leder mens is een rentmeester Gods. Een iegelijk heeft de Meester van Zijn middelen gegeven, maar de mens beschouwt die middelen als zijn bezit. Christus zegt: “Drijft handel totdat Ik terugkom. ', ‘ Lukas 19:13 (N.V.). Er komt een tijd, dat Christus Zijn eigendom met woeker zal opeisen. Tot een ieder van Zijn rentmeesters zal Hij zeggen: “Geef rekenschap van uw rentmeesterschap. ', ‘ Lukas 16:2. Zij die hef geld huns Heren nutteloos in de grond hebben verstopt in plaats van het bij de wisselaars te brengen, en die het geld huns Heren verkwist hebben aan nutteloze dingen, inplaats van daarmee te woekeren door het te steken in Zijn werk, zullen de goedkeuring van de Meester niet wegdragen, maar veroordeeld worden. De onnutte dienstknecht in de gelijkenis bracht het ene talent tot God terug en zei: “Ik kende u, dat gij een hard mens zijt, maaiende, waar gij niet gezaaid hebt en vergaderende van daar, waar gij niet gestrooid hebt; en bevreesd zijnde ben ik heengegaan en heb uw talent verborgen in de aarde; zie, gij hebt het uwe.” Zijn Here gaat aldus in op zijn woorden: “Gij boze en luie dienstknecht, gij wist, dat ik maai, waar ik niet gezaaid heb en van daar vergader, waar ik niet gestrooid heb. Zo moest gij dan mijn geld den wisselaren gedaan hebben, en ik, komende, zou het mijne wedergenomen hebben met woeker.” Mattheüs 25 : 24—27. USG1 375.2
Deze onnutte dienstknecht stond niet onwetend ten opzichte van Gods plannen, maar hij was besloten de opzet Gods te dwarsbomen, door Hem van oneerlijkheid te beschuldigen in het maken van winst op de hem toevertrouwde talenten. Dit zelfde beklag en gemor komt uit de mond van tal van welgestelden, die belijden de waarheid te geloven. Evenals de ontrouwe dienstknecht zijn ze bang dat de vermeerdering van het talent, dat God hun geleend heeft, opgevraagd zal worden voor de uitbreiding der waarheid; daarom leggen ze dit vast door hef te steken in aardse bezittingen en het in de wereld te begraven, het zo onbereikbaar makend, dat ze niets, of bijna niets hebben, om in hét werk Gods te steken. Wanneer zij, op het bevel huns Heren, het hun gegeven aandeel terugbrengen, voeren ze ondankbare verontschuldigingen aan dat ze de hun door God geleende middelen niet bij de wisselaars gebracht hebben, namelijk door deze in Gods werk, tot uitbreiding daarvan, te steken. USG1 376.1
Die zich het bezit zijns Heren bedriegelijk toeëigent, verliest niet alleen het hem door God geleende talent maar ook het eeuwige leven. Van hem is gezegd: “Werpt de onnutte dienstknecht uit in de buitenste duisternis.” Mattheüs 25 : 30. De trouwe dienstknecht, die zijn geld investeerde in het werk Gods om zielen te redden, gebruikt zijn middelen ter ere Gods en zal ontvangen des Meesters lof: “Wèl gedaan, gij goede en getrouwe dienstknecht... ga in tot het feest van uw Heer.” Vers 21 (N.V.). Waarin zal die blijdschap onzes Heren bestaan? Het zal de vreugde zijn van het zien van geredde zielen in het koninkrijk der heerlijkheid. “Dewelke, voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht en is gezeten aan de rechterhand des troons van God.” Hebreën 12:2. USG1 376.2
De idee van het rentmeesterschap moest een practische uitwerking hebben op geheel Gods volk. De gelijkenis van de talenten, mits goed begrepen, zal de begeerte, die God afgodendienst noemt, buiten sluiten. Een practische vrijgevigheid zal geestelijk leven verschaffen aan duizenden zogenaamde belijders der waarheid, die nu treuren over hun duisternis. Het zal hen veranderen van zelfzuchtige, begeerte koesterende aanbidders van de mammon tot eerlijke, trouwe medewerkers van Christus in de redding van zielen. USG1 377.1