“Toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God Zijn Zoon uitgezonden... om hen die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen”.1Gal. 4:4, 5. DWE 20.1
De komst van de Heiland was in Eden voorzegd. Toen Adam en Eva de belofte voor het eerst hoorden, zagen ze naar de spoedige vervulling daarvan uit. Vol vreugde begroetten zij hun eerstgeboren zoon, in de hoop dat hij de Verlosser zou zijn. Maar de vervulling van die belofte bleef uit. Zij die ze het eerst ontvangen hadden, stierven zonder het aanschouwen ervan. Van de dagen van Henoch af werd de belofte door patriarchen en profeten herhaald en zodoende de hoop op Zijn verschijning levendig gehouden, en nog kwam Hij niet. De profetie van Daniël openbaarde de tijd van Zijn komst, maar niet allen verklaarden die boodschap op de juiste wijze. Eeuw na eeuw ging voorbij; de stemmen der profeten zwegen. De hand van de verdrukker lag zwaar op Israël, en velen riepen lichtvaardig: “De tijd verstrijkt, maar geen enkel gezicht komt uit”.2Ex. 12:22. DWE 20.2
Maar evenals de sterren in de vaste baan van hun aangewezen weg, kennen ook Gods plannen geen haast en geen uitstel. Door middel van de symbolen van de grote duisternis en de rokende oven had God aan Abraham de slavernij van Israël in Egypte geopenbaard, en Hij had verklaard dat de tijd van hun verblijf daar vierhonderd jaar zou zijn. “Daarna”, zei Hij, “zullen zij met grote have uittrekken”.3Gen. 15:14. Tegen dit woord heeft de gehele macht van Farao’s trotse rijk tevergeefs gestreden. En “juist op de dag af”, vastgesteld in de goddelijke belofte, “gingen al de legerscharen des Heren uit het land Egypte”.4Ex. 12:41. Zo was in de hemelse raad ook het uur van Christus’ komst vastgesteld. Toen de grote klok des tijds dat uur aanwees, werd Jezus geboren in Bethlehem. “Toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God Zijn Zoon uitgezonden”.5Gal. 4:4. De voorzienigheid had de handelingen der naties en de loop van de menselijke dadendrang en invloed geleid, totdat de wereld rijp was voor de komst van de Verlosser. De volken waren onder één regering verenigd. Er was één taal die wijd en zijd werd gesproken en erkend werd als de taal van de letterkunde. Vanuit alle landen verzamelden zich de Joden uit de verstrooiing, voor de jaarlijkse feesten in Jeruzalem. Wanneer dezen naar hun woonplaatsen zouden terugkeren, konden ze de tijding van de komst van de Messias door de gehele wereld verbreiden. DWE 20.3
In die tijd waren de heidense stelsels bezig hun invloed op het volk te verliezen. De mensen waren praalvertoon en fabel moe. Zij verlangden naar een godsdienst die het hart bevrediging kon schenken. Terwijl het licht der waarheid de mensen scheen te hebben verlaten, waren er zielen die verward en bedroefd naar licht zochten. Zij dorstten naar kennis van de levende God, naar enige zekerheid betreffende het leven aan gene zijde van het graf. DWE 21.1
Toen de Joden van God afdwaalden, verzwakte hun geloof, en was er bijna geen hoop meer die de toekomst verlichtte. De woorden van de profeten werden niet begrepen. Voor de meerderheid van de mensen was de dood een verschrikkelijk geheim; daarachter lag onzekerheid en droefgeestigheid. Het was niet alleen het geschrei van de moeders van Bethlehem, maar de kreet vanuit het hart der mensheid die door de eeuwen heen naar de profeet werd overgedragen de stem die in Rama werd gehoord, “geween en veel geklaag: Rachel wenend om haar kinderen, weigert zich te laten troosten omdat zij niet meer zijn”.6Matth. 2:18. “In het land en schaduw des doods”7Matth. 4:16. zaten de mensen ongetroost terneer. Met verlangende blikken zagen ze uit naar de komst van de Verlosser, als de duisternis verdreven en het geheim van de toekomst geopenbaard zou worden. DWE 21.2
Buiten het Joodse volk waren er mensen die de verschijning van een goddelijke leraar voorspelden. Deze mensen zochten naar de waarheid, en hen werd de Geest der Inspiratie gegeven. Als sterren aan een duistere hemel waren deze leraars één voor één opgestaan. Hun woorden der profetie hadden in de harten van duizenden in de heidenwereld hoop doen ontstaan. DWE 21.3
Reeds honderden jaren geleden waren de Schriften vertaald in het Grieks, dat in die tijd alom in het Romeinse Rijk werd gesproken. De Joden waren overal verstrooid, en hun verwachting van een komende Messias werd tot op zekere hoogte onder de heidenen gedeeld. Onder hen die door de Joden als heidenen werden beschouwd, waren mensen die een beter begrip hadden van de Bijbelse profetieën betreffende de Messias dan de leraars van Israël. Sommigen onder hen hoopten op Zijn komst als een bevrijder van zonde. Wijsgeren legden zich toe op een studie van de geheimen van het Hebreeuwse stelsel. De dweepzucht van de Joden verhinderde echter de verspreiding van het licht. In hun streven om de scheiding tussen henzelf en de andere volken te handhaven, wilden ze de kennis die zij betreffende de zinnebeeldige dienst nog bezaten, niet met anderen delen. De ware Verklaarder moest komen. Degene op Wie al deze zinnebeelden heenwezen, moest de betekenis daarvan verklaren. DWE 21.4
God had door de natuur, door zinnebeelden, door patriarchen en profeten tot de wereld gesproken. Aan het mensdom moesten lessen gegeven worden in de taal van het mensdom. De Engel des verbonds moest spreken. Zijn stem moest gehoord worden in Zijn eigen tempel. Christus moest komen om woorden te spreken die helder en duidelijk te begrijpen waren. Hij, de Schepper der waarheid, moest de waarheid scheiden van het kaf van menselijke uitspraken, dat het krachteloos gemaakt had. De beginselen van Gods regering en van het verlossingsplan moesten duidelijk worden vastgesteld. De lessen van het Oude Testament moesten de mensen volledig voor ogen worden gesteld. DWE 22.1
Onder de Joden waren toch nog getrouwe zielen, afstammelingen van de heilige lijn, waarlangs de kennis van God bewaard was gebleven. Deze zagen nog uit naar de hoop van de belofte die aan hun vaderen was gedaan. Zij versterkten hun geloof door de stellige belofte die door Mozes was gegeven, te overdenken. “De Here God zal u een profeet doen opstaan uit uw broeders, gelijk mij: naar deze zult gij horen in alles wat hij tot u spreken zal”.8Hand. 3:22. En op een andere plaats lazen ze, hoe de Here Iemand zou zalven “om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen”, en “om uit te roepen een jaar van het welbehagen des Heren”.9Jes. 61:1, 2. Zij lazen, hoe Hij “op aarde het recht” zou brengen, hoe “op Zijn wetsonderricht” “de kustlanden” zouden “wachten”,10Jes. 42:4. hoe volken zouden opgaan naar Zijn licht en koningen naar Zijn stralende opgang.”11Jes. 60:3. DWE 22.2
De laatste woorden van Jakob vervulden hen met hoop: “De schepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt”.12Gen. 49:10. De tanende macht van Israël getuigde ervan dat de komst van de Messias nabij was. De profetie van Daniël schilderde de heerlijkheid van Zijn regering over een rijk dat zou volgen na alle aardse koninkrijken; en, zei de profeet: “het zal bestaan in eeuwigheid”.13Dan. 2:44. Terwijl slechts weinigen de aard van Christus’ zending begrepen, was de verwachting wijd en zijd verbreid dat er een machtig vorst zou komen die zijn koninkrijk in Israël zou oprichten, en die zou komen als een bevrijder der volken. DWE 22.3
De volheid des tijds was gekomen. De mensheid, die gedurende eeuwenlange wetsovertreding steeds meer ontaard was, had behoefte aan de komst van de Verlosser. Satan had zijn best gedaan om de kloof tussen hemel en aarde diep en onoverkomenlijk te maken. Door zijn bedrog had hij de mensen verstout in zonde. Het was zijn doel de lankmoedigheid van God uit te putten en Zijn liefde voor de mens uit te blussen, zodat Hij de wereld aan de heerschappij van Satan zou overlaten. DWE 22.4
Satan trachtte de mensen van de kennis van God af te snijden, om hun aandacht van Gods tempel af te trekken, en zijn eigen koninkrijk te bevestigen. Zijn streven naar opperheerschappij scheen bijna een volledig succes te zijn geworden. Het is waar dat God in iedere generatie Zijn getuigen had. Zelfs onder de heidenen waren mensen door wie Christus werkte om het volk uit hun zonde en verval te verheffen. Maar deze mensen werden veracht en gehaat. Velen van hen stierven een gewelddadige dood. De duistere schaduw die Satan over de wereld geworpen had, werd dieper en dieper. DWE 23.1
Door middel van het heidendom had Satan al eeuwenlang de mensen van God afgekeerd, maar zijn grote overwinning behaalde hij toen hij erin slaagde het geloof van Israël te verdraaien. Door hun eigen opvattingen te overpeinzen en te dienen, hadden de heidenen de kennis van God verloren en waren steeds meer verdorven geworden. Zo ging het nu ook met Israël. Het beginsel, dat de mens zichzelf door eigen werken kan redden, ligt aan iedere heidense godsdienst ten grondslag; nu was dit ook het beginsel van de Joodse godsdienst geworden. Satan had dit beginsel erin gelegd. Overal waar men dit huldigt, heeft de mens geen slagboom tegen de zonde. DWE 23.2
De boodschap des heils wordt aan de mensen gebracht door menselijke vertegenwoordigers. Maar de Joden hadden getracht het alleenrecht van de waarheid die het eeuwige leven inhoudt, te verkrijgen. Zij hadden het levende manna opgespaard, en het was bedorven geraakt. De godsdienst die zij voor zichzelf probeerden te houden, werd een ergernis. Zij beroofden God van Zijn heerlijkheid, en bedrogen de wereld door een vervalsing van het evangelie. Zij hadden geweigerd zich aan God over te geven voor de redding van de wereld, en werden medewerkers van Satan om haar te vernietigen. DWE 23.3
Het volk dat door God was geroepen om een pijler en fundament der waarheid te zijn, was de vertegenwoordiger van Satan geworden. Zij deden het werk dat hij van hen verlangde, door een gedragslijn te volgen waardoor ze het karakter van God verkeerd voorstelden en de wereld aanleiding gaven om Hem als een tiran te beschouwen. Zelfs de priesters die in de tempel dienden, hadden de betekenis van de dienst die zij verrichtten, uit het oog verloren. Zij keken niet meer over het zinnebeeld heen naar de zaak die het voorstelde. Bij het brengen van de offeranden geleken zij op acteurs in een toneelspel. De instellingen die God Zelf gegeven had, werden de middelen om de geest te verblinden en het hart te verharden. Langs deze wegen kon God niets meer voor de mens doen. Het gehele stelsel moest worden weggevaagd. DWE 23.4
Het bedrog van de zonde had zijn hoogtepunt bereikt. Alle machten waardoor de zielen der mensen te gronde konden worden gericht, waren aan het werk gezet. Toen de Zoon van God op de aarde neerzag, aanschouwde Hij lijden en ellende. Met medelijden zag Hij hoe de mensen het slachtoffer van satanische wreedheid waren geworden. Hij zag met mededogen neer op hen die tot het kwade verleid werden, vermoord werden en verloren gingen. Zij hadden een heerser verkozen die hen als krijgsgevangenen aan zijn wagen bond. Verbijsterd en bedrogen bewogen ze zich in een sombere optocht naar de eeuwige ondergang naar de dood waarin geen hoop op leven is, naar de nacht waarop geen morgen volgt. Satanische machten waren met de mensen verenigd. De lichamen van menselijke wezens, die geschapen waren tot een woonstede van God, waren nu woonplaatsen van demonen geworden. De zintuigen, de zenuwen, de hartstochten en de organen van de mens werden door bovennatuurlijke machten ertoe gebracht zich aan de laagste lusten over te geven. De stempel van de duivelen werd op de gezichten van mensen gedrukt. Menselijke aangezichten weerspiegelden de uitdrukkingen van de menigten duivels waardoor ze bezeten waren. Dit was het beeld dat de Verlosser der wereld zag. Welk een schouwspel om gade te slaan voor de Oneindige Reinheid! DWE 24.1
De zonde was een wetenschap geworden, en de ondeugd werd geheiligd als een deel van de godsdienst. Opstandigheid had in het hart diep wortel geschoten, en de vijandigheid van de mens was het allerhevigst tegen de hemel. Aan het heelal was getoond dat, buiten God, het mensdom niet meer uit de diepte kon worden opgeheven. Door Hem Die de wereld geschapen had, moest een nieuw element van leven en kracht worden geschonken. DWE 24.2
Met intense belangstelling hadden de niet gevallen werelden toegekeken, of Jehova zou opstaan om de inwoners van de aarde weg te vagen. En wanneer God dat zou doen, dan stond Satan gereed zijn plannen ten uitvoer te brengen, om zich van de trouw van de hemelse wezens te verzekeren. Hij had verklaard, dat de beginselen van Gods regering vergeving onmogelijk maakten. Wanneer de wereld verwoest zou zijn geworden, zou hij beweerd hebben dat zijn beschuldigingen waar waren. Hij stond gereed om de schuld op God te werpen, en om zijn opstand uit te breiden tot de werelden hierboven. Maar in plaats van de wereld te vernietigen, zond God Zijn Zoon om ze te behouden. Hoewel men overal in het van God vervreemde gebied bederf en verzet kon zien, werd er een weg tot behoud opengesteld. Juist op het kritieke ogenblik, toen Satan op het punt stond te triomferen, kwam de Zoon van God met de boodschap van goddelijke genade. In iedere eeuw, op ieder uur, was de liefde van God naar het gevallen geslacht uitgegaan. Niettegenstaande de verdorvenheid der mensen, waren de tekenen van genade aanhoudend getoond. En toen de volheid des tijds gekomen was, werd de Godheid verheerlijkt door over de wereld een stroom van genezende genade uit te gieten die nooit belemmerd of teruggetrokken zou worden, totdat het verlossingsplan zou zijn vervuld. DWE 24.3
Satan juichte dat hij erin geslaagd was het beeld van God in de mens te verlagen. Toen kwam Jezus om in de mens het beeld van Zijn Maker te herstellen. Niemand behalve Christus kan het karakter herstellen dat door de zonde verwoest is. Hij kwam om de duivelen die de wil beheersten, uit te drijven. Hij kwam om ons uit het stof op te heffen, om het verwrongen karakter opnieuw naar het beeld van Zijn goddelijk karakter te vormen, en om het met Zijn eigen majesteit heerlijk te maken. DWE 25.1