Het leven van de Heiland op aarde was een leven van gemeenschap met de natuur en met God. In deze gemeenschap ontsluierde Hij voor ons het geheim van een leven vol kracht. GG 203.1
Jezus was een ijverig, constant werker. Nooit heeft er onder de mensen één geleefd, zo belast met verantwoordelijkheden. Nooit ging iemand anders gebukt onder zo’n zware last van ‘s werelds smart en zonde. Nooit heeft iemand anders gezwoegd met een alles verterende ijver ten bate der mensen. Nochtans was Zijn leven een leven vol gezondheid. Lichamelijk zowel als geestelijk werd Hij gesymboliseerd door „het onbestraffelijk en onbevlekt Lam” (1 Petrus 1 :19). Naar lichaam en ziel was Hij een voorbeeld van wat God wilde, dat alle mensen zouden zijn door gehoorzaamheid aan Zijn wetten. GG 203.2
Wanneer de mensen Jezus aanschouwden, zagen ze een gelaat waarop goddelijk mededogen vermengd was met bewuste kracht. Hij scheen omringd te zijn door een atmosfeer van geestelijk leven. Hoewel Zijn manieren zacht en bescheiden waren, gaf Hij toch de mensen de indruk van een zekere kracht, die verborgen was, maar toch niet geheel verscholen kon blijven. GG 203.3
Gedurende zijn dienstwerk werd Hij voortdurend achtervolgd door sluwe, huichelachtige mannen, die Hem naar het leven stonden. Spionnen slopen Hem na, lettende op Zijn woorden, om Hem daarop te kunnen vangen. De knapste en meest geleerde koppen onder het volk probeerden Hem in een woordenstrijd te verslaan. Maar nooit konden ze enig voordeel behalen. Ze waren genoodzaakt het veld te ruimen, beschaamd en te schande gemaakt door de nederige Leraar van Galilea. Christus’ onderwijs bezat een frisheid en een kracht, zoals de mensen nooit hadden gekend. Zelfs Zijn vijanden moesten bekennen: „Nooit heeft een mens alzo gesproken gelijk deze Mens” (Joh. 7:46). GG 203.4
De kinderjaren van Jezus, in armoede doorgebracht, waren niet aangetast door de gekunstelde gewoonte van een verdorven tijd. Werkende aan de schaafbank van de timmerman, dragende de lasten van het huiselijk leven, en de lessen van zwoegen en gehoorzamen lerend, vond Hij ontspanning te midden van de natuur, waar Hij Zijn kennis vermeerderde in Zijn pogen om dóór te dringen tot de verborgenheden der natuur. Hij bestudeerde het Woord van God, en Zijn meest gelukkige uren waren, wanneer Hij het werk kon neerleggen, om dan naar bos en veld te gaan, te mediteren in de stille dalen, op de berghelling gemeenschap met God te zoeken, of te dwalen tussen de bomen des wouds. Het vroege morgenuur vond Hem vaak op een afgelegen plek, mediterend, de Schriften onderzoekend, of wel in gebed. Met een blij gezang verwelkomde Hij het morgenlicht. Met lofzangen vrolijkte Hij Zijn arbeid op en zo bracht Hij de blijdschap des hemels aan de zwoegers en ontmoedigden. GG 204.1
Gedurende Zijn dienstwerk bracht Jezus een groot deel van Zijn leven door buiten in de open lucht. Zijn reizen van plaats tot plaats werden te voet gedaan en veel van Zijn onderricht gaf Hij in de vrije natuur. In de opleiding van Zijn discipelen trok Hij Zich vaak terug uit het geroezemoes van de stad naar de velden, wat ook meer in harmonie was met de lessen in eenvoud, geloof en zelfverloochening, die Hij hun wilde leren. Het was onder het schaduwrijke loof van de bomen op de berghelling, betrekkelijk dicht bij het meer van Galilea, dat de twaalven tot het apostolaat werden geroepen, en waar ook de Bergrede werd uitgesproken. GG 204.2
Christus verzamelde de mensen gaarne om Zich heen onder de blauwe hemel, op de met gras begroeide helling, of langs de oever van het meer. Hier, omringd door de werken van Zijn eigen schepping, kon Hij hun gedachten wenden van het gekunstelde op het natuurlijke. GG 204.3
In de groei en ontwikkeling van de natuur waren de beginselen van Zijn Koninkrijk geopenbaard. Wanneer de mensen hun ogen konden opheffen naar Gods heuvelen om daar de wonderlijke werken van Zijn hand te aanschouwen, konden ze kostelijke lessen leren aangaande de goddelijke waarheid. In de komende dagen zouden dan de lessen van de Goddelijke Leraar voor hen herhaald worden door de voortbrengselen der natuur. Dat zou de geest verheffen en rust geven aan het hart. GG 204.4
De discipelen, die met Hem in Zijn werk verbonden waren, gaf Jezus vaak een poosje vrijaf, opdat zij in hun gezin wat op hun verhaal konden komen; maar al hun pogingen om Hem voor een wijle uit Zijn werk te halen, waren tevergeefs. De gehele dag leerde en diende Hij de scharen, die tot Hem kwamen, en des avonds of in de vroege morgen zocht Hij de heilige rust der bergen om met Zijn Vader gemeenschap te hebben. GG 205.1
Vaak gebeurde het dat Zijn aanhoudend werken en het conflict met de vijandigheid en de valse leerstellingen der rabbi’s Hem zo uitputten, dat Zijn moeder en broeders, en zelfs Zijn discipelen soms vreesden, dat Zijn leven daaraan ten offer zou vallen. Maar wanneer Hij dan terugkeerde van de uren des gebeds, die de vermoeiende dag afsloten, zagen zij op Zijn gelaat een uitdrukking van vrede, levensbloei en kracht, die Zijn gehele wezen schenen te bezielen. Van de uren, die Hij enkel doorbracht alleen met God, keerde Hij elke morgen weder, om aan de mensen het licht des hemels te brengen. GG 205.2
Het was juist na de terugkeer van hun eerste zendingstocht, dat Jezus Zijn discipelen uitnodigde om naar een stille plaats te gaan en daar wat uit te rusten. De discipelen waren teruggekeerd, vol blijdschap over hun successen als boodschappers van het evangelie, toen zij het nieuws hoorden van de dood van Johannes de Doper door de hand van Herodes. Dat veroorzaakte een bitter verdriet en teleurstelling. Jezus wist, dat door de Doper in de gevangenis te laten omkomen, Hij het geloof der discipelen uitzonderlijk beproefd had. Vol tederheid en mededogen aanschouwde Hij hun bedroefde, betraande gezichten. Tranen stonden ook in Zijn eigen ogen, toen Hij met een verstikte stem zei: „Komt gijlieden in een woeste plaats hier alleen, en rust een weinig” (Markus 6 : 31). GG 205.3
Nabij Bethsaida, ten noorden van het meer van Galilea, was eenzaam gebied, waar het jonge lentegroen een verlustiging voor de ogen was, dat een heerlijke, stille rustplaats bood aan Jezus en Zijn discipelen. Zij gingen in hun scheepje over het meer om naar die streek te vertrekken. Hier konden ze rust vinden zonder door de scharen te worden gestoord. Hier konden de discipelen luisteren naar de woorden van Christus, algeheel gevrijwaard voor de tegenwerpingen en beschuldigingen van de Farizeën. Hier hoopten zij nu eens een alleszins rustige ge- meenschap met hun Heere te kunnen hebben. GG 205.4
Slechts een korte tijd stond Jezus ter beschikking om met Zijn geliefde volgelingen alleen te zijn, maar hoe kostbaar waren voor hen die weinige momenten. Zij spraken met elkaar over het evangeliewerk en de mogelijkheden om hun arbeid meer doeltreffend te maken in hun contact met de mensen. Wanneer Jezus de schatten der waarheid voor hen bloot legde, werd hun leven met een nieuwe vitaliteit door goddelijke kracht doortrokken, en werden ze bezield met hoop en moed. GG 206.1
Maar spoedig werd Hij wederom gezocht door de scharen. Menende dat Hij naar de omgeving was gegaan, waar Hij Zich doorgaans in eenzaamheid terugtrok, waren ze Hem daarheen gevolgd. Zijn hoop om een enkel uur rust te vinden, werd verijdeld. Maar in de diepten van Zijn rein, medelevend hart had de Goede Herder der schapen enkel liefde en medelijden ten aanzien van deze dwalende, dorstende zielen. De gehele dag besteedde Hij om in hun noden te voorzien en des avonds zond Hij hen heen om thuis te gaan rusten. GG 206.2
In een leven geheel gewijd ten bestwil van anderen, achtte de Heiland het noodzakelijk om Zich eens te onttrekken aan de rusteloze activiteit en contact met menselijke noden, om Zich voor een onafgebroken gemeenschap met Zijn Vader af te zonderen. Wanneer de scharen, die Hem gevolgd waren, zijn heengegaan, trekt Hij de bergen in, en daar, alleen met God, stort Hij Zijn ziel uit in gebed voor deze lijdende, zondige, nooddruftige schepselen. GG 206.3
Toen Jezus tot Zijn discipelen zeide dat de oogst groot en de arbeiders weinige waren, legde Hij hun niet de noodzaak op van een rusteloos zwoegen, maar verzocht hun: „Bidt dan de Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote” (Mattheus 9 : 38). GG 206.4
Zoals tot Zijn eerste discipelen, spreekt Hij ook tot Zijn vermoeide arbeiders van deze tijd die woorden vol medeleven: „Zondert u eens af.... én rust een weinig.” GG 206.5
Allen, die onder de leiding Gods staan, hebben die stille stonde, om gemeenschap te hebben met hun eigen hart, met de natuur, en met God, zo nodig. In hen moet een leven te zien zijn, dat niet in harmonie is met de wereld, haar gewoonten en haar praktijken; en wat zij nodig hebben, is een persoonlijke ervaring om de wil van God te leren kennen. Wij moeten, een ieder persoonlijk, Hem tot het hart horen spreken. Wanneer elke andere stem het zwijgen is opgelegd, en wij in alle rust op Hem wachten, laat de stilte der ziel de stem van God duidelijker uitkomen. Hij vraagt ons: „Wees stil, en weet, dat Ik God ben” (Psalm 46 :11). (Engelse vert.). GG 206.6
Dit is de doeltreffende voorbereiding voor alle arbeid voor God. Temidden van de jachtende mensen en de rusteloze vaart van ‘s levens intense activiteit, zal hij, die zo verkwikt is, omgeven zijn door een atmosfeer van licht en vrede. Hij zal opnieuw bezield worden èn met physieke èn met geestelijke kracht Van zijn leven zal een reuk ten goede uitgaan en het zal een Goddelijke kracht openbaren, die tot de harten der mensen zal dóórdringen. GG 207.1