De dag brak aan bij het Meer van Galilea. De discipelen, vermoeid door een nacht van vruchteloos zwoegen, waren nog in hun vissersboten op het meer. Jezus was naar de oever gekomen om daar een rustig uur door te brengen. In de vroege morgen hoopte Hij voor korte tijd rust te vinden vanwege de menigte, die Hem dag aan dag volgde. Maar al spoedig begonnen de mensen zich om Hem heen te verzamelen. Hun aantal nam snel toe, zodat men van alle zijden tegen Hem aandrong. Intussen waren de discipelen aan land gekomen. Om aan het drommen van de menigte te ontkomen, stapte Jezus in de boot van Petrus en verzocht hem een eindje van de kust af te varen. Hier kon Jezus door allen beter gezien en gehoord worden, en vanuit de boot leerde Hij de menigte op het strand. DWE 199.1
Welk een toneel sloegen de engelen daar gade; hun majesteitelijke Bevelhebbe-r, gezeten in een vissersboot die heen en weer bewogen werd door de rusteloze golven, terwijl Hij het goede nieuws van heil en behoud verkondigde aan de luisterende menigte, die opdrong tot aan de kant van het water! Hij Die geëerd werd in de hemel, verklaarde in de open lucht aan gewone mensen de grote dingen van Zijn koninkrijk. Toch zou Hij geen passender omgeving voor Zijn arbeid hebben kunnen vinden. Het meer, de bergen, de velden die zich uitstrekten, het zonlicht dat de aarde bescheen, dit alles gaf Hem onderwerpen om Zijn lessen te illustreren en daardoor de mensen op het hart te binden. En geen enkele les van Christus werd vruchteloos gegeven. Iedere boodschap van Zijn lippen bereikte een ziel als het woord van eeuwig leven. DWE 199.2
Ieder ogenblik kwamen er meer mensen bij de menigte op het strand. Oude mannen, die op hun stok leunden, geharde boeren van de heuvels, vissers die van hun werk op het meer terugkeerden, kooplieden en rabbi’s, rijken en geleerden, ouden en jongen, brachten hun zieken en lijdenden mee en verdrongen elkander om de woorden te horen van de goddelijke Leraar. Naar zulke tonelen hadden de profeten uitgezien, en zij schreven: DWE 199.3
“Het land Zebulon en het land Naftali, aan de zeeweg,
over de Jordaan, Galilea der heidenen:
Het volk dat in duisternis gezeten is, heeft een groot
licht gezien, en voor hen die gezeten zijn in het land en
de schaduw des doods, is een licht opgegaan”.1Matth. 4:15, 16. DWE 200.1
Behalve de menigte aan de oever van het Meer van Gennesareth had Jezus tijdens Zijn toespraak bij het meer nog andere toehoorders in gedachten. Door de eeuwen heenziende, aanschouwde Hij Zijn getrouwen in gevangenis en rechtszaal, in verzoeking en eenzaamheid en strijd. Ieder toneel van vreugde en strijd en verwarring stond Hem voor ogen. Met de woorden die Hij sprak tot de mensen die zich om Hem heen verzameld hadden, sprak Hij ook tot andere zielen dezelfde woorden, die tot hen zouden komen als een boodschap van hoop in beproeving, van vertroosting in smart, en van hemels licht in de duisternis. Door de Heilige Geest zou de stem die daar sprak vanuit de vissersboot op het Meer van Galilea, gehoord worden om vrede te verkondigen aan de harten van mensen tot het einde der tijden. DWE 200.2
Nadat Hij zijn toespraak beëindigd had, wendde Jezus Zich tot Petrus en vroeg hem, af te steken naar diep water en zijn netten uit te zetten voor een vangst. Maar Petrus was ontmoedigd. De gehele nacht had hij niets gevangen. In de eenzame uren had hij gedacht aan het lot van Johannes de Doper, die eenzaam wegkwijnde in de gevangenis. Hij had gedacht aan de vooruitzichten voor Jezus en Zijn volgers, aan het geringe succes van het werk in Judea, en aan de kwaadwilligheid van de priesters en rabbi’s. Zelfs zijn eigen arbeid mislukte hem nu, en terwijl hij keek naar de lege netten, scheen de toekomst hem duister door zijn moedeloosheid. “Meester”, zei hij, “de gehele nacht door hebben wij hard gewerkt en niets gevangen, maar op Uw woord zal ik de netten uitzetten”.2Luc. 5:5. DWE 200.3
De nacht was de enige tijd die gunstig was om met netten te vissen in het heldere water van het meer. Nadat ze de gehele nacht zonder succes gewerkt hadden, scheen het hopeloos om het net overdag uit te werpen; maar Jezus had het bevel gegeven, en liefde voor hun Meester bracht de discipelen ertoe te gehoorzamen. Simon en zijn broer zetten samen het net uit. Toen ze probeerden het op te halen, was het aantal vissen dat daarin was, zo groot, dat het begon te scheuren. Ze waren genoodzaakt de hulp in te roepen van Jacobus en Johannes. Toen de vangst in veiligheid gebracht was, waren beide boten zó vol geladen, dat er gevaar bestond dat ze zouden zinken. DWE 200.4
Maar Petrus dacht niet meer aan boten of lading. Voor hem was dit wonder, mee; dan enig ander waarvan hij getuige was geweest, een openbaring van goddelijke kracht. Hij zag in Jezus Degene Die de gehele natuur beheerste. De aanwezigheid van goddelijkheid openbaarde zijn eigen onheiligheid. Liefde voor zijn Meester, schaamte over zijn geloof, dankbaarheid voor de minzaamheid van Christus, en boven alles het gevoel van onreinheid in de tegenwoordigheid van oneindige reinheid, overstelpten hem. Terwjl zijn metgezellen de inhoud van de netten in veiligheid brachten, viel Petrus de Heiland te voet, terwijl hij uitriep: “Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens, Here”.3Luc. 5:8. DWE 200.5
Het was dezelfde tegenwoordigheid van goddelijke heiligheid die de profeet Daniël als een dode had doen neervallen voor de engel Gods. Hij zei: “Alle kleur week van mijn gelaat en ik had geen kracht meer over”.4Dan. 10.8. En toen Jesaja de heerlijkheid des Heren aanschouwde, riep hij uit: “Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon te midden van een volk dat onrein van lippen is, — en mijn ogen hebben de Koning, de Here der heerscharen, gezien”.5Jes. 6:5. De mens, met zijn zwakheden en zonde, werd gesteld tegenover de volmaaktheid van de goddelijkheid, en hij gevoelde zich volkomen gebrekkig en onheilig. Zo is het met allen aan wie het vergund werd een blik te werpen op Gods grootheid en majesteit. DWE 201.1
Petrus riep uit: “Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens”.6Luc. 5:8. Toch klemde hij zich vast aan de voeten van Jezus, daar hij voelde, dat hij niet van Hem gescheiden kon worden. De Heiland antwoordde: “Wees niet bevreesd, van nu aan zult gij mensen vangen”.7Luc. 5:10. Het was nadat Jesaja de heiligheid van God en zijn eigen onwaardigheid aanschouwd had, dat de goddelijke boodschap aan hem werd toevertrouwd. En nadat Petrus tot zelfverloochening en afhankelijkheid van de goddelijke kracht gebracht was, ontving hij de roeping voor zijn werk voor Christus. DWE 201.2
Tot die tijd had nog geen van de discipelen zich ten volle als medewerker met Jezus verbonden. Zij waren getuige geweest van vele van Zijn wonderen en ze hadden geluisterd naar Zijn leer, maar ze hadden hun vroegere bezigheden nog niet geheel verlaten. De gevangenneming van Johannes de Doper was voor hen allen een bittere teleurstelling geweest. Indien dit. het resultaat was van het werk van Johannes, konden ze weinig hoop hebben voor hun Meester, met al de godsdienstige leiders tegen Hem verenigd. Onder deze omstandigheden was het voor hen een opluchting om voor enige tijd terug te keren tot hun vissersbedrijf. Maar nu nodigt Jezus hen uit, hun vroeger leven te verlaten en hun belangen te verenigen met de Zijne. Petrus had deze uitnodiging aanvaard. Toen ze de kust bereikten, zei Jezus tot de drie andere discipelen: “Komt achter Mij, en Ik zal u vissers van mensen maken”.8Matth. 4:19. Onmiddellijk verlieten ze alles en volgden Hem. DWE 201.3
Voordat Hij hun vroeg om hun netten en vissersboten te verlaten, had Jezus hun de verzekering gegeven, dat God in hun behoeften zou voorzien. Het gebruik van de boot van Petrus voor het evangeliewerk was rijkelijk beloond. Hij Die “rijk” is ” voor allen die Hem aanroepen”,9Rom. 10:12. heeft gezegd: “Geeft en u zal gegeven worden: een goede, gedrukte, geschudde, overlopende maat”.10Luc. 6:38. Met deze maat had Hij de dienst van Zijn discipelen beloond. En iedere offerande die in Zijn dienst gebracht wordt, zal vergoed worden naar “de overweldigende rijkdom Zijner genade”.11Ef. 2:7. DWE 202.1
Gedurende die droeve nacht op het meer, toen ze gescheiden waren van Christus, werden de discipelen sterk terneergedrukt door ongeloof en waren vermoeid door de vruchteloze arbeid. Maar Zijn tegenwoordigheid deed hun geloof opleven en bracht hun vreugde en succes. Zo is het ook met ons; zonder Christus is onze arbeid vruchteloos, en komen we er gemakkelijk toe te wantrouwen en te murmureren. Maar wanneer Hij nabij is en we werken onder Zijn aanwijzingen, verheugen we ons in de openbaring van Zijn kracht. Het is Satans werk, de ziel te ontmoedigen; het is Christus’ werk om te inspireren tot geloof en hoop. DWE 202.2
De diepere les die dit wonder voor de discipelen bevatte, is ook een les voor ons — dat Hij Wiens woord de vissen van de zee kan verzamelen, ook indruk kan maken op de harten der mensen, en hen kan trekken door de koorden Zijner liefde, zodat Zijn dienstknechten “vissers van mensen”12Matth. 4:19. kunnen worden. DWE 202.3
Het waren eenvoudige, ongeletterde mensen, deze vissers van Galilea; maar Christus, het Licht der wereld, was overvloedig in staat hen geschikt te maken voor de plaats waartoe Hij hen verkozen had. De Heiland verachtte onderwijs niet; want indien dat geleid is door de liefde Gods en toegewijd wordt aan Zijn dienst, is geestelijke ontwikkeling een zegen. Maar Hij ging de wijze mannen van Zijn tijd voorbij, omdat zij zó op zichzelf vertrouwden, dat ze geen medeleven konden opbrengen voor de lijdende mensheid en medewerkers worden van de Man van Nazareth. In hun kwezelarij achtten zij het beneden zich, door Christus geleerd te worden. De Here Jezus zoekt de medewerking van hen die onbelemmerde kanalen kunnen worden voor het mededelen van Zijn genade. Het eerste wat allen die medewerkers van God worden, moeten leren, is de les dat ze niet op zichzelf mogen vertrouwen; dan zijn ze gereed om het karakter van Christus aan te doen. Dit kan niet bereikt worden door een opleiding in de meest wetenschappelijke scholen. Het is de vrucht der wijsheid die van de goddelijke Leraar alleen verkregen kan worden. DWE 202.4
Jezus koos ongeletterde vissers, omdat zij niet waren opgeleid in de overleveringen en verkeerde gewoonten van hun tijd. Zij waren mensen met een natuurlijke begaafdheid, en zij waren nederig en bereid zich te laten onderwijzen — mannen die Hij kon opvoeden voor Zijn werk. In de gewone standen zijn er vele mensen die lopen in de tredmolen van dagelijkse arbeid, zonder zich bewust te zijn dat zij krachten bezitten die, zouden ze gebruikt worden, hen zouden maken tot de gelijken van de meest geëerde mannen van de wereld. Men heeft de aanraking van een bekwame hand nodig om die sluimerende vermogens op te wekken. Zulke mensen riep Jezus om Zijn medewerkers te zijn, en Hij schonk hun het voordeel van de omgang met Hemzelf. Nooit hebben de grote mannen van de wereld zulk een Leraar gehad. Toen de discipelen uitgingen, na de opleiding die zij van de Heiland ontvangen hadden, waren ze niet langer onwetend en onbeschaafd. Zij waren Hem gelijk geworden in geest en karakter, en de mensen zagen aan hen, dat ze met Jezus geweest waren. DWE 203.1
De hoogste taak van de opvoeding is niet zuiver het mededelen van kennis, maar het overbrengen van die levengevende energie die men ontvangt door het contact van ziel met ziel en van geest met geest. Slechts leven kan leven verwekken. Welk een voorrecht hadden dan zij, die drie jaar lang dagelijks in aanraking kwamen met dat goddelijk leven, waaruit iedere levengevende impuls die de wereld gezegend heeft, is voortgekomen! Meer nog dan zijn metgezellen stelde Johannes, de geliefde discipel, zich open voor de kracht van dat wonderlijke leven. Hij zegt: “Het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons geopenbaard is”.131 Joh. 1:2. “Immers uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade.”14Joh. 1:16. DWE 203.2
De apostelen van onze Here hadden niets in zich dat hun heerlijkheid gaf. Het was duidelijk, dat het succes van hun arbeid alleen aan God te danken was. Het leven van deze mannen, het karakter dat zij ontwikkelden en het machtige werk dat God door hen tot stand bracht, zijn een getuigenis van wat Hij zal doen voor allen die zich laten leren en gehoorzaam zijn. DWE 203.3
Hij die Christus het meest liefheeft, zal het meeste goed kunnen doen. Er is geen grens aan de bruikbaarheid van iemand die, door zichzelf opzij te zetten, ruimte maakt voor de werking van de Heilige Geest in zijn hart, en een leven leeft dat volkomen aan God is gewijd. Indien de mens de noodzakelijke discipline wil verdragen, zonder te klagen of onderweg te verzwakken, zal God hem van dag tot dag en van uur tot uur onderwijzen. Hij verlangt ernaar Zijn genade te openbaren. Indien Zijn volk de belemmeringen zal wegnemen, zal Hij het water des heils uitgieten in rijke stromen door de menselijke kanalen. Indien de mensen in hun eenvoudig leven aangemoedigd zouden worden om al het goede te doen wat ze konden doen, indien geen beteugelende handen op hen gelegd zouden worden om hun ijver te onderdrukken, zouden er honderd werkers voor Christus kunnen zijn, waar er nu één is. DWE 203.4
God neemt de mensen zoals ze zijn en vormt hen voor Zijn dienst, indien ze zich aan Hem willen overgeven. De Geest van God, Die in de ziel ontvangen is, zal al haar talenten versterken. Onder de leiding van de Heilige Geest ontwikkelt de geest die aan God gewijd is zonder voorb.ehoud, zich harmonieus en ontvangt de kracht om de eisen van God te begrijpen en te vervullen. Het zwakke, weifelende karakter wordt veranderd in een sterk en standvastig karakter. Voortdurende toewijding bewerkstelligt zulk een nauwe band tussen Jezus en Zijn discipelen, dat de christen Hem gelijk wordt in geest en karakter. Door een gemeenschap met Christus zal hij helderder en ruimere ideeën verkrijgen. Zijn onderscheidingsvermogen zal scherper worden, zijn oordeel evenwichtiger. Hij die Christus verlangt te dienen, wordt zó versterkt door de levengevende kracht van de Zonne der Gerechtigheid, dat hij in staat is veel vrucht voort te brengen tot heerlijkheid van God. DWE 204.1
Mensen met de hoogste ontwikkeling op het gebied van kunsten en wetenschappen hebben kostbare lessen geleerd van nederig levende christenen die door de wereld als ongeletterd beschouwd werden. Maar deze onbetekenende discipelen hadden hun opleiding ontvangen aan de hoogste school die bestaat. Ze hadden gezeten aan de voeten van Hem Die sprak zoals “nooit een mens gesproken heeft”.15Joh. 7:46. DWE 204.2