Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    De voorbereiding

    Maakt er ernst mede u wél beproefd ten dienste van God te stellen.”

    De kans van de moeder

    Het kind ontvangt de eerste lessen van de moeder. Gedurende de periode van de grootste ontvankelijkheid en de snelste ontwikkeling ligt zijn opvoeding grotendeels in haar handen. Zij is de eerste die in de gelegenheid is het karakter ten goede of ten kwade te vormen. Zij moet de waarde van de kans die zij krijgt begrijpen en meer dan elke andere onderwijzer moet zij in staat zijn daarvan het beste gebruik te maken. En toch is er geen ander aan wiens opvoedingsarbeid zo weinig aandacht geschonken wordt als aan die van haar. De moeder, wier invloed op de opvoeding het krachtigst en meest vèr reikend is, is degene aan wie nagenoeg alle systematische hulp wordt onthouden.Ka 273.1

    Gebrek aan voorbereiding

    Degenen aan wie de zorg van het kleine kind wordt opgedragen, zijn maar al te vaak niet op de hoogte van zijn lichamelijke behoeften; zij weten weinig van de wetten der gezondheid of de beginselen van de ontwikkeling. En zij zijn ook niet in staat zorg te dragen voor zijn verstandelijke en geestelijke groei. Zij zijn misschien bekwaam om zakén te leiden of in gezelschap een goed figuur te maken; zij nemen misschien een vooraanstaande plaats in in de literatuur of in de wetenschap, maar van de opvoeding van een kind weten ze maar weinig af. Het is hoofdzakelijk wegens deze tekortkoming, vooral wat betreft de vroegtijdige verwaarlozing van de lichamelijke ontwikkeling, dat zo velen van de mensheid sterven in de kinderjaren, en dat er onder degenen die volwassen worden zo velen zijn, voor wie het leven een last is.Ka 273.2

    Scholing van de ouders

    Zowel op de vaders als op de moeders rust verantwoordelijkheid ten aanzien van de opvoeding van het kind in de jeugd als ook daarna, en het is nodig dat beiden zich op die taak terdege voorbereiden. Alvorens mannen en vrouwen de mogelijkheid op zich nemen van het ouderschap, moeten zij bekend worden met de wetten der lichamelijke ontwikkeling — met fysiologie en gezondheidsleer, met de uitwerking van invloeden van vóór de geboorte, met de erfelijkheidswetten, gezondheidsmaatregelen, kleding, lichaamsoefening, en behandeling van zieken; en ook moeten zij de wetten van de geestelijke ontwikkeling en zedelijke opvoeding kennen.Ka 273.3

    Dit opvoedingswerk heeft de oneindige God van zo groot belang geacht, dat engelen voor Zijn troon naar een aanstaande moeder werden gezonden ter beantwoording van de vraag: „Hoe moeten dan de leefwijze en het werk van de jongen zijn?” (Richt. 13:12) en de vader te onderrichten aangaande de opvoeding van de beloofde zoon.Ka 274.1

    Nooit zal de opvoeding bereiken wat zij kan en moet bereiken, tenzij de belangrijkheid van het werk der ouders ten volle wordt erkend en zij voor de geheiligde verantwoordelijkheden der opvoeding worden opgeleid.Ka 274.2

    De onderwijzer; veelzijdige opleiding

    Algemeen wordt erkend, dat een onderwijzer voor zijn taak een grondige voorbereiding moet ontvangen; en toch zien slechts weinigen wat in die opleiding het noodzakelijkst is. Wie de verantwoordelijkheid die besloten ligt in de opvoeding der jeugd waardeert, zal beseffen dat enkel de scholing op wetenschappelijk en literair gebied niet voldoende kan zijn. De onderwijzer moet een veel omvangrijker opleiding ondergaan dan door boeken verkregen kan worden. Hij moet niet alleen een goed ontwikkeld verstand hebben, maar ook een ruime opvatting; hij moet niet alleen met zijn hele ziel bij zijn werk zijn maar ook met zijn ganse hart.Ka 274.3

    Noodzakelijke eigenschappenKa 274.4

    Alleen Hij die het verstand schiep en zijn wetten bepaalde, kan ten volle de behoeften van het verstand begrijpen en de ontwikkeling daarvan leiden. De beginselen van de opvoeding die Hij heeft ingesteld, zijn de enig betrouwbare gids. Daarom is het voor elke onderwijzer nodig deze beginselen te kennen en die zo te aanvaarden dat zijn eigen leven daardoor wordt beheerst.Ka 274.5

    Ervaring in de praktijk van het leven is onmisbaar. Orde, grondigheid, stiptheid, zelfbeheersing, een opgewekt humeur, onpartijdigheid, zelfopoffering, onkreukbaarheid en beleefdheid, zijn noodzakelijke eigenschappen.Ka 274.6

    Omdat de jeugd zoveel oppervlakkigheid van karakter, zoveel onechts om zich heen ziet, is het des te meer nodig dat de woorden, de houding en gedragingen van de onderwijzer blijk geven van een verheven en nobel karakter. Kinderen zien direct of iets gekunsteld of gebrekkig is. Op geen andere manier kan de onderwijzer het respect van zijn leerlingen winnen dan door in zijn eigen karakter de beginselen te openbaren, die hij hun wil bijbrengen. Alleen wanneer hij dit in zijn dagelijkse omgang met hen doet, kan hij op hen een blijvende invloed ten goede uitoefenen.Ka 275.1

    Lichamelijke gezondheid

    Voor bijna elke andere eigenschap die bijdraagt tot zijn succes, is de onderwijzer in grote mate afhankelijk van zijn lichamelijke gezondheid. Hoe beter zijn gezondheid is, des te beter zal zijn werk zijn.Ka 275.2

    Zo afmattend zijn de verantwoordelijkheden, dat hij van zijn kant zorg moet dragen zijn gezondheid en vitaliteit te bewaren. Vaak wordt hij vermoeid van hoofd en hart, met de bijna onweerstaanbare neiging neerslachtig, onverschillig of prikkelbaar te worden. Het is niet enkel zijn plicht zich tegen zulke gemoedsstemmingen te verzetten, maar ook de oorzaak daarvan te vermijden. Hij moet rein van hart en opgewekt blijven, vol vertrouwen en medeleven. Om altijd flink en kalm en opgewekt van humeur te zijn, moet hij de kracht van hersenen en zenuwen sparen.Ka 275.3

    Daar in zijn werk de kwaliteit van veel meer belang is dan de kwantiteit, moet hij zorgen niet overwerkt te raken en in zijn dagelijkse bezigheden niet te veel te willen bereiken. Ook moet hij geen andere verantwoordelijkheden op zich nemen, die hem voor zijn werk ongeschikt zouden maken, en zich verre houden van vermaken en genoegens, die meer vermoeien dan ontspannen.Ka 275.4

    Arbeid in de open lucht

    Beweging in de open lucht, en vooral nuttige arbeid, is een van de beste middelen tot ontspanning van lichaam en geest; en het voorbeeld van de onderwijzer zal zijn leerlingen belangstelling en eerbied voor handenarbeid bijbrengen.Ka 275.5

    Op elk gebied moet de onderwijzer zich nauwgezet aan de gezondheidsbeginselen houden. Hij moet dit niet alleen doen vanwege de invloed daarvan op zijn eigen prestaties, maar ook vanwege de invloed daarvan op zijn leerlingen. In alle dingen moet hij matig zijn; in dieet, kleding, arbeid, ontspanning moet hij een voorbeeld zijn.Ka 275.6

    Algemene ontwikkeling

    Met lichamelijke gezondheid en oprechtheid van karakter moet ook een algemene ontwikkeling van hoogstaand peil samen gaan. Hoe meer waarachtige kennis de onderwijzer bezit, des te beter zal zijn werk zijn. Het schoollokaal is geen plaats voor oppervlakkig werk. Geen onderwijzer die tevreden is met oppervlakkige kennis, zal veel kunnen presteren.Ka 276.1

    Een hoge maatstaf

    Maar de bruikbaarheid van de onderwijzer berust niet zozeer op de omvang van zijn verworven kennis, als wel op het verheven doel waarnaar hij streeft. De ware onderwijzer is niet tevreden met een oppervlakkige gedachtengang, een trage geest of een zwak geheugen. Aanhoudend zal hij streven naar hogere maatstaven en betere methoden. In zijn leven zal een bestendige wasdom te zien zijn. In het werk van zo’n onderwijzer in een frisheid, een verkwikkende kracht die zijn leerlingen opwekt en aanspoort.Ka 276.2

    De onderwijzer moet in alle opzichten geschikt voor zijn werk zijn. Hij moet de wijsheid en takt bezitten met mensen om te gaan. Hoe groot zijn wetenschappelijke kennis ook is, hoe uitstekend ook zijn eigenschappen op ander gebied, indien hij het respect en vertrouwen van zijn leerlingen niet wint, zal zijn arbeid tevergeefs zijn.Ka 276.3

    Leiding geven

    Er zijn onderwijzers nodig met een goed onderscheidingsvermogen, die elke kans aangrijpen om iets goeds te bereiken; bij wie de juiste waardigheid samengaat met geestdrift. Zij moeten leiding kunnen geven en onderlegd zijn in het onderwijzen; zij moeten tot denken aansporen, en energie en volharding bij hun scholieren opwekken. De mogelijkheid kan bestaan dat een onderwijzer zelf niet zo’n goede opleiding heeft genoten en dat hij niet zo algemeen ontwikkeld is als wenselijk was. Wanneer hij nochtans een goede mensenkennis bezit, zijn werk liefheeft en de betekenis daarvan waardeert, wanneer hij bereid is zich zelf verder te ontwikkelen en volhardend te arbeiden, zal hij de behoeften van zijn scholieren leren kennen, en door zijn medelevende, vooruitstrevende geest zal hij hen bezielen hem te volgen wanneer hij hen voorwaarts en opwaarts wil leiden.Ka 276.4

    Moeilijkheden

    Onder de kinderen en opgroeiende jeugd die aan de zorg van de onderwijzer zijn toevertrouwd, bestaat groot verschil in aanleg, gewoonten en opvoeding. Sommigen hebben geen bepaald doel of vaste beginselen. Daarom moeten zij hun verantwoordelijkheden en mogelijkheden leren kennen. Maar weinige kinderen hebben in het gezin een goede opvoeding gehad, en velen zijn thuis verwend. Hun hele opvoeding is oppervlakkig. Ze mochten hun eigen zin doen en zich onttrekken aan verantwoordelijkheden en lasten, waardoor hen standvastigheid, doorzettingsvermogen en zelfverloochening ontbreken. Tucht zien ze vaak als een onnodige beperking. Bij andere kinderen werden de teugels te strak gehouden waardoor ze ontmoedigd werden. Willekeurige beperkingen en hardheid maakten hen koppig en wantrouwend. Wanneer deze onvolmaakte karakters worden bij geschaafd, moet dit werk in de meeste gevallen door de onderwijzer gebeuren.Ka 277.1

    Inzicht en medeleven

    Om dit met succes te kunnen doen moet hij dat medeleven en inzicht bezitten, dat hem in staat zal stellen bij zijn leerlingen de oorzaak van de fouten en dwalingen op te sporen. Hij moet ook de takt en bekwaamheid, het geduld en de vastberadenheid bezitten om ieder van zijn leerlingen de juiste hulp te geven — voor de weifelenden en gemakzuchtigen die bemoediging en bezieling dat ze zich gaan inspannen; voor de ontmoedigden medeleven en waardering welke vertrouwen zullen wekken om aan de studie te gaan.Ka 277.2

    Omgang met de leerlingen

    Wat de prettige omgang met hun leerlingen betreft, schieten onderwijzers vaak te kort. Zij geven blijk van te weinig medeleven en vriendelijkheid en zij tonen te veel de strenge waardigheid van een rechter. Al moet de onderwijzer vastberaden zijn, hij moet toch niet dictatoriaal optreden. Wanneer hij hard en streng is, zijn leerlingen op een afstand houdt of hen onverschillig bejegent, zal dit alles hem beletten op hen een invloed ten goede te kunnen uitoefenen.Ka 277.3

    Partijdigheid

    Onder geen enkele omstandigheid mag de onderwijzer partijdig zijn. Hij openbaart een absoluut verkeerd begrip van zijn taak wanneer hij de innemende, prettige leerling voortrekt, en critisch, ongeduldig of onsympathiek staat tegenover diegenen die bemoediging en hulp het meest nodig hebben. In zijn optreden tegen lastige kinderen wordt het karakter getoetst en bewijst de onderwijzer of hij werkelijk voor zijn arbeid geschikt is.Ka 278.1

    Verantwoordelijkheid

    Groot is de verantwoordelijkheid van hen die het op zich nemen een menselijke ziel te leiden. De goede vader en moeder zullen dat zien als een hun toevertrouwd pand, waarvan zij zich nooit geheel kunnen losmaken. Van zijn eerste tot zijn laatste dag voelt het kind de kracht van die band, welke het verbindt met het hart der ouders; de daden, de woorden, ja zelfs de blik van de ouders oefenen op het kind een invloed ten goede of ten kwade uit. In deze verantwoordelijkheid deelt ook de onderwijzer en hij moet voortdurend de heiligheid daarvan zien en zich het doel van zijn werk voor ogen houden. Hij is er niet alleen om zijn dagelijkse plichten te doen, zijn opdrachtgevers te behagen of de goede naam van de school hoog te houden; hij moet ook acht slaan op het hoogste goed van zijn leerlingen als individuën, op de plichten die het leven hen oplegt, op het werk en de voorbereiding die voor dit alles vereist is. Het werk dat hij dag in dag uit doet, zal op zijn leerlingen, en door hen op anderen een invloed uitoefenen, welke in omvang en kracht zal toenemen tot het einde des tijds. De vruchten van zijn werk zal hij moeten zien op die grote dag, wanneer elk woord en elke daad voor God in herinnering gebracht zullen worden.Ka 278.2

    De onderwijzer die dit beseft, zal niet het gevoel hebben dat zijn taak is afgelopen, wanneer hij zijn dagelijkse lesrooster heeft afgewerkt en zijn leerlingen voor een poos aan zijn directe zorg zijn onttrokken. Hij zal bezorgd zijn voor deze kinderen en jonge mensen. Voortdurend zal hij nagaan en zijn best doen hoe hij hen kan brengen tot de hoogste graad van wat bereikt kan worden.Ka 278.3

    Persoonlijke vervolmaking

    Wie de kansen en voorrechten van zijn werk ziet, zal niet toelaten dat aan zijn persoonlijke vervolmaking ook maar iets in de weg staat. Hij zal alle mogelijke moeite doen tot deze hoge trap te komen. Alles wat hij zijn leerlingen wil laten bereiken, zal hij zichzelf ten doel stellen.Ka 279.1

    Onze hulpbron

    Hoe dieper het gevoel voor verantwoordelijkheid is en hoe krachtiger de inspanning tot persoonlijke vervolmaking, des te scherper zal de onderwijzer de gebreken zien die zijn bruikbaarheid in de weg staan, en des te meer zal hij die betreuren. Wanneer hij de belangrijkheid van zijn werk met zijn moeilijkheden en mogelijkheden ziet, zal zijn hart vaak uitroepen: „Wie is hiertoe bekwaam?”Ka 279.2

    Beste onderwijzer, wanneer u ziet hoeveel behoefte u hebt aan kracht en leiding — een behoefte waarin geen menselijke hulpbron kan voorzien —, vraag ik u de beloften na te gaan van Hem die de wonderbaarlijke Raadgever is.Ka 279.3

    „Zie”, zegt Hij, „Ik heb een geopende deur voor uw aangezicht gegeven, die niemand kan sluiten” (Openb. 3:8).Ka 279.4

    „Roep tot Mij en Ik zal u antwoorden.” „Ik leer en onderwijs u aangaande de weg die gij gaan moet; Ik raad u; Mijn oog is op u.” (Jes. 33 :3; Ps. 32 : 8).Ka 279.5

    „Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld” (Matth. 28 : 20).Ka 279.6

    De hoogste voorbereiding

    Wat betreft de hoogste voorbereiding voor uw werk, wijs ik u op de woorden, het leven, de methoden van de grootste Leraar die de wereld ooit heeft gekend. Ik vraag u: zie op Hem. Hier is uw ware ideaal. Aanschouwt het, overpeinst het, tot de Geest van de Goddelijke Leraar van uw hart en leven bezit zal hebben genomen. „Weerspiegelend de heerlijkheid des Heren” zult u „veranderd worden naar hetzelfde beeld” (2 Cor. 3:18).Ka 279.7

    Dit is het geheim van de macht over uw leerlingen. Weerspiegel Hem.Ka 279.8

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents