Gedurende meer dan duizend jaar had het Joodse volk gewacht op de komst van de Heiland. Op dit gebeuren was al hun hoop gericht. In zang en profetie, in de tempeldienst en in het huiselijk gebed hadden ze Zijn naam geëerd. En toch kenden ze Hem niet, toen Hij kwam. De Beminde des hemels was voor hen “als een wortel uit dorre aarde”; Hij had “gestalte noch luister”,1Jes. 53:2. en ze vonden in Hem geen schoonheid, dat ze Hem zouden begeerd hebben. “Hij kwam tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen.”2Joh. 1:11. DWE 16.1
Toch had God Israël uitverkoren. Hij had hen geroepen om onder de mensen de kennis van Zijn Wet te bewaren, zowel als van de symbolen en profetieën die heenwezen op de Heiland. Hij wenste dat ze bronnen van heil voor de wereld zouden zijn. Wat Abraham was in het land van zijn vreemdelingschap, wat Jozef was in Egypte, en wat Daniël was aan het hof te Babel, moest het Hebreeuwse volk zijn onder de volkeren. Ze moesten God aan de mensen openbaren. DWE 16.2
Toen Hij Abraham riep, had de Here gezegd: “Ik zal u... zegenen ;... en gij zult tot een zegen zijn... en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden”.3Gen. 12:2, 3. Deze boodschap werd herhaald door de profeten. Zelfs nadat Israël was uitgedund door oorlog en ballingschap, gold voor hen de belofte: “Het overblijfsel van Jakob zal te midden van vele volkeren zijn als dauw van de Here, als regenstromen op het groene kruid, dat niet wacht op de mens, noch mensenkinderen verbeidt”.4Micha 5:6. Betreffende de tempel te Jeruzalem, verklaarde de Here door Jesaja: “Mijn huis zal een bedehuis heten voor alle volken”.5Jes. 56:7. DWE 16.3
Maar de Israëlieten hadden hun hoop gericht op wereldse grootheid. Vanaf hun komst in het land van Kanaän waren ze afgeweken van de geboden van God, en hadden de wegen der heidenen gevolgd. Tevergeefs waarschuwde God hen door Zijn profeten. Tevergeefs leden ze onder de kastijding van heidense verdrukking. Elke hervorming werd gevolgd door een grotere afval. DWE 16.4
Als Israël trouw was gebleven aan God, zou Hij Zijn doel bereikt hebben door hen te verheffen en te eren. Als ze gewandeld zouden hebben in de weg der gehoorzaamheid, zou Hij hen hebben verheven “tot een lof, een naam en een sieraad, boven alle volken die Hij geschapen”6Deut. 26:19. had. Mozes zei: “Dan zullen alle volken der aarde zien dat de naam des Heren over u uitgeroepen is, en zij zullen voor u vrezen”.7Deut. 28:10. “De volken”, ” bij het horen van al deze inzettingen, zullen zeggen: Waarlijk, dit grote volk is een wijze en verstandige natie”.8Deut. 4:6. Maar omdat zij ontrouw waren, kon Gods plan alleen door aanhoudende tegenslag en vernedering ten uitvoer worden gebracht. DWE 16.5
Zij werden aan Babylon onderworpen en in de heidense landen verspreid. In de beproevingen vernieuwden velen hun trouw aan Zijn verbond. Terwijl ze hun harpen hingen aan de wilgen en treurden om de heilige tempel die verwoest was, straalde het licht der waarheid door hen uit, en werd de kennis van God onder de volken verbreid. De heidense offerstelsels waren een verdraaiing van het stelsel dat door God was aangewezen; en menigeen die oprecht deelnam aan de heidense erediensten, leerde van de Hebreeën de betekenis van de door God ingestelde dienst, en aanvaardde in het geloof de belofte van een Verlosser. DWE 17.1
Velen van de ballingen werden vervolgd. Niet weinigen van hen verloren het leven, omdat ze weigerden de sabbat te vertreden en de heidense feestdagen te onderhouden. Wanneer afgodendienaars werden opgehitst om de waarheid te vernietigen, stelde de Here Zijn dienaars voor het aangezicht van koningen en heersers, opdat zij en hun volk het licht zouden mogen ontvangen. Keer op keer werden de grootste vorsten ertoe gebracht het oppergezag uit te roepen van de God die door hun Hebreeuwse gevangenen gediend werd. DWE 17.2
Door de Babylonische ballingschap werden de Israëlieten afdoende genezen van het aanbidden van gehouwen beelden. Gedurende de eeuwen die daarop volgden, leden zij onder de druk van heidense vijanden, tot zij de vaste overtuiging kregen dat hun voorspoed afhing van hun gehoorzaam-heid aan de wet van God. Bij zeer velen van hen werd echter de gehoorzaamheid niet gedreven door liefde. Het motief was zelfzuchtig. Zij dienden God uiterlijk als middel tot het verkrijgen van nationale grootheid. Zij werden niet het licht der wereld, maar sloten zich van de wereld af om te ontkomen aan de verleiding weer afgoden te gaan dienen. In de aanwijzingen die God hun door Mozes had gegeven, had Hij aan hen beperkingen opgelegd betreffende de omgang met afgodendienaars, maar deze leer werd verkeerd uitgelegd. De aanwijzingen waren gegeven om te voorkomen dat ze zich zouden overgeven aan heidense gebruiken. Nu werden ze echter gebruikt om een scheidsmuur op te trekken tussen Israël en andere volken. De Joden beschouwden Jeruzalem als hun hemel, en ze waren afgunstig, uit vrees dat de Here aan de heidenen genade zou bewijzen. DWE 17.3
Na de terugkeer uit Babylon werd veel aandacht aan het godsdienstonderwijs besteed. Overal in het land werden synagogen opgericht, waar door priesters en schriftgeleerden de wet werd verklaard. Er werden scholen opgericht waar behalve kunsten en wetenschappen ook de beginselen der gerechtigheid zouden worden onderwezen. Maar deze instellingen geraakten verdorven. Tijdens de ballingschap hadden velen van het volk heidense denkbeelden en gewoonten aangenomen, en deze werden nu in hun godsdienst ingevoerd. In vele dingen pasten zij zich bij de gebruiken der afgodendienaars aan. DWE 18.1
Toen de Joden van God afdwaalden, verloren zij in hoge mate uit het oog hetgeen zij omtrent de plechtige offerdienst hadden geleerd. Die dienst was door Christus Zelf ingesteld. Ieder onderdeel daarvan was een zinnebeeld van Hem; en deze dienst was vol van levenskracht en geestelijke schoonheid geweest. Maar de Joden verloren het geestelijk leven uit hun erediensten, en klemden zich vast aan de dode vormen. Zij vertrouwden op de offers en voorschriften zelf, in plaats te steunen op Hem op Wie ze heenwezen. Ten einde de plaats van hetgeen ze verloren hadden, aan te vullen, vermeerderden de priesters en de rabbi’s eigen eisen, en hoe strenger deze werden, des te minder bleek Gods liefde daaruit. Zij maten hun heiligheid af aan de veelheid van ceremoniën terwijl hun harten vervuld waren van trots en huichelachtigheid. DWE 18.2
Met al hun omstandige en bezwarende inzettingen werd het een onmogelijkheid de wet te gehoorzamen. Zij die God wilden dienen, maar ook de voorschriften van de rabbi’s probeerden na te volgen, gingen onder een zware last gebukt. Zij konden door de beschuldigingen van een bezwaard geweten geen rust vinden. Zo deed Satan zijn best de mensen te ontmoedigen, door hun begrip van het karakter van God omlaag te halen en het geloof van Israël in verachting te brengen. Hij hoopte op deze wijze de bewering die hij naar voren had gebracht toen hij in de hemel in opstand kwam — dat Gods eisen onrechtvaardig waren en niet gehoorzaamd konden worden — waar te maken. Zelfs Israël hield de wet niet, verklaarde hij. DWE 18.3
Terwijl de Joden verlangden naar de komst van de Messias, hadden ze geen juist begrip van Zijn zending. Zij zochten geen verlossing van zonden, maar bevrijding van de Romeinen. Zij keken uit naar een Messias die zou komen als een overwinnaar om de macht van de onderdrukker te verbreken en Israël te verheffen tot de wereldheerschappij. Zo werd voor hen de weg voorbereid om de Heiland te verwerpen. DWE 18.4
Ten tijde van de geboorte van Christus mokte het volk onder de heerschappij van vreemde meesters en werd het door onderlinge strijd gekweld. De Joden hadden toestemming verkregen om de vorm van een aparte regering te handhaven, maar niets kon het feit verbergen dat zij onder het Romeinse juk waren, of hen met de beperkingen die aan hun macht gesteld waren, verzoenen. De Romeinen eisten het recht voor zich op, de hogepriester aan te stellen of uit zijn macht te ontzetten, en dit ambt werd dikwijls verkregen door bedrog, omkoperij en zelfs door moord. Zo werd het priesterschap steeds corrupter. Toch hadden de priesters nog grote macht, en ze gebruikten die voor zelfzuchtige en baatzuchtige doeleinden. Het volk was onderworpen aan hun genadeloze eisen en moest bovendien zware belasting aan de Romeinen betalen. Deze toestand ver-oorzaakte grote ontevredenheid. Oproer onder het volk kwam veelvuldig voor. Hebzucht en geweld, wantrouwen en geestelijke onverschilligheid verteerden de ziel van de natie. DWE 19.1
Haat jegens de Romeinen en nationale en geestelijke trots bracht de Joden steeds ertoe zich streng aan de vormen van hun eredienst vast te houden. De priesters probeerden een reputatie van heiligheid te bewaren door nauwgezet aandacht te besteden aan de godsdienstige gebruiken. Het volk in zijn duisternis en onderdrukking, en de heersers in hun dorst naar macht, verlangden naar de komst van Degene Die de vijanden zou overwinnen en het koninkrijk Israël in zijn macht zou herstellen. Zij hadden de profetieën bestudeerd, maar zonder geestelijk inzicht. Daardoor zagen zij de Schriften die op de vernedering van Christus’ eerste komst heenwijzen, over het hoofd en gebruikten op verkeerde wjize die welke over de heerlijkheid van Zijn tweede komst spreken. Trots verduisterde hun inzicht. Zij legden de profetie uit overeenkomstig hun zelfzuchtige verlangens. DWE 19.2