Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    Belijdenis van zonden

    “Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontferming”. Spr. 28:13.SC 38.1

    De voorwaarde, waarop wij de genade van God verkrijgen, is eenvoudig, rechtmatig en redelijk. De Here vergt geen smartelijke daad van ons ter verkrijging van vergiffenis van zonden.SC 38.2

    Wij behoeven geen lange en vermoeiende bedevaarten te doen, noch pijnlijke zelfkastijdingen te verrichten, ten einde 's Heren gunst te winnen of verzoening voor onze overtredingen te verkrijgen; maar hem, die zijn zonden belijdt en laat, zal barmhartigheid geschieden. De apostel zegt: “Belijdt daarom elkander uw zonden en bidt voor elkander, opdat gij genezing ontvangt”. Jac. 5:16. Belijdt de zonden aan God, Die ze vergeven kan, en de misdaden aan elkander. Hebt ge uw vriend of buurman beledigd, dan is het uw plicht om vergiffenis te vragen, en de zijne, om u te vergeven. Dáárom moet gij God vergiffenis vragen, vermits de broeder, die gij beledigd hebt, 's Heren eigendom, en het onrecht, hem aangedaan, dus tevens een zonde tegen zijn Schepper en Verlosser is. Op deze wijze wordt de zaak voor de enige ware Middlelaar, onze grote Hogepriester, gerbracht, “Die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) is verzocht geweest, doch zonder te zondigen” Hebr. 4:15 en Die medelijden kan hebben met onze zwakheden. Hij kan elke vlek onzer ongerechtighden wegnemen. SC 38.3

    Wie zich nog niet voor God verootmoedigd heeft door zijn zonden te belijden, die heeft nog niet aan de eerste voorwaarde der anneming voldaan. Indien onze bekering geen onberouwelijke is, en indien wij niet met ware ootmoed en verslangenheid des geestes onze zonden belijden en ozne ongerechtigheden betreuren, dan is het ons nog niet recht om de vergeving van zonden te doen; evenmin zullen wij de vrede Gods vinden, zonder die gezocht te hebben. De enige reden, waarom velen geen vergiffenis erlangen is, dat zij hun harten niet volkomen verootmoedigen, noch aan de voorwaarden van het woord der Waarheid voldoen. Er is te dien opzichte deuidelijk onderricht gegeven. De belijdenis van zonde, hetzij deze in het openbaar of in het verborgen bedreven is, moet van ganser harte en vrijwillig geschieden. Het moet niet een loszinnige of onverschillige belijdenis zijn, en ook moet zij niet afgeperst worden van beseffen. Een openhartige belijdenis vindt verhoring bij de God van oneindige ontferming. De Psalmist getuigt: “De Here is nabij de gebrokenen van hart, en Hij verlost de verslagenen van geest”. Ps. 34:19.SC 39.1

    Een ware belijdenis draagt dit kenmerk, dat zij bepaalde zonden bekent Zij kunnen van dien aard zijn, dat zij voor God alleen moeten beleden wordne; zijn zij van persoonlijke aard, dan behoren zij te worden beleden aan de beledigde persoon; doch als zij de schare aangaan, dan moet de belijdenis in het openbaar geschieden. Alle belijdenis behoort te geschieden door juist die misdaad te bekennen, waaraan men schuldig is.SC 39.2

    In de dagen van Samuël dwaalden de Israëlieten van achter de Here af. Tengevolge hunner zonden verloren zij hun vertrouwen op Gods wijsheid en macht om hen te regeren, alsmede de overtuiging, dat Hij bij machte was te hunner verdediging op te treden. Zij werden afvallig van de grote Heerser des heelals en begeerden een regering, zoals de hen omringende volkeren hadden. Eer zij vrede vonden, deden zij de volgende bepaalde belijdenis: “Want aan al onze zonden hebben wij nog kwaad toegevoegd door voor ons een koning te vragen”. 1 Sam. 12:19. De bepaalde zonde, waaraan zij zich hadden schuldig gemaakt, moest beleden worden. Zij gingen onder de last hunner ondankbaarheid gebukt, en deze scheidde hen van God.SC 40.1

    Een belijdenis is Gode niet welbehaaglijk, tenzij zij met bekering en hervorming gepaard ga. Er moet een verandering in de wandel zijn; wat God mishaagt, moet verzaakt worden. Dit zal steeds op een waar berouw over de zonde volgen. Wat ons te doen staat, vinden wij aldus beschreven: “Wast u, reinigt u, doet uw boze daden uit Mijn ogen weg; houdt op kwaad te doen; leert goed te doen, tracht naar recht, houdt de geweldenaar in toom, doet recht aan de wees, verdedigt de rechtzaak der weduwe”. “De goddeloze geeft een pand terug, vergoedt het geroofde, wandelt naar de inzettingen die doen leven, zodat hij geen onrecht meer bedrijft, hij zal zeker leven, hij zal niet sterven”. En Paulus over de bekering sprekende, zegt: “Want zie toch wat juist deze ervaring van droefheid naar Gods wil u gebracht heeft: welk een ernst, meer nog, verontschuldiging, verontwaardiging, vrees, verlangen, ijver, bestraffing. Gij hebt in allen dele doen blijken, dat gij zuiver stond in deze zaak”. Jes. 1:16, 17; Ezech. 33:15; 2 Cor. 7:11.SC 40.2

    Als het zedelijk begrip door de zonde verdoofd is, beseft de overtreder de gebreken in zijn karakter niet, noch de snoodheid van het kwaad, door hem bedreven; en in die blindheid der zonde zal hij blijven, tenzij hij zich door de overtuigende kracht van de Heilige Geest laat terechtwijzen. Zijn belijdenissen zijn welgemeend noch oprecht. Aan elke bekentenis van schuld voegt hij een verontschuldiging voor zijn gedrag toe, de zaak zó voorstellende, dat de omstandigheden hem gedwongen hebben te doen wat hij deed.SC 41.1

    Toen Adam en Eva van de verboden vrucht gegeten hadden, bekroop hen schaamte en vrees. In het eerst trachtten zij een verontschuldiging voor hun zonde te bedenken, ten einde de dreigende dood te ontkomen. Toen God Adam er over aansprak, poogde deze de blaam gedeeltelijk op zijn Maker en gedeeltelijk op zijn gezellin te schuiven, zeggende: “De vrouw die Gij aan mijn zijde gesteld hebt, die heeft mij van de boom gegeven en toen heb ik gegeten”. En de vrouw wierp de schuld op de slang, zeggende: “De slang heeft mij verleid en toen heb ik gegeten”. Gen. 3:12, 13. Waarom hebt Gij die slang geschapen? Waarom hebt Gij haar in Eden toegelaten? Deze vragen lagen in de verontschuldiging opgesloten, en alzo werd de verantwoordelijkheid van de val op God geworpen. De neiging om zichzelf te rechtvaardigen is uit de vader der leugen en openbaart zich in al de kinderen Adams. Zulke belijdenissen zijn niet ingegeven door de Heilige Geest en daarom Gode niet welgevallig. Een ware belijdenis brengt de mens er toe, zelf zijn schuld te dragen en hij belijdt, zonder een poging te doen om haar te ontveinzen of te ontduiken. Gelijk de tollenaar zal hij, zonder zijn ogen zelfs naar de hemel op te heffen, uitroepen: “O God, wees mij zondaar genadig!” Die hun zonden aldus belijden, zullen gerechtvaardigd worden: want Jezus pleit met de verdiensten van Zijn bloed voor zulke boetvaardigen.SC 41.2

    De in de Schrift opgetekende voorbeelden van oprecht berouw en verootmoediging sluiten elke verontschuldiging voor de zonde en elke poging ter rechtvaardiging van zichzelf, buiten. Paulus trachtte zich niet te verdedigen; hij maalt zijn zonden met de donkerste kleuren af; van de schuld wordt niet afgedongen. Hij belijdt: “Ik heb velen van de heiligen in gevangenissen opgesloten, waartoe ik de macht van de overpriesters ontvangen had, en als zij zouden omgebracht worden, heb ik er mijn stem aan gegeven. En in alle synagogen trachtte ik hen dikwijls door toepassing van straffen tot lastering te dwingen en in tomeloze woede tegen hen heb ik hen vervolgd, tot zelfs in de buitenlandse steden”. Hand. 26:10, 11. Hij aarzelt niet te zeggen, “dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaren te behouden, onder welke ik een eerste plaats inneem”. 1 Tim. 1:15.SC 42.1

    Een ootmoedig en verslagen hart, dat waar berouw gevoelt, waardeert enigermate de liefde Gods en het offer op Golgotha. En gelijkerwijs een zoon aan zijn liefhebbende vader belijdt, alzo legt de oprechte belijder al zijn zonden voor God bloot. Voor dezulken nu staat geschreven: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle on-gerechtigheid”. 1 Joh. 1:9.SC 42.2

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents