Ongeveer veertig dagen na de geboorte van Christus namen Jozef en Maria Hem mee naar Jeruzalem, om Hem aan de Here voor te stellen en een offer te brengen. Dit was in overeenstemming met de Joodse wet, en als de plaatsvervanger van de mensen moest Christus de wet in ieder onderdeel nakomen. Hij had al de plechtigheid van de besnijdenis ondergaan, als een onderpand voor Zijn gehoorzaamheid aan de wet. DWE 31.1
Als offerande voor de moeder vereiste de wet een eenjarig lam als brandoffer, en een jonge duif of een tortelduif als zondoffer. Maar de wet had erin voorzien dat, wanneer de ouders te arm waren om een lam te brengen, een paar tortelduiven of twee jonge duiven aanvaard zouden kunnen worden, één als brandoffer en de andere als zondoffer. DWE 31.2
De offeranden die aan de Here werden gebracht, moesten zonder gebrek zijn. Deze offeranden stelden Christus voor, en hieruit blijkt duidelijk, dat Jezus Zelf geen lichamelijke gebreken had. Hij was het “onberispelijk en vlekkeloos lam”.11 Petr. 1:19. Zijn lichamelijke verschijning was niet getekend door enig gebrek; Zijn lichaam was sterk en gezond. En gedurende Zijn gehele leven leefde Hij volgens de wetten van de natuur. Zowel op geestelijk als op lichamelijk gebied was Hij een voorbeeld van wat God voor de gehele mensheid door gehoorzaamheid aan Zijn wetten had bestemd. DWE 31.3
De voorstelling van de eerstgeborene vond in de vroegste tijden zijn oorsprong. God had beloofd om de Eerstgeborene des hemels te geven om de zondaar te redden. In ieder gezin moest men zijn dankbaarheid voor deze gave tonen door de heiliging van de eerstgeboren zoon. Hij moest, als een vertegenwoordiger van Christus onder de mensen, aan het priesterschap worden gewijd. DWE 31.4
Bij de bevrijding van Israël uit Egypte werd de toewijding van de eerstgeborene opnieuw geboden. Terwijl de kinderen Israëls in slavernij onder de Egyptenaren dienden, gaf de Here aan Mozes aanwijzingen om naar Farao de koning van Egypte te gaan, en te zeggen: “Zo zegt de Here: Israël is Mijn eerstgeboren zoon, daarom zeg Ik u: Laat Mijn zoon gaan, opdat hij Mij diene; zoudt gij echter weigeren hem te laten gaan, dan zal Ik uw eerstgeboren zoon doden”.2Ex. 4:22, 23. Mozes bracht deze boodschap over; maar het antwoord van de trotse koning luidde: “Wie is de Here, naar wie ik zou moeten luisteren om Israël te laten gaan? Ik ken de Here niet en ik zal Israël ook niet laten gaan”.3Ex. 5:2. De Here werkte voor Zijn volk door tekenen en wonderen. Hij zond verschrikkelijke oordelen over Farao. Ten slotte werd aan de engel des verderfs gezegd, dat hij de eerstgeborenen van mensen en dieren onder de Egyptenaren moest slaan. Aan de Israëlieten werden aanwijzingen gegeven om het bloed van een geslacht lam aan de deurposten te strijken, opdat zij gespaard zouden worden. Ieder huis moest gemerkt worden, opdat, wanneer de engel zou komen met zijn dodelijke opdracht, hij de huizen van de Israëlieten zou voorbijgaan. Nadat Hij dit oordeel over Egypte gezonden had, zei de Here tot Mozes: “Heilig Mij alle eerstgeborenen... zowel van mens als van dier; zij zijn Mijn eigendom”.4Ex. 13:2. “Ten dage dat Ik alle eerstgeborenen in het land Egypte sloeg, heiligde Ik Mij alle eerstgeborenen in Israël, zowel van mens als van dier; zij zijn Mijn eigendom; Ik ben de Here”.5Num. 3:13. Nadat de tempeldienst was ingesteld, koos de Here de stam van Levi, in plaats van de eerstgeborenen van geheel Israël, om dienst te doen in het heiligdom. Maar de eerstgeborenen moesten nog als het eigendom des Heren worden beschouwd, en zij moesten door een losprijs worden teruggekocht. DWE 31.5
Zo kreeg de wet voor de voorstelling van de eerstgeborene een bijzondere betekenis. Terwijl het een herinnering was aan de wonderbaarlijke verlossing van de kinderen Israëls uit Egypte door de Here, duidde het ook op een grotere verlossing, die door de eniggeboren Zoon van God tot stand zou worden gebracht. Zoals het bloed dat op de deurposten was gesprenkeld, de eerstgeborenen van Israël had gered, zo heeft ook het bloed van Christus macht om de wereld te redden. DWE 32.1
Welk een betekenis lag er dus in de voorstelling van Christus! Maar de priester zag niet door de sluier heen; hij las niet het geheim dat daarachter lag. Het opdragen van kleine kinderen was een gewoon tafereel. Dag in dag uit ontving de priester het losgeld wanneer er baby’s aan de Here werden opgedragen. Dag in dag uit verrichtte hij dit als routinewerk, en schonk daarbij weinig aandacht aan de ouders en de kinderen, tenzij hij een aanwijzing van rijkdom of hoge positie van de ouders meende te bespeuren. Jozef en Maria waren arm, en toen zij daar met hun kind kwamen, zag de priester alleen een man en een vrouw die als Galileeërs gekleed waren, en de eenvoudigste kleren droegen. Er was niets in hun verschijning dat de aandacht trok, en zij brachten slechts de offerande die door de armere klasse werd gebracht. DWE 32.2
De priester verrichtte de plechtigheid van zijn officiële werk. Hij nam het Kind in zijn armen en hief Het op voor het altaar. Nadat hij Het aan Zijn moeder had teruggegeven, schreef hij de naam “Jezus” op de rol van de eerstgeborenen. Terwijl de baby zo in zijn armen lag, had hij er geen vermoeden van, dat het de Majesteit des hemels, de Koning der heerlijkheid, was. De priester vermoedde niet, dat deze baby Degene was van Wie Mozes had geschreven: “De Here God zal u een profeet doen opstaan uit uw broeders, gelijk mij; naar deze zult gij horen in alles wat hij tot u spreken zal.”6Hand. 3:22. Hij dacht niet, dat deze baby Degene was, Wiens heerlijkheid Mozes had willen zien. Maar Iemand groter dan Mozes lag in de armen van de priester, en toen hij de naam van het Kind inschreef, schreef hij de naam in van Hem Die de grondslag van het gehele Joodse stelsel was. Die naam zou het doodvonnis van het volk Israël worden, want de offerdienst had bijna afgedaan, het type had bijna zijn antitype bereikt, de schaduw raakte bijna de werkelijkheid. De Schechina had het heiligdom verlaten, maar in het Kind van Bethlehem was de heerlijkheid gehuld waarvoor engelen buigen. Deze onschuldige Baby was het beloofde Zaad, op Wie het eerste altaar in de poort van Eden reeds had gewezen. Dit was Silo, de vredegever. Hij was het Die zich aan Mozes had geopenbaard als de IK BEN. Hij was het Die in een wolkkolom en in een vuurkolom de gids van Israël was geweest. Dit was Degene van Wie zieners reeds lang tevoren hadden gesproken. Hij was de Wens van alle volken, de Wortel en het Geslacht van David, en de Blinkende Morgenster. De naam van die hulpeloze kleine Baby, Die ingeschreven werd in de rol van Israël, waardoor Hij tot onze broeder werd verklaard, was de hoop van het gevallen mensdom. Het Kind voor Wie het losgeld betaald was, was Degene Die het losgeld voor de zonden van de gehele wereld zou moeten betalen. Hij was de ware “grote priester over het huis Gods”,7Hebr. 10:21. het hoofd van “een priesterschap dat op geen ander kan overgaan”,8Hebr. 7:24. de Middelaar “aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge”.9Hebr. 1:3. DWE 32.3
Geestelijke dingen worden op geestelijke wijze onderscheiden. In de tempel werd de Zoon van God toegewijd aan het werk waarvoor Hij was gekomen. De priester beschouwde Hem zoals hij ieder kind zou beschouwen. Maar hoewel hij niets ongewoons zag of voelde, werd Gods daad, het geven van Zijn zoon aan de wereld, erkend. Deze gelegenheid ging niet voorbij zonder dat Christus door iemand was herkend. “Er was een man in Jeruzalem wiens naam was Simeon, en deze man was rechtvaardig en vroom, en hij verwachtte vertroosting van Israël, en de Heilige Geest was op hem. En hem was door de Heilige Geest een godsspraak gegeven, dat hij de dood niet zou zien, eer hij de Christus des Heren gezien had.”10Luc. 2:25, 26. DWE 33.1
Wanneer Simeon de tempel binnenkomt, ziet hij een gezin dat zijn eerstgeborene aan de Here opdraagt. Hun uiterlijk spreekt van armoede, maar Simeon verstaat de waarschuwingen van de Geest en is er diep van onder de indruk, dat de Baby Die aan de Here wordt voorgesteld, de Vertroosting van Israël is, Degene Die hij verlangd had te zien. In de ogen van de verbaasde priester schijnt Simeon als een in vervoering gebrachte man. Het kind is aan Maria teruggegeven, en hij neemt het in zijn armen en stelt het aan de Here voor, terwijl een vreugde die hij tevoren nooit had beleefd, zijn hart binnenstroomt. Terwijl hij het Kind, Dat de Heiland is, opheft naar de hemel, zegt hij: “Nu laat Gij, Here, Uw dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord, want mijn ogen hebben Uw heil gezien, dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor Uw volk Israël”.11Luc. 2:29-32. DWE 33.2
De Geest der Profetie was op deze man Gods, en terwijl Jozef er Maria terzijde stonden en zich verbaasden over zijn woorden, zegende hij hen en zei tot Maria: “Zie, Deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israël en tot een teken dat weersproken wordt en door uw eigen ziel zal een zwaard gaan -, opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden”.12Luc. 2:34, 35. DWE 34.1
Ook Anna, een profetes, kwam binnen en bevestigde het getuigenis van Simeon aangaande Christus. Terwijl Simeon sprak, werd haar gezicht verlicht met de heerlijkheid Gods, en ze uitte de dank die ze in haar hart voelde, omdat haar was toegestaan Christus de Here te aanschouwen. DWE 34.2
Deze nederige aanbidders hadden niet tevergeefs de profetie bestudeerd. Maar zij die de posities van priesters en heersers van Israël bekleedden, wandelden niet in de wegen des Heren, hoewel ook zij kostelijke uitspraken van de profetie voor ogen hadden, en hun ogen waren niet open om het Licht des levens te aanschouwen. DWE 34.3
Zo is het nu nog. Gebeurtenissen waarop de aandacht van de gehele hemel gevestigd is, worden door de godsdienstige leiders en aanbidders in het huis van God niet opgemerkt. De mensen erkennen Christus in de historie, terwijl ze zich van de levende Christus afwenden. Christus, Die in Zijn Woord tot zelfopoffering oproept voor de armen en lijdenden die om hulp smeken, en voor de rechtvaardige zaak, hetgeen armoede, inspanning en blaam met zich meebrengt, wordt op het ogenblik evenmin ontvangen als negentienhonderd jaar geleden. DWE 34.4
Maria dacht na over de kostbare en vérstrekkende profetie van Simeon. Wanneer ze neerkeek op het Kind in haar armen en terugdacht aan de woorden die door de herders van Bethlehem waren gesproken, was ze vol dankbare vreugde en stralende hoop. Simeons woorden herinnerden haar aan de profetische uitspraken van Jesaja: “Er zal een rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï, en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen. En op Hem zal de Geest des Heren rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en vreze des Heren... Gerechtigheid zal de gordel Zijner lendenen zijn, en trouw de gordel Zijner heupen”13Jes. 11:1, 2, 5. “Het volk dat in donkerheid wandelt, ziet een groot licht; over hen die wonen in een land van diepe duisternis, straalt een licht... Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouder en men noemt Hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst”.14Jes. 9:1, 5. DWE 34.5
Toch begreep Maria de zending van Christus nog niet. Simeon had Hem in zijn profetie genoemd een Licht dat de heidenen zou verlichten, en ook een heerlijkheid van Israël. Zo hadden ook de engelen de geboorte van de Heiland als een vreugdetijding voor alle volken verkondigd. God trachtte de bekrompen Joodse opvatting over het werk van de Messias te verbeteren. Hij verlangde dat de mensen Hem niet alleen als de Verlosser van Israël, maar als de Bevrijder der wereld zouden beschouwen. Maar er zouden nog vele jaren voorbijgaan voordat zelfs de moeder van Jezus Zijn zending zou begrijpen. DWE 35.1
Maria zag uit naar de regering van de Messias op de troon van David, maar ze zag niet de doop van het lijden, waardoor die regering moest worden gewonnen. Door Simeon is geopenbaard, dat de Messias hier op aarde geen weg zonder hindernissen zou gaan. In de woorden die hij tot Maria sprak: “En door uw eigen ziel zal een zwaard gaan”,15Luc. 2:35. geeft God in Zijn tedere genade de moeder van Jezus een vage aanduiding van de zieleangst die zij reeds was begonnen te dragen om Zijnentwille. DWE 35.2
”Zie,” had Simeon gezegd, “deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israël en tot een teken dat weersproken wordt”.16Luc. 2:34. Zij die weer zouden opstaan, moesten eerst vallen. Wij moeten op de Rots vallen en gebroken worden, voordat we door Christus kunnen worden opgeheven. Het eigen ik moet onttroond worden, trots moet vernederd worden wanneer wij de heerlijkheid van het geestelijk koninkrijk willen kennen. De Joden wilden de eer die door vernedering uitgereikt wordt, niet aanvaarden. Daarom konden ze hun Verlosser niet ontvangen. Hij was een teken dat weersproken werd. DWE 35.3
“Opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden.”17Luc. 2:35. In het licht van het leven van de Heiland werden de harten van allen, van de Schepper af tot de vorst der duisternis toe, geopenbaard. Satan heeft God voorgesteld als een zelfzuchtig en heerszuchtig God, Die alles eist en niets geeft, Die de dienst van Zijn schepselen voor Zijn eigen heerlijkheid verplicht stelt en Die niets opoffert voor hun heil. Maar het geven van Christus openbaart het hart van de Vader. Het getuigt ervan, dat de gedachten die God jegens ons heeft, “gedachten van vrede en niet van onheil”18Jes. 29:11. zijn. Het verklaart, dat terwijl Gods haat tegen de zonde zo sterk is als de dood, Zijn liefde voor de zondaar sterker is dan de dood. Hij heeft onze verlossing op Zich genomen, en Hij zal niets sparen dat noodzakelijk is voor de voltooiing van Zijn werk, hoe kostbaar dit ook moge zijn. Geen waarheid die noodzakelijk is voor ons behoud, wordt achterge houden, geen wonder van genade wordt verwaarloosd; geen goddelijke macht wordt ongebruikt gelaten. Gunst wordt op gunst geladen en gave op gave. De gehele schatkamer des hemels staat open voor degenen die Hij tracht te redden. Nadat Hij alle rijkdommen van het heelal heeft verzameld en alle bronnen van oneindige kracht heeft opengesteld, geeft Hij dit alles in handen van Christus, en zegt: Dit alles is voor de mens. Gebruik deze gaven om hen ervan te overtuigen dat er geen grotere liefde op aarde of in de hemel is dan Mijn Liefde. Zijn grootste geluk zal hij vinden wanneer hij Mij liefheeft. DWE 35.4
Bij het kruis van Golgotha stonden liefde en zelfzucht tegenover elkaar. Hier was hun bekronende openbaring. Christus had alleen geleefd om te troosten en te zegenen, en door Hem ter dood te brengen, toonde Satan de boosaardigheid van zijn haat tegen God. Daarmee gaf hij te kennen dat het werkelijke doel van zijn opstand was, God te onttronen en Hem door Wie de liefde van God werd getoond, te gronde te richten. DWE 36.1
Door het leven en de dood van Christus worden ook de gedachten van de mensen aan het licht gebracht. Van de kribbe tot het kruis was het leven van Jezus een oproep tot zelfovergave en gemeenschap in het lijden. Het ontsluierde de bedoelingen van de mensen. Jezus kwam met de waarheid des hemels, en allen die luisterden naar de stem van de Heilige Geest, werden tot Hem getrokken. De dienaars van het eigen ik behoorden tot het koninkrijk van Satan. In hun houding jegens Christus zouden allen tonen aan wiens zijde ze stonden. En zo veroordeelt een ieder zichzelf. Op de dag van het laatste oordeel zal iedere verloren ziel begrijpen op welke wijze hijzelf de waarheid heeft verworpen. Het kruis zal voorgesteld worden, en de ware betekenis hiervan zal worden gezien door iedere geest die door overtredingen verblind is. Door het zien van Golgotha met zijn geheimzinnig Slachtoffer, zullen de zondaars daar verdoemd staan. Iedere leugenachtige verontschuldiging zal worden weggevaagd. De menselijke afval zal verschijnen in zijn afzichtelijk karakter. De mensen zullen zien wat ze gekozen hebben. Iedere vraag over waarheid en dwaling in de langdurige strijd zal dan duidelijk gemaakt worden. In het oordeel van het heelal zsl God staan, vrij van de beschuldiging voor het bestaan of het voortbestaan van het kwaad. Er zal worden aangetoond, dat de goddelijke besluiten niet medeschuldig zijn aan de zonde. Er was geen onvolkomenheid in de regering van God, geen reden tot ontevredenheid. Wanneer de gedachten van alle harten geopenbaard zullen worden, zullen de oprechten en de opstandigen eenparig verklaren: “Rechtvaardig en waar-achtig zijn Uw wegen, Gij, Koning der volkeren! Wie zou niet vrezen, Here, en Uw naam niet verheerlijken?... omdat Uw gerichten openbaar zijn geworden”.19Openb. 15:3, 4. DWE 36.2