Van de geschilpunten waarom het gaat in de grote strijd,waarin wij allen betrokken zijn, moeten we een veel scherper begrip hebben, dan we nu bezitten. Wij moeten de waarde van de waarheden van Gods Woord meer ten volle kennen, alsmede het gevaar van door de grote aartsbedrieger op een dwaalspoor gebracht te worden. GG 261.1
De oneindige waarde van het offer, dat nodig was voor onze verlossing, openbaart het feit, dat zonde een verschrikkelijk kwaad is. Door de zonde is het gehele menselijke organisme verstoord, de geest verzwakt, de verbeelding verdorven. De zonde heeft de vermogens der ziel verlaagd. Verleidingen van buiten uit vinden een voedingsbodem in ons hart, en onmerkbaar richten de voeten zich naar het kwade. GG 261.2
Zoals het offer, voor ons gebracht, volkomen was, zo moet ook het herstel van de ontaarding der zonde volkomen zijn. Geen zondige daad zal Gods Wet verontschuldigen; geen onrechtvaardigheid kan haar oordeel ontgaan. De zedenleer van het Evangelie erkent geen andere maatstaf van de volmaaktheid van het Goddelijke karakter. Het leven van Christus was een volmaakte vervulling van elk gebod der wet. GG 261.3
Hij zei: „Ik heb de geboden Mijns Vaders bewaard” (Johannes 15: 10). Wat gehoorzamen en dienen betreft, is Zijn leven ons ten voorbeeld. God alleen kan het hart vernieuwen. „Het is God, Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen.” Maar ons wordt gevraagd: „Werkt uws zelfs zaligheid” (Filippensen 2 :13, 12). GG 261.4
Verkeerdheden kunnen niet goed gemaakt, noch kunnen hervormingen in onze gedragingen aangebracht worden door enkele zwakke pogingen, af en toe eens gedaan. Karaktervorming is het werk, niet van een dag, ook niet van een jaar, maar van een heel leven. De strijd om de overwinning over het eigen-ik, om heiligheid en de hemel, is een levenslange strijd. Zonder aanhoudende inspanning en voortdurende activiteit, kan er in het Goddelijke leven geen voortuitgang zijn, en evenmin kan de kroon der overwinning verkregen worden. GG 261.5
Het sterkste bewijs van ‘s mensen val van een hoger niveau, is het feit, dat het zo moeilijk is terug te keren. De weg terug kan alleen gegaan worden door harde strijd, voet voor voet, uur na uur. In een enkel moment, door een haastige, ondoordachte daad, kunnen we ons plaatsen in de macht van de boze; maar het vereist meer dan een moment om de boeien te verbreken en een heiliger leven te leiden. Men mag zich het doel stellen, het werk beginnen, maar het voleindigen daarvan zal moeite, tijd, volharding, geduld en offers kosten. GG 262.1
We kunnen ons niet veroorloven impulsief te handelen. We kunnen de waakzaamheid geen moment laten verslappen. Te midden van tal van verzoekingen, moeten we die standvastig weerstaan, of we worden overwonnen. Zouden we aan het einde des levens komen met ons werk nog onvoltooid, zo zou dat een eeuwig verlies betekenen. GG 262.2
Het leven van de apostel Paulus was een aanhoudende worsteling met het eigen-ik. Hij zei: „Ik sterf alle dagen” (1 Korinthe 15 :31). Zijn wil en zijn verlangens kwamen elke dag in botsing met de plicht en de wil van God. Inplaats van zijn neiging te volgen, deed hij Gods wil, hoezeer hij ook zijn natuur moest kruisigen. GG 262.3
Aan het einde van een leven vol strijd, terugziende over al die worstelingen en triomfen, kon hij zeggen: „Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in die dag geven zal” (2 Timotheus 4:7, 8). GG 262.4
Het Christelijke leven is een strijd en een opmars. In die worsteling is geen moment rust, de inspanning moet aanhoudend en volhardend zijn. Alleen door steeds actief te zijn, kunnen we de overwinning behalen over de verzoekingen van Satan. Naar Christelijke onkreukbaarheid moet gestreefd worden met rusteloze energie, en die moet gehandhaafd worden met een vaste doelbewustheid. GG 262.5
Niemand kan opwaarts gedragen worden, zonder vaste, volhardende inspanning te zijnen gunste. Allen staan in deze strijd voor zichzelven; niemand anders kan onze strijd strijden. Persoonlijk zijn we verantwoordelijk voor de afloop van de worsteling; al waren Noach, Job en Daniël in het land, zo zouden zij door hun rechtvaardigheid zelfs geen zoon of dochter kunnen verlossen. GG 262.6
Er is een wetenschap der Christenheid, die we ons eigen moeten maken — een wetenschap, die zo veel dieper, breder en hoger is dan de menselijke wetenschap, als de hemelen hoger zijn dan de aarde. De geest moet onder tucht gesteld, opgevoed, getraind worden; want we hebben voor God een werk te doen langs wegen, die niet in harmonie zijn met onze ingeboren aard. Wat van ouder tot ouder is overgeërfd, en aangekweekte neigingen ten kwade, moeten overwonnen worden. Vaak moet men met de opvoeding en de training van een leven breken, wil men een leerling worden in de school van Christus. Onze harten moeten zó opgevoed worden, dat ze standvastig worden in God. We moeten onze gedachten zó leiden, dat we daardoor in staat zijn verzoeking te weerstaan. Wij moeten leren naar boven te zien. De beginselen van Gods Woord — beginselen die zo hoog zijn als de hemel, en die de eeuwigheid omvatten — moeten we ten aanzien van hun invloed op ons leven ten volle begrijpen. Elke daad, elk woord, elke gedachte moet met deze beginselen in overeenstemming zijn. Dit alles moet in harmonie gebracht worden met en onderworpen aan Christus. GG 263.1
De kostelijke gaven van de Heilige Geest worden niet ontwikkeld in een enkel moment. Moed, zielskracht, zachtmoedigheid, geloof, rotsvast vertrouwen in Gods macht om te redden, worden verkregen door jarenlange ervaring. Door een leven van heilige inspanning en een verknochtheid aan het goede, kunnen de kinderen Gods hun lot bezegelen. GG 263.2
We hebben geen tijd te verliezen. We weten niet hoe spoedig voor ons de genadetijd is afgesloten. Op zijn langst hebben we hier maar een korte levensduur, en we weten niet hoe spoedig de pijl des doods ons hart zal treffen. We weten niet hoe spoedig we geroepen worden om de wereld en al haar belangen op te geven. De eeuwigheid ligt voor ons. Het gordijn zal weldra worden weggeschoven. Nog enkele korte jaren, en voor een ieder, die nu onder de levenden geteld wordt, zal het decreet uitgevaardigd worden: GG 263.3
„Die onrecht doet, dat hij nog onrecht doe ... en die rechtvaar- dig is, dat hij nog gerechtvaardigd worde, en die heilig is, dat hij nog geheiligd worde” (Openbaring 22 : 11). GG 263.4
Zijn we bereid? Hebben we God, de Bestuurder des hemels, de Wetgever, en Jezus Christus, die Hij in de wereld gezonden heeft als Zijn vertegenwoordiger, leren kennen? Wanneer onze levenstaak ten einde is, zullen we dan kunnen zeggen, wat Christus, ons voorbeeld, zei: „Ik heb U verheerlijkt op de aarde; Ik heb voleindigd het werk, dat Gij Mij gegeven hebt om te doen... Ik heb Uw Naam geopenbaard?” (Johannes 17:4—6). GG 264.1
De engelen Gods proberen ons af te halen van ons eigen-ik en van aardse dingen. Laat hen niet tevergeefs werken. GG 264.2
Heeft men zijn geest gevoed met wereldse gedachten, dan moet daarin verandering gebracht worden. „Opschortende de lendenen uws verstands, en vruchtbaar zijnde, hoopt volkomenlijk op de genade, die u toegebracht wordt in de openbaring van Jezus Christus. Als gehoorzame kinderen, wordt niet gelijkvormig aan de begeerlijkheden, die tevoren in uw onwetendheid waren; maar gelijk Hij, Die u geroepen heeft, heilig is, zo wordt ook gijzelven heilig in al uw wandel; daarom dat er geschreven is: Zijt heilig, want Ik ben heilig” (1 Petrus 1 : 13—16). GG 264.3
De gedachten moeten gericht zijn op God. Wij moeten ons terdege inspannen om de boze neigingen van het natuurlijke hart te overwinnen. Onze inspanning, onze zelfverloochening en volharding, moeten evenredig zijn aan de oneindige waarde van het doel, waarnaar wij streven. Alleen door te overwinnen, zoals Christus overwon, zullen we de kroon des levens winnen. GG 264.4
Het grootste gevaar voor de mens ligt daarin, dat hij zichzelve misleidt, toegeeft aan zelfgenoegzaamheid, en zó van God, de bron van zijn kracht, gescheiden wordt. Onze natuurlijke neigingen, tenzij dat ze verbeterd worden door Gods Heilige Geest, dragen in zich het zaad van de zedelijke dood. Wanneer we niet op vitale wijze met God verbonden worden, kunnen we de ontheiligende gevolgen van zelfbevrediging, eigenliefde, en verzoeking der zonde niet weerstaan. GG 264.5
Om hulp van Christus te krijgen, moeten we ons onze nood bewust zijn. We moeten een ware zelfkennis bezitten. Alleen degene, die van zichzelve weet dat hij een zondaar is, kan Christus redden. Alleen wanneer we onze volslagen hulpeloosheid inzien en alle zelfvertrouwen afwijzen, zullen we beslag leggen op de Goddelijke kracht. GG 264.6
Het is niet enkel in de aanvang van het Christelijke leven, dat we tot zelfverloochening moeten komen. Bij elke stap hemelwaarts moet dat steeds hernieuwd worden. Al onze goede werken zijn aangewezen op een kracht buiten onszelven; daarom moet er een voortdurend streven des harten zijn naar God, een bestendig, ernstig belijden der zonde en een verootmoediging der ziel voor hem. Gevaren omringen ons, en we zijn alleen veilig wanneer we onze eigen zwakheid voelen en in het geloof onze machtige Verlosser aanhangen. GG 265.1
Wij moeten ons afwenden van die duizend en één onderwerpen, die onze aandacht vragen. Er zijn van die aangelegenheden, die tijd verslinden, om onderzoek vragen, en die op niets uitlopen. De hoogste belangen vragen de grootste aandacht en energie, die zo vaak besteed worden aan naar verhouding onbetekenende dingen. GG 265.2
Het aannemen van nieuwe theorieën verschaft op zichzelve geen nieuw leven aan de ziel. Zelfs een bekendheid met feiten en theorieën, hoe belangrijk ook van zichzelven, is van weinig waarde, zo deze niet tot een practisch gebruik wordt aangewend We moeten onze verantwoordelijkheid voelen om aan onze zielen spijzen te geven, die het geestelijke leven zullen voeden en stimuleren. GG 265.3
„Doe uw oren naar wijsheid opmerken,
En neig uw hart naar verstandigheid ...
Zo gij haar zoekt als zilver En naspeurt als verborgen schatten;
Dan zult gij de vreze des Heeren verstaan,
En zult de kennis van God vinden ...
Dan zult gij verstaan gerechtigheid en recht.
En billijkheden en alle goede pad.
Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn,
En de wetenschap voor uw ziel zal liefelijk zijn;
Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden,
De verstandigheid zal u behoeden.”
Wijsheid „is een boom des levens dengenen die haar
aangrijpen,
En elkeen, die ze vasthoudt, wordt welgelukzalig.” (Spreuken 2 : 2—11;3 : 18) GG 265.4
De vraag, waaraan wij onze studie moeten wijden, is: „Wat is waarheid — de waarheid, die gekoesterd, geliefd, geëerd en gehoorzaamd moet worden?” GG 266.1
De aanhangers der wetenschap zijn verslagen en ontmoedigd geworden in hun pogen om God te ontdekken. Wat zij in deze tijd moeten onderzoeken, is: „Wat is de waarheid, die ons in slaat zal stellen om de zaligheid onzer zielen te verkrijgen?” „Wat denkt gij van Christus?” — dit is de allerbelangrijkste vraag. Ontvangt gij Hem als een persoonlijke Heiland? Allen die Hem aannemen, geeft Hij macht om kinderen Gods te worden. GG 266.2
Christus openbaarde God aan Zijn discipelen op een wijze, die in hun harten een bijzonder werk deed, zoals Hij ook in onze harten wil doen. Er zijn zo velen die, door zich grotendeels bij de theorie te bepalen, de levende kracht van ‘s Heilands voorbeeld uit het oog hebben verloren. Zij zien Hem niet meer als de nederige, zich zelf verloochenende arbeider. Wat zij nodig hebben, is op Jezus te zien. Dagelijks hebben wij behoefte aan de hernieuwde openbaring van Zijn tegenwoordigheid. Wij moeten Zijn voorbeeld van zelfverloochening en zelfopoffering veel meer navolgen. GG 266.3
Wij hebben het beleven van Paulus nodig, toen hij schreef: „Ik ben met Christus gekruisigd; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelve voor mij overgegeven heeft” (Galaten 2 : 20). GG 266.4
De kennis van God en van Jezus Christus, tot uitdrukking gebracht in het karakter, is een verheffing boven alles, dat op aarde en in de hemel geacht wordt. Dat is de allerbeste opvoeding. Het is de sleutel, die de poorten opent van de hemelse stad. Het is Gods doel, dat allen, die Christus aandoen, deze kennis zullen bezitten. GG 266.5