God is de bron van leven, licht en vreugde voor het heelal. Van Hem dalen de zegeningen op al Zijn schepselen neer, gelijk de stralen van de zon. En waar het leven Gods in het hart is, daar zal het in liefde en weldaden tot de naaste uitgaan. SC 76.1
De Zaligmaker schepte er behagen in, de gevallenen op te richten en te verlossen. Daarvoor had Hij Zijn leven niet te lief, maar heeft Hij het kruis verdragen en de schande veracht. Insgelijks zijn de engelen bezig, het geluk van anderen te bevorderen. Daarin verblijden zij zich. Wat een zelfzuchtig hart vernederende dienst acht, namelijk om hulp te verlenen aan de diep gezonkenen, die in elk opzicht ver beneden hun rang en stand gevallen zijn, dat maakte de dienst van de zondeloze engelen uit. De geest van Christus’ zelfopoffering is de alles bezielende geest in de hemel; daarin bestaat het ware geluk. Die Geest zullen Zijn volgelingen hebben, en in dat werk zullen zij zich verlustigen. SC 76.2
Christus’ liefde kan evenmin in het hart verborgen blijven, als een zoete geur bedekt kan blijven in de bloem. Haar heilige invloed zal gevoeld worden door allen, met wie wij in aanraking komen. De geest van Christus in het hart is als een fontein in een dor landschap, vlietende om allen te verkwikken, die ophet punt staan om te komen. SC 76.3
Liefde tot Jezus openbaart zich in een begeerte om Zijn voorbeeld te volgen tot verheffing van het mensdom. En daaruit worden liefde, tederheid en genegenheid voor al de schepselen van onze hemelse Vader geboren. SC 77.1
Het leven van de Zaligmaker op aarde was niet een leven van gemak en eigen genot, maar Hij wendde aanhoudende, ernstige en onvermoeide pogingen aan om de gevallenen op te beuren. Van de kribbe tot het kruis heeft Hij het pad der zelfverloochening bewandeld, zonder naar bevrijding van de moeilijkheden uit te zien. Hij zeide: “Gelijk de Zoon des mensen niet gekomen is om Zich te laten dienen, maar om te dienen en Zijn leven te geven als losprijs voor velen”. Matth. 20:28. Dit was Zijn levensdoel. Al het ande¬re was slechts ondergeschikt. Het was Hem tot spijs en drank, de wil van God en de Hem medegegeven zending te vervullen. Zelfzucht en eigenbelang waren aan Zijn daden vreemd. SC 77.2
Wie aan de genade van Christus deel heeft, die is bereidwillig zich allerlei opofferingen te getroosten, ten einde anderen, voor wie Jezus ook gestorven is, de hemelse gave mede deelachtig te doen worden. Hij draagt er het zijne toe bij om de wereld te verbeteren. Dit is de geest van een waarlijk bekeerde. Zodra iemand Christus gevonden heeft, ontstaat er een verlangen in het hart om aan anderen bekend te maken, welk een dierbare vriend Jezus is; de heiligende en zaligmakende waarheid kan niet in het hart opgesloten blijven. Zijn wij met Christus’ gerechtigheid bekleed en door de inwoning van de Heilige Geest met vreugde vervuld, dan kunnen wij het zwijgen niet bewaren. Hebben wij geproefd en gesmaakt, dat de Here goed is, dan zullen wij het verkondigen. Gelijk Filippus, toen hij de Zaligmaker gevonden had, zullen wij anderen verzoeken, tot Hem te gaan. Wij zullen hun de bekoring, die van Christus uitgaat, voor ogen stellen, mitsgaders de werkelijkheid der toekomstige wereld. Er zal een sterk verlangen zijn om Jezus’ voetstappen te drukken. Er zal een innige begeerte bestaan, dat ook onze medemensen het “Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt”, mogen zien. Joh. 1:29. SC 77.3
Het pogen, om anderen wel te doen, zal in zegeningen op onszelf wederkeren. Dit beoogde God door ons tot Zijn medearbeiders te maken. Hij heeft de mensen het voorrecht verleend, de Goddelijke natuur deelachtig te worden, opdat zij wederkerig hun medemensen ten zegen zouden mogen zijn. Dit is de hoogste eer, het grootste geluk, dat Hij schenken kan. Wie alzo medearbeiders in het liefdewerk worden, die komen nader tot God. SC 78.1
God had de verkondiging van het Evangelie benevens al het werk der bediening aan de engelen kunnen toevertrouwen. Ja, Hij had nog andere middelen tot bereiking van Zijn doel kunnen aanwenden, doch in oneindige ontferming verkoos Hij ons tot medearbeiders van Zichzelf, van Christus en de engelen, opdat wij in de hemelse zegeningen, de vreugde en de blijdschap, daaraan verbonden, mochten delen. SC 78.2
Door de gemeenschap met Zijn lijden worden wij meer één met Christus. Iedere opoffering voor anderen versterkt de weldadigheidszin en verbindt ons nauwer aan de Verlosser der wereld, Die, rijk zijnde, om onzentwil arm werd, opdat wij door Zijn armoede rijk zouden worden. Alleen door aan dit doel, bij onze schepping beoogd, te beantwoorden, kan het leven ons ten zegen gedijen. SC 78.3
Wenst gij aldus, volgens Jezus’ voornemen met Zijn discipelen, zielen voor Hem te winnen, dan zult gij behoefte aan meer ervaring en kennis in de Goddelijke zaken gevoelen; tevens zult gij ook hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Gij zult God er om smeken, uw geloof zal versterkt worden, en gij zult met vreugde water scheppen uit de fontein des heils. Tegenstand en wederwaardigheden zullen u uw toevlucht tot de Bijbel en het gebed doen nemen. Gij zult opwassen in de genade en kennis van Christus en rijk in ervaring worden. SC 79.1
Een onzelfzuchtige arbeid voor anderen geeft standvastigheid en Christelijke beminnelijkheid, alsmede vrede en geluk. Het streven gaat naar een edeler doel uit. Luiheid en zelfzucht vinden geen voedsel meer. Wie de Christelijke deugden op deze wijze in beoefening brengt, zal er door groeien en sterk worden in de dienst van God. Hij zal de geestelijke dingen duidelijk kunnen onderscheiden, zijn geloof zal gestadig wassen, en een toenemende kracht in het gebed ontvangen, die aan de Goddelijke aanraking beantwoordt. Wie op deze wijze onzelfzuchtig voor het welzijn van anderen arbeidt, zal zeker tot eigen zaligheid meewerken. SC 79.2
Om in de genade op te wassen, moet men zonder eigenbelang dat werk verrichten, hetwelk Christus ons heeft opgelegd; men moet naar zijn vermogen de hulpbehoevenden de behulpzame hand bieden. Oefening ontwikkelt kracht; bedrijvigheid is een eerste levensvereiste. Zij, die het Christelijk leven willen onderhouden door de zegeningen der genade lijdelijk aan te nemen en niets voor Christus te doen, zijn gelijk mensen, die eten zonder er voor te werken. Zowel in het geestelijke als in het natuurlijke eindigt dit in achteruitgang en bederf. Wie zijn ledematen weigert te gebruiken, zal ze weldra niet meer kunnen bewegen. De Christen, die de hem van God verleende krachten niet oefent, zal niet alleen niet opwassen in Christus, maar hij zal de kracht, welke hij reeds bezit, verliezen. SC 79.3
God heeft Christus’ gemeente belast met de zorg voor 's mensen zaligheid. Het is haar roeping, het Evangelie aan de wereld te verkondigen. Deze roeping rust op alle Christenen. En ieder moet, naar mate zijn talenten en gelegenheden, aan dit bevel voldoen. De liefde van Christus aan ons geopenbaard, maakt ons schuldenaars van allen, die Hem niet kennen. God heeft ons licht geschonken, niet om het bedekt te houden, maar om het voor anderen te laten schijnen. Indien Christus’ volgelingen hun plicht naar eis volbrachten, zouden duizenden in de heidenwereld zijn om het Evangelie te verkondigen, waar nu maar enkelen zijn. En allen, die niet zelf konden gaan, zouden dat werk met hun middelen, genegenheid en gebeden steunen. Ook zou er met veel meer ernst voor zielen in de Christelijke landen worden gewerkt. SC 80.1
Wij behoeven echter noch naar een heidens land te gaan, noch de beperkte kring van onze woonplaats te verlaten om iets voor Jezus te doen. Wij kunnen dat doen in onze huiselijke kring, in de gemeente, onder onze metgezellen en onder degenen met wie wij omgaan. SC 80.2
Onze Zaligmaker heeft de meeste tijd van Zijn leven op aarde te Nazareth doorgebracht. Hij behartigde Zijn roeping even trouw, terwijl Hij zich met het uitoefenen van zijn beroep bezig hield, als toen Hij de kranken genas of op het stormachtige meer van Gennesareth wandelde. Insgelijks kunnen wij in het uitvoeren van de nederigste plichten, of in de laagste stand der maatschappij met Jezus omgaan en werk voor Hem verrichten. De apostel zegt: “Broeders, iedereen blijve voor God in die toestand, waarin hij werd geroepen”. 1 Cor. 7:24. SC 80.3
De zakenman kan de belangen van zijn zaak met getrouwheid behartigen en zo zijn Meester verheerlijken. Als hij een waar volgeling van Christus is, dan zal zijn godsdienst in al zijn doen uitkomen, en dan zullen de mensen de Geest van Christus in hem bemerken. De ambachtsman kan een vlijtig en trouw vertegenwoordiger zijn van Hem, Die nederig handwerk verricht heeft in het land van Galiléa. Zo behoort ook een iegelijk, die de naam van Christus belijdt, zich te beijveren, dat anderen, de goede werken ziende, hun Schepper en Verlosser mogen ver-heerlijken. SC 81.1
Velen hebben zich van de dienst van Christus zoeken af te maken, omdat anderen meerdere bekwaamheid of gelegenheid hadden. Het denkbeeld heeft bijval gevonden, dat alleen zij, die bijzondere gaven ontvangen hebben, verschuldigd zijn, hun talenten in de dienst van God te besteden. Men beschouwt de talenten als uitsluitend aan een begunstigde klasse gegeven, derhalve hebben de anderen noch deel in het werk, noch in de beloning. Doch de zaak wordt zo in de gelijkenis niet voorgesteld. Toen de heer des huizes zijn dienstknechten riep, gaf hij een iegelijk zijn werk. SC 81.2
Met een geest van liefde moeten wij de geringste levensplichten vervullen “als voor de Here”. Col. 3:23. Als de liefde van Christus in onze harten is, zal zij zich in ons leven openbaren. De lieflijke geur van Christus zal ons omgeven, en onze invloed en onze verheffing zullen tot zegen dienen. SC 82.1
Gij moet niet op bijzondere gelegenheden of buitengewone gaven wachten om in dienst van God te treden. Bekommer u niet om wat de wereld van u zal denken. Indien uw dagelijks leven van de reinheid en oprechtheid van uw geloof getuigt, en anderen ervan overtuigd worden, dat gij hun welzijn behartigt, dan zullen uw pogingen niet geheel en al vruchteloos zijn. SC 82.2
De armste en onaanzienlijkste discipelen van Jezus kunnen anderen tot zegen strekken. Zij mogen al niet beseffen, dat zij een bijzondere invloed ten goede uitoefenen, desniettemin zullen zij golven van zegeningen in beweging brengen, die allengs klimmen en welker uitkomst eerst op de dag der beloning zal openbaar worden. Zij zijn er zich niet van bewust dat zij een groot werk verricht hebben. Zij behoeven zichzelf niet om welslagen te bekommeren. Hun roeping is, in stilte en getrouwheid werk te verrichten, dat Gods voorzienigheid hun opgelegd heeft; dan zal hun leven geen mislukking zijn. Alzo zullen zij meer en meer aan het beeld van Christus gelijkvormig worden gemaakt; zij zijn medearbeiders met God in dit leven, en worden alzo voorbereid voor het genot der onvermengde vreugde in het leven hiernamaals. SC 82.3