Paulus bezocht na zijn bekering Jeruzalem, en predikte daar Jezus, en de wonderen van Zijn genade. Hij verhaalde zijn wonderdadige bekering, hetgeen de priesters en oversten zo zeer verbitterde, dat zij hem zochten to doden. Maar otn hem te redden verscheen Jezus wederom aan hem in een gezicht torwijl hij bad, en zei tot hem: “Spoed u, en ga in der haast uit Jeruzalem, want zij zullen uw getuigenis van Mij niet aannemen.” EG 243.1
Paulus antwoordde: “Heer! zij weten, dat ik in de gevangenis wierp, en in de synagogen geselde, die in U geloofden; en toen het bloed van Stefanus, uw getuige, vergoten werd, dat ik daar ook bij stond, en mede een welbehagen had in zijn dood, en de klederen bewaarde dergenen, die hem doodden.” Paulus dacht dat de Joden te Jeruzalem zijn get uigenis niet konden weerstaan; dat zij bedenken zouden dat de grote verandering in hem alleen gewrocht kon worden door de kracht Gods. Maar het antwoord was nog meer beslist dan tevoren: “Ga heen, want ik zal u ver tot de Heidenen afzenden.” EG 243.2
Gedurende Paulus' afwezigheid van Jeruzalem schreef hij veel brieven naar verschillende plaatsen, zijn bevindingen verhalende, en een krachtig getuigenis afleggende. Maar sommigen trachtten de invloed van die brieven tegen to werken. Zij waren godwongen toe te geven dat, zijn brieven gewichtig en krachtig waren, maar zij zeiden dat zijn lichamelike tegenwoordigheid zwak, en zijn rede verachtelik was. EG 243.3
De feiten van de zaak waren, dat Paulus een man van grote geleerdheid was, en zijn wijsheid en zijn manieren zijn hoorders aantrokken, Zijn kennis behaagde de geleerden, en velen onder hen geloofden in Jezus. Wanneer Paulus voor koningen en grote vergaderingen gebracht werd, legde hij zulk een welsprekendheid aan de dag, dat alien, die hem hoorden, gebosid werden. Dit verbitterdo de priesters en ouderlingen in hoge mate. Paulus kon gemakkelik diepe redeneringen voeren, en, een hoge vlucht nemende, zijn hoorders de verhevenste gedachtegang voorstellen, de grote rijkdom van de genade Gods aan het licht brengende, en de wonderbare liefde van Christus voor hen beschrijvende. Dan weer sprak hij eenvoudig voor de bevatting van het g'emene volk, en verhaalde op de krachtigste wijze zijn bevindingen, hetgeen in hen een vurige wens deed ontstaan om ook discipelen van Christus te worden. EG 244.1
De Heer verscheen wederom aan Paulus, en openbaarde hem, dat hij opgaan mcest naar Jeruzalem; en dat hij daar gebonden zou worden en zou moeten lijden voor Zijn naam. Ofschoon hij lange tijd gevangen was, zette de Heer toch Zijn speciaal werk door middel van hem voort. Zijn banden moesten het middel wezen om de kennis van Christus te verspreiden, en God aldus te verheerliken. Terwijl hij van stad tot stad gezonden werd om verhoord te worden, legde hij zijn getuigenis aangaande Jezus af, en verhaalde de belangwekkende biezonderheden van zijn eigen bekering aan koningen en stadhouders, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn betreffende Jezus. Duizenden geloofden in Hem, en verheugden zich in Zijn naam. Ik zag dat Gods biezondere doel bereikt werd door de reis van Paulus op zee; het was Zijn plan dat de bemanning van het schip op die wijze door Paulus getuige zou zijn van de kracht Gods, en dat de heidenen ook de naam van Jezus horen zouden, en velen zouden bekeerd worden door de prediking van Paulus, en bet zien van de wonderen, die door hem gewrocht werden. Koningen en stadhouders waren bekoord door zijn wijze van redeneren; en wanneer hij met ijver en door de kracht van de Heilige Geest Jezus predikte, en de belangwekkende gebeurtenissen van zijn bevindingen verhaalde, maakte de overtuiging zich van hen meester, dat Jezus de Zoon van God was. Terwijl sommigen zich verbaasden en verwonderden, als zij naar Paulus luisterden, riep er een uit: “Gij beweegt mij bijna een Christen te worden.” Toch dachten de meesten van degenen die hem hcorden, dat zij later in overweging zouden nemen, wat zij gehoord hadden. Satan maakte gebruik van dit uitstel, en als zij de gelegenheid verwaarloosden, wanneer hun harten week waren, ging die voor altijd verloren. Hun harten werden verhard. EG 244.2
Mij werd het werk van Satan getoond, die eerst de de ogen van de Joden verblind had, zodat zij Jezus niet wilden aannemen als hun Heiland; en daarna door hen, uit naijver, omdat Hij zulke machtige werken deed, er toe te brengen om Zijn leven te eisen. Satan voer in een van Christus' eigen volgelingen, en zette hem aan om Hem in de handen van Zijn vijanden te verraden, zodat zij de Heer des levens en der heerlikheid kruisigen zouden. EG 245.1
Natdat Jezus uit de doden opgestaan was, voegden de Joden de ene zonde bij de andere, toen zij het feit van Zijn opstanding trachtten te verbergen, door de Romeinse wacht te huren om van een leugen te getuigen. Maar de opstanding van Jezus werd dubbel zeker gemaakt door de gelijktijdige opstanding van een menigte getuigen. Na Zijn cpstanding verscheen Jezus aan Zijn discipelen, en aan meer dan vijf honderd van hen tegelijk, terwijl degenen, die Hij met Zich had doen opstaan uit de doden, aan velen verschenen, verklarende, dat Jezus verrezen was. EG 245.2
Satan had er de Joden toe gebracht om tegen God op te staan, door te weigeren Zijn Zoon aan te nemen, en door hun handen te bezoedelen met Zijn zeer kostbaar bloed. Het deed er niet toe, hoe krachtig het petuigenis was, dat nu werd aangevoerd om te bewijzen dat Jezus de Zoon van God, de Verlosser der wereld was; zij hadden Hem vermoord, en wilden geen getuigenis ten gunste van Hem aannemen. Hun enige hoop en troost, gelijk die van Satan na zijn val, bestond in bun trachten om de overhand te verkrijgen over de Zoon van God. Zij zetten derhalve hun opstand voort door de discipelen van Christus te vervolgen, eu lien ter dood te brengen. Niets viel hun zo hard om te horen als de naam van Jezus, die zij gekraisigd hadden; en zij waren besloten om naar geen getuigenis ten gunste van Hem te luisteren. En toen de Heilige Geest door middel van Stefanus het krachtige getuigenis aflegde, dat Jezus Gods Zoon was, stopten zij hun oren, opdat zij niet misschien overtuigd zouden worden. Satan had de moordenaars van Jezus geheel in zijn macht. Dorr het doen van goddeloze werken hadden zij zich aan hem overgegeven als gewillige onderdanen, en door hen was hij bezig om de gelovigen in Christus te verontrusten en te hinderen. Hij werkte door middel van de Joden om de Heidenen tegen Jezus en degenen, die Hem volgden, op te zetten. God zond Zijn engelen om de discipelen te sterken tot hun werk, ten einde hen in staat te stellen om te getuigsn van de dingen, die zij gezien en gehoord hadden, en eindelik dcor hun standvastigheid hun getuigenis te verzegelen met hun bloed. EG 246.1
Satan verheugde er zich over dat de Joden veilig in zijn valstrik waren. Zij gingen nog steeds voort met het nakomen van hun nutteloze vormen, hun offeranden en inzettingen. Toen Jezus aan het kruis hing, en uitriep, “Het is volbracht,” werd het voorhangsel van de tempel in tweeën gescheurd, van boven tot beneden, om aan te tonen dat God niet langer de priesters in de tempel ontmoeten wilde, om hun offeranden en inzettingen aan te nemen, en ook om te tonen dat de scheidsmuur tussen Joden en Heidenen afgebroken was. Jezus had Zich voor beiden tot een offerande gesteld, en indien zij behouden wilden worden, moesten beiden geloven in Hem, als in de enige offerande voor de zonde, de Heiland der wereld. EG 247.1
Toen de krijgsknecht de zijde van Jezus doorstak, terwijl Hij nog aan het kruis hing, vloeiden er twee afzonderlike stromen uit, één van bloed, de andere van water. Het bloed was om de zonden van degenen, die in Zijn naam geloven zouden, weg te wassen, en het water om dat levende water voor te stellen, dat uit Jezus verkregen wordt, om het leven te geven aan de gelovige. EG 247.2