Toen de zoon nog ver van het huis verwijderd was, zag zijn vader de zwerver, en zijn eerste gedachte ging uit naar die opstandige zoon, die hem jaren geleden verlaten had om zijn eigen zondige weg te gaan. Het ouderlijke gevoelen ontwaakte. Ondanks al de kentekenen van zijn verval, onderscheidde de vader zijn eigen beeld. Hij wachtte niet tot zijn zoon van verre tot hem gekomen was, maar snelde hem tegemoet. Hij maakte zijn zoon geen verwijten, maar met het tederste medelijden en mededogen, dat de jongen had wakker geroepen door de ellende van zijn zondig leven, haastte de vader zich om hem zijn liefde en vergevensgezindheid te doen blijken. USG1 315.2
Hoewel zijn zoon uitgemergeld was en zijn uiterlijk de sporen vertoonde van zijn losbandig leven, hoewel hij als een bedelaar met vodden was bekleed en zijn blote voeten vuil waren van het stof van de reis, werd de vader met innerlijke barmhartigheid bewogen, toen de zoon zich in alle ootmoed aan zijn voeten wierp. Hij liet zich door zijn waardigheid niet op een afstand hou-den; hij trad niet op als een streng heer. Hij verweet zijn zoon niet zijn verleden van slechtheid en zonde, om hem te laten voelen hoe diep hij gezonken was. Hij richtte hem op en kuste hem. Hij omarmde de opstandige zoon en legde zijn eigen prachtig opperkleed om de bijna naakte gestalte. Hij trok hem aan zijn hart met zo ', n warmte en toonde zo ', n medelijden, dat, als de zoon ooit getwijfeld zou hebben aan de goedheid en de liefde van zijn vader, hij dat nu niet langer kon doen. Had hij al een zondegevoel gehad toen hij besloot naar het vaderhuis terug te keren, zo voelde hij nu zijn ondankbare handelwijze slechts te dieper, nu hij zó ontvangen werd. Zijn hart, tevoren onderworpen, werd nu gebroken omdat hij de liefde van de vader zoveel smart had aangedaan. USG1 315.3
De berouwvolle, bevende zoon, die zo bang was geweest dat hij verworpen zou worden, had op zo ', n ontvangst niet gerekend. Hij wist, dat hij dit niet verdiende, en zijn zonde, zijn vader verlaten te hebben, erkende hij aldus: “Ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, en ben niet meer waardig uw zoon genoemd te worden.” Lukas 15:21. Hij smeekte hem slechts als een huurling aan te nemen. Maar de vader droeg zijn dienstknechten op hem de eer te bewijzen die hem toekwam en hem te kleden, als ware hij altijd zijn eigen gehoorzame zoon geweest. USG1 316.1