93.3

    Jezus rustte in de wijsheid en kracht van Zijn hemelse Vader. Hij verklaart: “De Here Here helpt mij, daarom werd ik niet te schande... ik wist, dat ik niet beschaamd zou worden... Zie, de Here Here helpt mij”.25Jes. 50:7, 9. Hij wijst op Zijn eigen voorbeeld en zegt tot ons: “Wie onder u vreest de Here?... Wanneer hij in diepe duisternis wandelt, van licht beroofd, vertrouwe hij op de naam des Heren en steune op zijn God”.26Jes. 50:10.DWE 93.4

    “De overste der wereld komt”, zei Jezus, “en heeft aan Mij niets”.27Joh. 14:30. In Hem was niets dat inging op de bedrieglijke wijsheid van Satan. Hij stemde niet in met de zonde. Zelfs niet in gedachten gaf Hij toe aan de verleiding. Zo kan het ook met ons zijn. Christus’ menselijke natuur was verbonden met de goddelijkheid. Hij was gereed de strijd aan te binden omdat de Heilige Geest in Hem woonde. En Hij kwam om ons deel te doen hebben aan de goddelijke natuur. Zolang we met Hem door het geloof zijn verbonden, heeft de zonde geen macht meer over ons. God tracht de hand van geloof in ons te grijpen om die hand zo te leiden dat ze zich aan de goddelijkheid van Christus zal vasthouden, opdat wij volmaaktheid van karakter mogen bereiken.DWE 94.1

    En hoe dit bereikt wordt, heeft Christus ons getoond. Door welk hulpmiddel overwon Hij in de strijd met Satan? Door het Woord van God. Alleen door het Woord kon Hij de verzoeking weerstaan. “Er staat geschreven”,28Matth. 4:4. zei Hij. En ons zijn gegeven “kostbare en zeer grote beloften... opdat gij daardoor deel zoudt hebben aan de goddelijke natuur, ontkomen aan het verderf, dat door de begeerte in de wereld heerst”.292 Petr. 1:4. Iedere belofte in Gods Woord geldt ons. “Van alle woord dat uit de mond Gods uitgaat”30Matth. 4:4. moeten we leven. Wanneer we aangevallen worden door de verzoeking, moeten we niet letten op de omstandigheiden of op eigen zwakheid, maar op de kracht van het Woord. Alle kracht daarvan behoort u toe. De Psalmist zegt: “Ik berg Uw woord in mijn hart, opdat ik tegen U niet zondige”.31Ps. 119:11. “Naar het woord Uwer lippen heb ik mij gewacht voor de paden van de geweldenaar”.32Ps. 17:4.DWE 94.2

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents