Mijn aandacht werd bepaald bij de gelijkenis van de verloren zoon. Hij verzocht zijn vader hem zijn deel van het goed te geven. Hij wilde zijn belangen losmaken van die van zijn vader en zijn aandeel naar eigen verkiezing beheren. Zijn vader willigde het verzoek in, en de zoon trok zich zelfzuchtig van de vader terug, opdat hij maar niet verveeld zou worden door zijn raad of door zijn berispingen. USG1 314.1
De zoon dacht, dat hij gelukkig zou zijn, wanneer hij zijn deel naar eigen believen kon gebruiken, zonder te worden lastig gevallen door advies of vermaning. Van een wederkerige verplichting wilde hij niets weten. Wanneer hij op het goed van zijn vader bleef, dan had zijn vader rechten op hem als zoon. Maar hij wilde geen enkele verplichting hebben tegenover zijn edelmoedige vader en hij voedde zijn zelfzuchtige, opstandige geest met de gedachte dat een deel van zijn vaders bezit hem toebehoorde. Hij vroeg zijn deel op terwijl hij er hele-maal geen recht op had en eigenlijk niets had moeten ontvangen. USG1 314.2
Toen de zelfzuchtige in het bezit was van zijn geld, dat hij helemaal niet verdiende, ging hij zó ver van zijn vader weg, dat hij zelfs kon vergeten een vader te hebben. Hii had er een afkeer van om onder tucht te staan en was vast besloten naar eigen zin vermaak te zoeken. Nadat hij, in zondige overdaad, alles wat zijn vader hem gegeven had, had verkwist, werd het land door een hongersnood bezocht, en kreeg hij nijpend gebrek. Hij kreeg spijt over zijn buitensporige vermaken, want hij werd noodlijdend en had het geld nodig, dat hij had doorgebracht. Vanuit zijn leven van zondige overdaad zonk hij zo diep dat hij zwijnenhoeder moest worden. USG1 314.3
Toen hij zo diep in de put zat als maar mogelijk was, schoot hem de goedheid en liefde van zijn vader te binnen. Op dat ogenblik voelde hij de behoefte aan een vader. Hij had het aan zichzelf te wijten dat hij geen vrienden had en gebrek leed. Zijn eigen ongehoorzaamheid en zonde waren oorzaak van de scheiding tussen hem en zijn vader. Hij dacht aan de voorrechten en weldaden die de huurlingen op zijns vaders goed genoten, terwijl hij, die zijns vaders huis was ontlopen, honger leed. Ootmoedig geworden door al die tegenspoed, besloot hij naar zijn vader terug te keren en zijn fout te belijden. Hij was een bedelaar, zonder goede of zelfs schamele kleren. Uitgeput door honger en ontbering, was hij een wrak. USG1 315.1