De gehele Bijbel is een openbaring van de heerlijkheid Gods in Christus. Ontvangen, geloofd en gehoorzaamd is hij het grote instrument in de hervorming van het karakter. Hij is de grote stimulans, de dwingende kracht, welke de physieke, verstandelijke en geestelijke vermogens verkwikt en het leven voert langs de juiste kanalen. GG 267.1
De oorzaak, waarom de jeugd en zelfs de ouderen zo gemakkelijk in verleiding en zonde vallen, is, dat zij het Woord Gods niet bestuderen en daarover mediteren, zoals dat wel moest. Het gebrek aan vaste, resolute wilskracht, die aan het licht komt in het leven en karakter, komt vaak voort uit het verwaarlozen van de heilige lessen uit Gods Woord. Zij spannen zich niet in om de geest daarop te richten, dat zuivere, heilige gedachten zou verwekken, en die af te leiden van alles wat onzuiver en onwaarachtig is. Er zijn maar weinigen, die het betere deel kiezen, die aan de voeten van Jezus zitten gelijk Maria, om zich door de Goddelijke Leraar te laten onderrichten. Weinigen verzamelen Zijn woorden als een schat in het hart om die in het leven in praktijk te brengen. GG 267.2
Wanneer de waarheden van de Bijbel aangenomen worden, zullen ze geest en ziel verheffen. Zou het Woord Gods gewaardeerd worden, zoals dat moest, dan zouden jong en oud een innerlijke onkreukbaarheid, een beginselvastheid bezitten, die hen in staat zouden stellen de verzoeking te weerstaan. GG 267.3
Laat mannen de kostelijke dingen uit de Heilige Schrift onderwijzen en te boek stellen. Laat de gedachte, de bekwaamheid, de krachten van het verstand gewijd worden aan de gedachten Gods. Bestudeer niet de philosophie van ‘s mensen gissingen, maar bestudeer de philosophie van Hem, die de waarheid is. Geen andere literatuur kan, wat waarde betreft, daarmede vergeleken worden. GG 267.4
Het verstand, dat aards gericht is, vindt geen vermaak in de beschouwing van Gods Woord; maar voor het verstand, hernieuwd door Gods geest, straalt van de heilige bladzijde Goddelijke schoonheid en hemels licht. Wat voor het aardse verstand een troosteloze woestijn was, wordt voor het geestelijk verstand een land van levende wateren. GG 268.1
De kennis van God, zoals die geopenbaard is in Zijn Woord, is de kennis, die we aan onze kinderen moeten geven. Vanaf het ogenblik dat ze gaan begrijpen, moeten ze vertrouwd gemaakt worden met de naam en het leven van Jezus. De eerste lessen moeten hen leren dat God hun Vader is. Hun eerste vorming moet die zijn van liefdevolle gehoorzaamheid. Op eerbiedige, zachte wijze moet men hun het Woord Gods voorlezen en herhalen, en wel die gedeelten, die ze kunnen begrijpen en hun belangstelling opwekken. En boven alles moeten ze Zijn liefde, geopenbaard in Christus leren kennen, alsmede de grote les daarin: GG 268.2
„Indien God ons alzo lief heeft gehad, zo zijn ook wij schuldig elkander lief te hebben” (1 Johannes 4:11). GG 268.3
Laat de jeugd het Woord Gods tot voedsel van geest en ziel maken. Laat het kruis van Christus de wetenschap worden van alle opvoeding, het kernpunt van alle onderwijs en van alle studie. Laat dat in het dagelijks beleven in praktijk gebracht worden. Zo zal de Heiland voor de jeugd een dagelijkse metgezel en vriend worden. Elke gedachte moet in gevangenschap tot de gehoorzaamheid van Christus geleid worden. Met Paulus zullen zij dan kunnen zeggen: GG 268.4
„Het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onze Heere Jezus Christus; door Welke de wereld mij gekruisigd is, en ik der wereld” (Galaten 6 :14). GG 268.5
Zo gaan zij in het geloof God leren kennen door een bevindelijke kennis. Zij hebben de realiteit van Zijn Woord, de waarachtigheid van Zijn beloften proefondervindelijk ervaren. Zij hebben gesmaakt, en zij weten dat de Heere goed is. GG 268.6
De geliefde Johannes had een kennis verkregen door eigen persoonlijk beleven. Hij kon getuigen: GG 268.7
„Hetgeen van de beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben, en onze handen getast hebben, van het Woord des levens; (want het Leven is geopenbaard, en wij hebben het GG 268.8
gezien, en wij getuigen en verkondigen ulieden dat eeuwige Leven, Hetwelk bij de Vader was, en ons is geopenbaard). Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij met de Vader, en met Zijn Zoon, Jezus Christus” (1 Johannes 1 :1—3). GG 269.1
Zo kan een ieder in staat zijn, door zijn persoonlijk beleven, te „verzegelen, dat God waarachtig is” (Johannes 3:33). Hij kan getuigen wat hij persoonlijk heeft gezien, en gehoord, en gevoeld van de kracht van Christus. Hij kan getuigen: GG 269.2
„Ik had hulp nodig en vond die in Jezus. In elke behoefte werd voorzien, de honger mijner ziel werd verzadigd; de Bijbel is voor mij de openbaring van Christus. Ik geloof in Jezus, omdat Hij voor mij een Goddelijke Heiland is. Ik geloof de Bijbel, omdat ik ervaren heb, dat hij de stem Gods tot mijn ziel is.” GG 269.3
Hij, die een kennis van God en Zijn Woord verkregen heeft door persoonlijke ervaring, is geschikt om zich in de studie van de natuurwetenschap te verdiepen. Van Christus staat geschreven: „In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen” (Johannes 1:4). Vóór de zondeval waren Adam en Eva in het Paradijs omgeven door een helder en prachtig licht, het licht van God. Dit licht verlichtte alles, wat zij naderden. Daar was niets, dat hun waarneming van het karakter van Gods werken kon verduisteren. Maar toen zij zich overgaven aan de verzoeker, ging het licht van hen weg. Met het verlies van de kleren der heiligheid, verloren zij het licht, dat de natuur had verlicht. Zij konden dat niet meer op de juiste wijze in zich opnemen. Zij konden het karakter Gods in Zijn werken niet meer onderscheiden. Zo kan vandaag de dag de mens de les der natuur niet meer goed in zich opnemen. Wanneer hij niet geleid wordt door Goddelijke wijsheid, verheft hij de natuur en de wetten der natuur boven de natuur Gods. Dat is de oorzaak waarom menselijke ideeën ten aanzien der wetenschap zo vaak in strijd zijn met de leer van Gods Woord. Maar voor degenen, die het licht van Christus’ leven ontvangen, is de natuur opnieuw verlicht. In het licht, schijnende van het kruis, kunnen wij op de juiste wijze de lessen der natuur verklaren. GG 269.4
Hij, die een kennis van God en Zijn Woord bezit door persoonlijk leven, heeft een verankerd geloof in de goddelijkheid van de Heilige Schrift. Hij heeft ervaren dat Gods Woord waar- GG 269.5
heid is, en hij weet dat de waarheid nooit met zichzelve in strijd is. Hij toetst de Bijbel niet aan menselijke gedachten der wetenschap; hij toetst deze gedachten aan de feilloze maatstaf; aangezien beide dezelfde Maker hebben, zal een juist verstaan van beide bewijzen, dat ze met elkander in harmonie zijn. Wat in de zogenaamde leer der wetenschap met het getuigenis van Gods Woord in tegenspraak is, zijn louter menselijke gissingen. GG 270.1
Voor zo’n student zal wetenschappelijk onderzoek een uitgebreid veld van denken en studie openen. Wanneer hij de dingen der natuur overpeinst, zal hij een nieuw begrip der waarheid verkrijgen. Het boek der natuur en het geschreven Woord belichten elkaar wederkerig. Beiden maken hem beter bekend met God, door hem Zijn karakter en de wetten, waardoor Hij werkt, te leren. GG 270.2
De ervaring van de Psalmist is de ervaring, die allen zich eigen kunnen maken door Gods Woord door middel van de natuur en van de openbaring aan te nemen. Hij zegt: GG 270.3
„Gij hebt mij verblijd, Heere, met Uw daden;
Ik zal juichen over de werken Uwer handen.” GG 270.4
(Psalm 92 : 5)
„O Heere! Uw goedertierenheid is tot in de hemelen;
Uw waarheid tot de bovenste wolken toe.
Uw gerechtigheid is als de bergen Gods;
Uw oordelen zijn een grote afgrond ...
Hoe dierbaar is Uw goedertierenheid, o God! (Psalm 36 : 6—8) GG 270.5
„De mensenkinderen nemen toevlucht
Onder de schaduw Uwer vleugelen ...
En Gij drenkt hen uit de beek Uwer wellusten.
Want bij U is de fontein des levens;
In Uw licht zien wij het licht.” (Psalm 36 : 8—10) GG 270.6
„Welgelukzalig zijn de oprechten van wandel,
Die in de wet des Heeren gaan.
Welgelukzalig zijn zij, die Zijn getuigenissen onderhouden,
Die Hem van ganser harte zoeken.”
„Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden?
Als hij dat houdt naar Uw woord.” „Ik heb verkoren de weg der waarheid,
Uw rechten heb ik mij voorgesteld.” (Psalm 119, 1, 2, 9, 30) GG 270.7
Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen,
Opdat ik tegen U niet zondigen zou.” (Psalm 119 : 11) GG 273.1
„Ik zal wandelen in de ruimte,
Omdat ik Uw bevelen gezocht heb.” (Psalm 119 : 45) GG 273.2
„Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe De wonderen van Uw Wet.”
Uw getuigenissen zijn mijn vermakingen En mijn raadslieden.”
„De wet Uws monds is mij beter Dan duizenden van goud of zilver.”
„Hoe lief heb ik Uw wet!
Zij is mijn betrachting de ganse dag.”
„Uw getuigenissen zijn wonderbaar;
Daarom bewaart ze mijn ziel.” (Psalm 119 : 18, 24, 72, 97, 129) GG 273.3
„Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest
Ter plaatse mijner vreemdelingschappen.”
„Uw woord is zeer gelouterd,
En Uw knecht heeft het lief.”
„Het begin Uws Woords is waarheid,
En in der eeuwigheid is al het recht Uwer gerechtigheid.”
„Laat mijn ziel leven en zij zal U loven;
En laat Uw rechten mij helpen.” (Psalm 119 : 54, 140, 160, 175) GG 273.4
„Die Uw wet beminnen hebben grote vrede,
En zij hebben geen aanstoot.
O Heere! ik hoop op Uw heil En doe Uw geboden.
Mijn ziel onderhoudt Uw getuigenissen,
En ik heb ze zeer lief.” (Psalm 119 : 165—167) GG 273.5
„De opening Uwer woorden geeft licht,
De eenvoudigen verstandig makende.” (Psalm 119 : 130) GG 273.6
„Zij (Uw wet) maakt mij door Uw geboden wijzer dan
mijn vijanden zijn; Want zij is in eeuwigheid bij mij.
Ik ben verstandiger dan al mijn leraars,
Omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn.
Ik ben voorzichtiger dan de ouden,
Omdat ik Uw bevelen bewaard heb.”
„Uit Uw bevelen krijg ik verstand,
Daarom haat ik alle leugenpaden.”
„Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve,
Want zij zijn mijns harten vrolijkheid.” (Psalm 119:98—100, 104, 111) GG 273.7
Het is ons voorrecht steeds hoger en hoger te reiken, naar duidelijker openbaringen van het karakter Gods. Toen Mozes bad: „Toon mij nu Uw heerlijkheid”, berispte de Heere hem niet, maar ging Hij in op zijn gebed. God verkondigde Zijn dienstknecht: „Ik zal al Mijn goedigheid voorbij uw aangezicht laten gaan, en zal de Naam des Heeren uitroepen voor uw aangezicht” (Exodus 33 : 18, 19). GG 274.1
Het is de zonde, die ons verstand verduistert en onze waarneming wazig maakt. Wanneer ons hart van zonde is gezuiverd, zal het licht van de kennis van de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus, Zijn Woord verlichtende, en weerkaatst door het aanschijn der natuur, Hem meer ten volle uitbeelden als „barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid” (Exodus 34 : 6). GG 274.2
In Zijn licht zullen we het licht zien, tot verstand en hart en ziel veranderd zijn naar het beeld van Zijn heiligheid. GG 274.3
Voor degenen, die aldus beslag leggen op de Goddelijke verzekeringen van Zijn Woord, liggen wonderlijke mogelijkheden binnen het bereik. Aan hun voeten liggen uitgestrekte terreinen der waarheid, enorme krachtsbronnen. Heerlijke dingen zullen geopenbaard worden. Voorrechten en plichten, waarvan zij het bestaan in de Bijbel zelfs niet vermoeden, zullen aan de dag komen. Allen die wandelen in de weg van nederige gehoorzaamheid, Zijn opzet vervullende, zullen beter en beter bekend worden met de orakels Gods. GG 274.4
Laat de student de Bijbel als zijn gids nemen en zich beginselvast tonen, en hij zal kunnen opstijgen tot ongekende hoogten. Alle philosophieën van menselijke aard hebben tot verwarring en beschaming geleid, wanneer God niet erkend werd als alles in alles. Maar het kostbare geloof, door God geïnspireerd, verleent kracht en karakteradel. Wanneer men zich verdiept in Zijn Goedheid, Zijn genade, en Zijn liefde, zal de waarneming der waarheid steeds helderder, het verlangen naar reinheid van hart en zuiverheid van gedachte verhevener en heiliger worden. De ziel, verkerende in de zuivere atmosfeer der heilige gedachten, ondergaat een hervorming door omgang met God door middel van de studie van Zijn Woord. De waarheid is zó groot, zó vèrreikend, zó diep, zó breed, dat aan het eigen-ik niet meer gedacht wordt. Het hart wordt week en onderworpen aan ootmoed, vriendelijkheid en liefde. GG 274.5
En de natuurlijke krachten nemen toe door heilige gehoorzaamheid. Uit de studie van het Woord des levens zullen de onderzoekers te voorschijn treden met een verbreed, verheven en veredeld verstand. Wanneer ze, evenals Daniël, hoorders en daders van het Woord Gods zijn, zullen ze, zoals hij, vorderingen kunnen maken in alle takken der wetenschap. Door een zuivere geest zullen ze ook sterk van geest worden. Elk intellectueel vermogen zal verlevendigd worden. Zij kunnen zichzelven zo opvoeden en onder tucht stellen, dat allen binnen hun invloedskring zullen zien wat de mens kan zijn, en wat hij kan bereiken, wanneer hij in gemeenschap staat met de God van wijsheid en kracht. GG 275.1
Onze levenstaak hier is een voorbereiding van het eeuwige leven. De opvoeding, hier begonnen, zal niet voltooid worden in dit leven; dat zal zich voortzetten door de tijden der eeuwigheid, steeds wassend, nooit voltooid. Steeds meer ten volle zal de wijsheid en de liefde Gods in het verlossingsplan openbaar worden. De Heiland zal, wanneer Hij Zijn kinderen leidt naar de fonteinen der levende wateren, rijke bronnen van kennis ter beschikking stellen. En dag in, dag uit, zullen de wonderlijke werken Gods, de bewijzen van Zijn macht in het scheppen en onderhouden van het heelal, in nieuwe schoonheid aan het verstand ontdekt worden. In het licht, dat schijnt van de troon, zullen verborgenheden zich oplossen, en de ziel zal vol verbazing zijn over de eenvoudigheid der dingen, die vroeger nooit begrepen werden. Nu zien wij door een spiegel in een duistere rede, maar dan van aangezicht tot aangezicht; nu kennen wij ten dele, maar dan zullen we kennen, gelijk ook wij gekend zijn. GG 275.2