Wat deze aangelegenheid betreft is er onder ons als volk een opwekking nodig. Er zijn maar weinigen, die zich bezwaard gevoelen wanneer zij hun weldadigheidsplicht verzaken. Maar weinigen voelen diep in hun ziel het verwijt omdat ze God dagelijks beroven. Wanneer een Christen met opzet of per ongeluk zijn naaste te kort doet, of weigert te vereffenen wat hij schuldig is, zal zijn geweten, zo dat niet toegeschroeid is, hem kwellen; hef laat hem niet met rust hoewel mogelijk niemand het weet dan hij zelve. Er zijn heel veel niet nagekomen geloften en niet betaalde beloften, en nochtans hoe weinigen maken zich daarover druk; hoe weinigen voelen de schuld van die plichtsverzaking. We moeten van dit onderwerp opnieuw en dieper overtuigd worden. Het geweten moet wakker geschud, en meer aandacht aan de zaak gewijd worden; want op de laatste dag zal men God verantwoording moeten doen, en Zijn eisen moeten ingewilligd worden. USG1 567.1
De verantwoordelijkheden van de Christelijke zakenman, hoe groot of hoe klein zijn kapitaal ook is, moeten in juiste verhouding staan tot hetgeen hij van God gekregen heeft. Het bedriegelijke van rijkdom heeft duizenden en tienduizenden naar de ondergang gevoerd. Deze welgestelden vergeten dat ze rentmeesters zijn, en dat de dag dicht nabij is, dat tot hen gezegd zal worden: “Geef rekenschap van uw rentmeesterschap ', ', . Lukas 16:2. Zoals de gelijkenis van de talenten laat zien, is een iegelijk verantwoordelijk voor het verstandige gebruik van de ontvangen gaven. De arme man in de gelijkenis voelde, omdat hij de minste gave gekregen had, de minste verantwoordelijkheid, en maakte geen gebruik van het hem toevertrouwde talent; daarom werd hij in de buitenste duisternis geworpen. USG1 567.2
In dat verband zei Christus: “Hoe moeilijk zullen zij, die geld hebben, het Koninkrijk Gods binnengaan”. Markus 10 : 23 (N.V.). En Zijn discipelen verwonderden zich over Zijn leer. Wanneer een predikant, die met succes ge werkt heeft om zielen te leiden tot Jezus Christus, zijn heilig werk in de steek laat om voor dit tijdelijke in de wereld geld te verdienen, dan wordt hij een afvallige genoemd en hij zal voor God rekenschap moeten afleggen van de talenten die hij misbruikt heeft. Wanneer zakenlieden, boeren, arbeiders, kooplieden, advokaten enz. lid worden van de gemeente, worden ze dienstknechten Gods; en hoewel hun talenten algeheel verschillend kunnen zijn, is hun verantwoordelijkheid om Gods werk vooruit te brengen door persoonlijke inspanning en met hun middelen niet minder dan die, welke op de predikant rust. De vloek, die op de predikant zal vallen wanneer hij het Evangelie niet predikt, zal even zeker vallen op de zakenman, wanneer hij, met zijn geheel andere talenten, geen mede-arbeider van Christus wil zijn in het verkrijgen van dezelfde resultaten. Wanneer daf iemand onder ogen wordt gebracht, zullen sommigen zeggen, “Dit zijn harde woorden”; nochtans zijn ze waar, hoewel ze aanhoudend tegengesproken worden door de praktijk van mannen, die belijden navolgers van Christus te zijn. USG1 567.3