Het bewijs van discipelschap
Schreden Naar Christus
- Contents- GODSVERTEOUWEN IN GEVAREN
- EEN WOORD TEN GELEIDE
- GODS VOORZIENIGHEID
- Des zondaars behoefte aan Christus
- Bekering
- Belijdenis van zonden
- Overgave
- Geloof en aanneming
- Het bewijs van discipelschap
- Opwassen in Christus
- Leven en werken
- God te kennen
- Het voorrecht van het gebed
- De gevaren van twijfel
- Zich in de Here verblijden
Search Results
- Results
- Related
- Featured
- Weighted Relevancy
- Content Sequence
- Relevancy
- Earliest First
- Latest First
- Exact Match First, Root Words Second
- Exact word match
- Root word match
- EGW Collections
- All collections
- Lifetime Works (1845-1917)
- Compilations (1918-present)
- Adventist Pioneer Library
- My Bible
- Dictionary
- Reference
- Short
- Long
- Paragraph
No results.
EGW Extras
Directory
Het bewijs van discipelschap
“Zo is dan wie in Christus is, een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie het nieuwe is gekomen”. 2 Cor. 5:17.SC 57.1
Iemand kan wellicht niet de tijd, de plaats of de omstandigheden zijner bekering opgeven; maar dit is nog geen bewijs, dat hij niet bekeerd is. Christus zeide tot Nicodemus: “De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat; zó is een ieder die uit de Geest geboren is”. Joh. 3:8. Gelijk de onzichtbare wind, welks uitwerking duidelijk gezien en gevoeld wordt, alzo werkt Gods Geest op het hart. De wederbarende kracht, welke geen menselijk oog zien kan, doet een nieuw leven ontstaan; zij brengt een nieuw schepsel naar het beeld van God voort.SC 57.2
Ofschoon de Geest in stilte en onzichtbaarheid werkt, zo zijn de uitwerkingen toch zichtbaar. Als het hart door de Geest van God vernieuwd is, zal het leven daarvan getuigenis afleggen. Hoewel wij niets kunnen doen, om onze harten te veranderen en onszelf in harmonie met God te brengen, hoewel wij noch op onszelf noch op onze goede werken vertrouwen mogen, zo zal uit onze wandel toch blijken, dat de genade Gods in ons is uitgestort. Het karakter, de gewoonten, de ondernemingen zullen een verandering openbaren. Het verschil tussen hetgeen is en hetgeen was, zal duidelijk merkbaar zijn.SC 57.3
Zeker is het, dat er een uiterlijk goed gedrag kan zijn zonder de vernieuwende kracht van Christus. Een verlangen naar invloed en de achting der wereld kunnen tot een fatsoenlijk leven aansporen. Achting voor zichzelf kan de mens de schijn des kwaads doen vermijden. Een zelfzuchtig hart kan edele daden verrichten. Waaruit kunnen wij dan besluiten, aan welke zijde wij staan?SC 58.1
Wie bezit het hart? Bij wie zijn onze gedachten? Over wie spreken wij gaarne? Wie wijden wij onze tederste liefde en beste krachten? Indien wij Christus toebehoren, dan gaan onze gedachten en innigste over-denkingen tot Hem uit. Bijgevolg is ook alles, wat wij hebben en zijn, Hem gewijd. Wij begeren Zijn beeld te dragen, Zijn Geest te ademen, Zijn wil te doen en Hem in alles te behagen.SC 58.2
Een nieuw schepsel in Christus brengt de vruchten des Geestes voort, namelijk: “Liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid”. Hij gedraagt zich niet naar de vorige begeerlijkheden, maar door het geloof van de Zone Gods wandelt hij in Zijn voetsporen, weerkaatst Zijn karakter, en reinigt zichzelf, gelijkerwijs Hij rein is. Wat hij eertijds haatte, heeft hij nu lief. De hoogmoedigen en eigenzinnigen worden gedwee en nederig van hart. De verwaanden en laatdunkenden worden stemmig en ingetogen. De dronkaards sober; de zedelozen rein. Van de hoogmoedige gewoonten en modes der wereld wordt afstand gedaan. Een Christen verlangt niet naar het uitwendig versiersel, “maar de verborgen mens uws harten, met de onvergankelijke tooi van een zacht-moedige en stille geest”. 1 Petr. 3:3, 4.SC 58.3
Is er geen hervorming, dan ontbreken de blijken ener oprechte bekering. Wordt het verpande teruggegeven, het gestolene wedergebracht, worden zonden beleden, God en de naaste bemind, dan mag de zondaar er staat op maken, dat hij van de dood is overgegaan tot het leven.SC 59.1
Wanneer wij als dwalende, zondige wezens tot Christus komen en Zijn vergevende genade deelachtig worden, dan ontstaat er liefde in het hart. Alle lasten zijn licht: Christus’ juk is zacht. Plicht wordt vermaak, en opoffering een genot. Het pad, dat tevoren in het duister lag, is nu verlicht door de stralen van de Zon der gerechtigheid.SC 59.2
Het beminnelijke van Christus’ karakter openbaart zich in Zijn volgelingen. Hij had lust om Gods wil te doen. De toeleg van het leven van de Zaligmaker was om de liefde Gods en Zijn eer te bevorderen. Liefde blonk in al Zijn daden uit. De liefde is uit God. Het onherboren hart kan haar derhalve niet voortbrengen noch dragen. Alleen in het hart, waarin Jezus regeert, wordt zij gevonden. “Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad”. 1 Joh. 4:19. Liefde is de drijfveer in het hart, dat door Gods genade vernieuwd is. Zij verandert het karakter, be¬heerst de hartstochten, brengt de vijandschap ten onder, en bezielt met edeler gemoedsstemming. Waar deze liefde gekoesterd wordt, daar wordt het leven verzoet en een veredelende invloed uitgeoefend.SC 59.3
Voor het begaan van twee fouten moeten de kinderen Gods — inzonderheid zij, die nog maar pas op Zijn genade hebben leren vertrouwen — zich wachten. De eerste, welke wij alreeds genoemd hebben, is het vertrouwen op eigen werken en op wat wij doen kunnen om ons in harmonie met God te brengen. Wie door het waarnemen der wet heilig tracht te worden, die heeft een onmogelijkheid ondernomen. Alles, wat de mens zonder Christus doet, is met zonde en zelfzucht bezoedeld. De genade van Christus alleen, door het geloof, kan ons heilig maken.SC 59.4
De tegenovergestelde en niet minder gevaarlijke fout is, dat het geloof in Christus de mens van het betrachten der wet ontslaat; dat onze werken niets aan onze verlossing af- en toedoen, aangezien wij door het geloof alleen in de genade van Christus delen.SC 60.1
Vergun ons u te doen opmerken, dat gehoorzaamheid niet in een uiterlijke onderwerping bestaat, maar een liefdedienst is. De wet des Heren is een uitdrukking van Zijn karakter; zij is de belichaming van het grote beginsel der liefde en bijgevolg de grondslag van alle heerschappij in de hemel en op aarde. Als onze harten naar het evenbeeld van God veranderd zijn, als de Goddelijke liefde in ons uitgestort is, zullen wij dan niet naar die wet leven? Indien het beginsel der liefde in het hart is uitgestort, indien de mens vernieuwd is naar het evenbeeld van zijn Schepper, dan is de belofte van het nieuwe verbond vervuld, welke aldus luidt: “Ik zal Mijn wetten in hun harten leggen, en die ook in hun verstand schrijven”. Hebr.10 :16. Indien de wet in het hart geschreven is, zal het leven er dan niet naar gevormd zijn? Gehoorzaamheid — de op liefde berustende dienst en onderworpenheid — is het ware kenmerk van discipelschap. De Schrift getuigt: “Want dit is de liefde Gods, dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn niet zwaar”. “Wie zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet bewaart, is een leugenaar, en in die is de waarheid niet”. 1 Joh. 5:3; 2:4. In plaats van de mens van gehoorzaamheid te ontslaan, stelt het geloof — alleen het geloof, dat ons Christus’ genade deelachtig maakt — ons in staat om te gehoorzamen.SC 60.2
Wij verdienen de zaligheid niet door onze gehoorzaamheid; want de zaligheid is een gave Gods, welke door het geloof wordt aangenomen. Maar gehoorzaamheid is de vrucht des geloofs. “En gij weet dat Hij geopenbaard is, opdat Hij de zonden zou wegnemen, en in Hem is geen zonde. Een ieder, die in Hem blijft, zondigt niet: een ieder, die zondigt, heeft Hem niet gezien en heeft Hem niet gekend”. 1 Joh. 3:5, 6. Hier is de ware toetssteen. Indien wij in Christus blijven, en de liefde Gods in ons woont, zo zullen onze gevoelens, onze gedachten en onze handelingen in overeenstemming zijn met de wil van God, zoals die in de geboden Zijner heilige wet uitgedrukt staat. “Kinderkens, dat u niemand verleide: wie de rechtvaardigheid doet, die is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is”. 1 Joh. 3:7. Rechtvaardigheid wordt naar de standaard van Gods heilige wet, de tien geboden, op de Sinaï gegeven, gemeten.SC 61.1
Het zogenaamde geloof in Christus, dat de mensen ontslaat van hun gehoorzaamheid aan God, is geen geloof, maar vermetelheid. “Want door genade zijt gij behouden, door het geloof”. “Zo is het ook met het geloof; indien het niet met werken gepaard gaat, is het, op zichzelf genomen, dood”. Ef. 2:8; Jac. 2:17. Eer Jezus op aarde gekomen was, zeide Hij: “Ik heb lust om Uw wil te doen, Mijn God, Uw wet is in Mijn binnenste”. Ps. 40:9. En kort voor Hij ten hemel voer, zeide Hij: “Gelijk Ik de geboden Mijns Vaders bewaard heb en blijf in Zijn liefde”. Joh. 15:10. Voorts zegt de Schrift: “En hieraan onderkennen wij dat wij Hem kennen: indien wij Zijn geboden bewaren... Wie zegt, dat hij in Hem blijft, behoort ook zelf zó te wandelen, als Hij gewandeld heeft”. Joh. 2:3-6. “Daar ook Christus voor u geleden heeft, en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in Zijn voetstappen zoudt treden”. 1 Petr. 2:21.SC 61.2
De voorwaarde ten eeuwigen leven is nog dezelfde, die zij altoos geweest is, — juist dezelfde als toen onze stamouders nog niet gevallen waren in het Paradijs, — volkomen gehoorzaamheid aan Gods wet, volmaakte rechtvaardigheid. Indien het eeuwige leven gemakkelijker te verkrijgen ware, zo zou de gelukzaligheid van het heelal er door op het spel worden gezet. Dan zou de zonde met al haar ellende en haar verdriet weder toegang kunnen vinden en vereeuwigd worden.SC 62.1
Vóór de val kon Adam een rechtvaardig karakter vormen door Gods gebod te gehoorzamen. Hierin feilde hij echter en ter oorzaak zijner zonde en van onze bedorven natuur kunnen wij onszelf niet rechtvaardig maken. Dewijl wij zondig en onheilig zijn, kunnen wij een heilige wet niet volmaakt gehoorzamen. Wij bezitten geen gerechtigheid, die aan de eisen van Gods wet voldoet. Maar Christus heeft ons een weg ter ontkoming gebaand. Hij heeft op aarde verkeerd te midden van al zulke verzoekingen en beproevingen als wij te verduren hebben. Hij heeft desniettemin een zondeloos leven geleid. Hij stierf voor ons, en nu wil Hij onze zonden op Zich nemen en er Zijn gerechtigheid voor in ruil geven. Als gij uzelf aan Hem geeft, en Hem als uw Zaligmaker aanneemt, dan wordt gij om Zijnentwil rechtvaardig verklaard, om het even welk een groot zondaar gij ook geweest zijt. Christus’ karakter wordt dan als het uwe aangemerkt en God neemt u aan, alsof gij nooit gezondigd hadt.SC 62.2
Bovendien verandert Christus het hart: Hij woont er in door het geloof. Deze gemeenschap met Hem moet geoefend worden door een gelovige onderwerping van uw wil. Zo lang gij dat doet, zal Hij in u werken, het willen en het volbrengen naar Zijn welbehagen. Dan moogt gij zeggen: “En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, Die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven”. Gal. 2:20. Dienovereenkomstig zeide Jezus tot Zijn discipelen: “Want gij zijt het niet die spreekt, doch het is de Geest uws Vaders, die in u spreekt”. Matth. 10:20. Wanneer dus Christus in u werkt, zo zult gij Zijn geest open-baren en dezelfde werken doen, — werken van gerechtigheid en gehoorzaamheid.SC 63.1
Wij bezitten derhalve niets, waarop wij kunnen roemen. Er is geen grond voor zelfverheffing. Onze enige hoop ligt hierin, dat de gerechtigheid van Christus ons toegerekend wordt, alsmede dat Zijn Geest in en door ons werkt.SC 63.2
Over het geloof sprekende, behoort een verschil in het oog te worden gehouden. Alle geloof is geen zaligmakend geloof. Zelfs Satan en zijn volgelingen kunnen Gods bestaan, Zijn kracht, en de waarheid van Zijn woord niet loochenen. Volgens de Schrift geloven de duivelen, dat God een enig God is en zij sidderen, maar dat is geen geloof. Een waar geloof neemt Gods Woord aan, onderwerpt zich aan Zijn wil, geeft het hart en zijn neigingen aan Hem. Door zulk een geloof, dat door de liefde werkt en de ziel reinigt, wordt het hart naar Gods beeld veranderd. In de herboren staat is het hart echter niet aan Gods wet onderworpen, kan het trouwens ook niet zijn; doch nu zijn de zondaar de heilige geboden dierbaar en roept hij met de Psalmist uit: “Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn overdenking de ganse dag”. Ps. 119:97. En de rechtvaardigheid der wet wordt vervuld in ons, “die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest”. (Rom. 8:1).SC 63.3
Er zijn er, die de vergevende liefde van Christus niet kennen, doch werkelijk verlangen, kinderen Gods te worden; zij beseffen de onvolmaaktheid van hun karakter, hun tekortkomingen en daarom twijfelen zij, of hun harten wel door de Heilige Geest vernieuwd zijn. Dezulken vermaan ik om niet te wanhopen. Wij moeten Jezus menigmaal te voet vallen en onze fouten en tekortkomingen betreuren; doch dat moet ons niet ontmoedigen. Al behaalt de vijand een overwinningop ons, daarom worden wij nog niet van God verlaten of verworpen. Neen, Christus staat ter rechterhand Gods als onze Pleitbezorger. De beminde Johannes zegt: “Mijn kinderkens, dit schrijf ik u, opdat gij niet tot zonde komt. En als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige”. 1 Joh. 2:1. En vergeet vooral Jezus’ eigen woorden niet: “Want de Vader Zelf heeft u lief”. Joh. 16:27.Hij begeert u in de gemeenschap met Hem te herstellen en Zijn reinheid en heiligheid in u weerkaatst te zien; indien gij het Hem maar wilt laten doen, dan zal Hij het goede werk, in u begonnen, voleinden op de dag van Jezus Christus. Bid met meerdere ernst; geloof meer volkomen. Naarmate wij onze eigen krachten wantrouwen, laten wij ons naar diezelfde verhouding op de krachten van de Zaligmaker verlaten, dan zullen wij Hem loven, “Die de verlossing onzes aangezichts is”.SC 64.1
Hoe nader gij bij Jezus komt, des te meer gebreken zult gij in uzelf ontwaren, omdat uw oog klaarder zal zien en uw onvolmaaktheid scherper bij Zijn volmaakte natuur zal afsteken. Dit is het bewijs, dat Satans betovering haar kracht verloren heeft; dat de levendmakende invloeden van de Heilige Geest u hebben doen ontwaken.SC 65.1
Een hart, dat zijn diepe verdorvenheid niet beseft, kan Jezus niet innig liefhebben. Wie door de genade van Christus veranderd is, die bemint ook Zijn Goddelijk karakter; doch als wij onze zedelijke mismaaktheid niet beseffen, dan hebben wij een onmiskenbaar bewijs, dat wij nog geen blik geworpen hebben op de schoonheid en uitnemendheid van Christus.SC 65.2
Hoe minder wij onszelf achten, des te meer zullen wij de oneindige reinheid en beminnelijkheid van de Zaligmaker op prijs stellen. Ons gevoel van schuld drijft ons tot Hem, bij Wie vergiffenis te verkrijgen is; en als de ziel in haar hulpeloosheid zich tot Hem wendt, openbaart Jezus Zichzelf in kracht. Hoe vaker ons gevoel van behoefte ons tot Hem heendringt, des te meer zullen wij Zijn karakter waarderen en aan Zijn beeld gelijkvormig worden.SC 65.3