Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    De katholieke encyclopedie

    In de aantekeningen in dit Aanhangsel wordt er dikwels verwezen naar de “Catholic Encyclopædia’ als het nieuwste, gezaghebbende, omvattende werk, dat er bestaat, over alle Katholieke zaken. Het werk draagt de naam van John Kardinaal Farley, Aartsbisschop van Nieuw York.GT 793.2

    In de voorrede wordt er gezegd, dat ” ‘The Catholic Encyclopædia,’ gelijk zijn naam aanduidt, zijn lezers volle en gezaghebbende inlichting wenst te geven aangaande alle Katholieke belangen, werkzaamheid, en leerstellingen. Wat de Kerk leert en geleerd heeft; wat hij gedaan heeft en nog doet voor het hoogste welzijn van de mensheid; zijn methode van werken in het verleden en in de tegenwoordige tijd; zijn strijd, zijn overwinningen, en wat zijn leden tot stand hebben ge-bracht. ” Er wordt verklaard, dat de ” ‘Encyclopædia’ dus het meest geschikte middel is om beide (het verschaffen van inlichting en het verbeteren van dwalingen) te doen, daar het de beste Katholieke geleerden in ieder deel van de wereld in staat stelt, artikelen bij te dragen in die korte vorm, welke de bedrijvige man aantrekt en met die juistheid, welke aan de geleerde voldoening geeft.’ ” ” De samenstellers ervan hebben er op gestaan, dat de artikelen de laatste en nauwkeurigste inlichting bevatten zullen, die uit de standaard werken over ieder onderwerp te verkrijgen zijn,” en in de voorrede wordt er uitdrukkelik gezegd, dat de schrijvers van dit werk ” Katholieke geleerdheid in ieder deel van de wereld” vertegenwoordigen. De samenstellers ervan drukken hun dankbaarheid uit “in het biezonder aan de priesterschap voor hun hartelike goedkeuring, ” en het grote werk is door de censors gepasseerd. Geen Katholiek kan tegen zulk een autoriteit opkomen.GT 793.3

    Noot 1. Bladz. 57. Titels.— In een paragraaf, welke een deel vormt van de Roomse kanonieke wet, verklaart Paus Innocentius III. dat de Roomse opperpriester “de onderkoning op aarde, niet van een gewoon mens, maar van God zelf” is; en in een uitleg van de paragraaf wordt er verklaard, dat dit is, omdat hij de onderkoning van Christus is, die “werkelik God en werkelik mens” is. (Zie Decretal. D. Gregor. Pap. IX. lib. 1. de translat. Episc. tit. 7. c. 3. Corp. Jur. Canon. ed. Paris, 1612; tom. II. Decretal, col. 205.)GT 794.1

    Voor de titel “Heer God de Paus,” zie een uitleg van de “Extravagantes” van Paus Johannes XXII., titel 14, kap. 4, “Declaramus.” In een Antwerpse uitgave van de “Extravagantes,” gedateerd 1584, komen de woorden “Dominum Deum nostrum Papam” (“Onze Heer God de Paus”) voor in kolum 153. In een Parijse uitgave, gedateerd 1612, komen zij in kolom 140 voor. In verscheidene uitgaven, die sedert 1612 gepubliceerd zijn, is het woord “Deum” (“God”) uitgelaten.GT 794.2

    “Alle namen, welke in de Schrift aan Christus gegeven zijn, en op kracht waarvan er vastgesteld is, dat Hij over de kerk staat, al diezelfde namen zijn aan de Paus gegeven.”—“On the Authority of Councils,” Ballarmine (R. K.), boek 2, kap. 17 (Deel II, p. 266), ed. 1619. (Source Book, 378.)GT 794.3

    “Want gij zijt de Herder, gij zijt de Heelmeester, gij zijt de Bestuurder, gij zijt de Landman; ten slotte zijt gij een tweede God op aarde.” Uit “Oration of Christopher Marcellus (R.K.)” in de Vierde zitting van het Vijfde Laterale Koncilie, 1512 (een rede tot het volk); “History of the Councils,” Labbe and Coassart, Deel 14, Kol. 109.GT 794.4

    Noot 2. Bladz. 59. Aanbidding van Beelden.—“De Aanbidding van beelden . . . was een van die vormen van bederf van het Christendom, welke heimelik en bijna ongemerkt en onzichtbaar in de kerk zijn binnengeslopen. Dit bederf, heeft zich niet, gelijk andere ketterijen, plotseling ontwikkeld, want in dat geval zou het besliste veroordeling en bestraffing ontmoet hebben; maar beginnende onder een fraaie dekmantel, werd het ene gebruik na het andere zo geleidelik in verband ermede ingevoerd, dat de kerk diep in werkelike afgodedienst gedompeld werd, en dat niet slechts zonder enige doeltreffende tegenstand, maar bijna zonder enige besliste tegenwerping; en toen er eindelik een poging gedaan werd om het uit te roeien, werd er bevonden dat het kwaad te diep wortel geschoten had, om nog verwijderd te kunnen worden. . . . De oorsprong ervan moet worden gezocht in de afgodiese neiging van het menselik hart, en zijn geneigdheid om het schepsel meer te eren dan de Schepper. . . .GT 794.5

    “Beelden en schilderijen werden in het eerst in de kerken ingevoerd, niet om aangebeden te worden, maar in de plaats van boeken om degenen, die niet lezen konden, te leren, of om in de geest van anderen godsdienstig gevoel op te wekken. In hoe verre ze ooit aan zulk een doel beantwoord hebben, is twijfelachtig; maar zelfs wanneer men toegeeft, dat dit een tijdlang zo was, hield het spoedig op het geval te zijn, en werd er bevonden, dat schilderijen en beelden, die in de kerken gebracht werden, het verstand van de onwetenden eerder benevelden dan verlicht ten — de ernst van de aanbidder eerder verlaagden dan verhoogden. Zodat zij, hoewel ze bedoeld geweest mochten zijn om de geest van de mensen op God te vestigen, hen in het eind van Hem afkeerden tot de aanbidding van geschapen voorwerpen.”— J. Mendham, “The Seventh General Council. the Second of Nicæa,” Inleiding, pp. iii-vi.GT 794.6

    Voor een verslag over de handelingen en besluiten van het Tweede Koncilie van Nieea, 737 n. C. belegd om de aanbidding van beelden in te stellen, zie Baronius, ” Ecclesiastical Annals,” Deel IX, pp. 391-407 (1612 Antwerp ed.); (“Annales Ecclesiastici,” Antwerpiae ex officina plantiniana, MDCXXIII, tom. IX, pp. 391-407); J. Mendham, “The Seventh General Council, the Second of Nicæa;” Ed. Stillingfleet, “Defence of the Discourse Concerning the Idolatry Practiced in the Church of Rome” (Londen, 1686); “A Select Library of Nicene and Post-Nicene Fathers,” tweede serie, Deel XIV, pp. 521-587 (N. Y., 1900); C. J. Hefele, ” Konciliengeschichte uit de Oorspronkelike Dokumenten,” boek 18, kap. 1, sektie 332, 333; kap. 2, sektie 345-352 (T. & T. Clark ed., 1896, Deel V, pp. 260-304, 342-372).GT 795.1

    De eerste kerk was even ver van uit beginsel kunst te haten, als hij was van het maken van beelden van Christus te begunstigen. ” Irenius bestraft de Carpo-Cratianen (Adv. heer. 1, 25, 6), omdat zij beelden van Christus hadden.” “Ook Eusebius noemt het gebruik maken van beelden van de apostels Paulus en Petrus en van de Heiland een heidens gebruik. (“Eccl. Hist.,” 7, 18.) Hij tracht Constantia, de weduwe van Licenius, af te raden een beeld van Christus te begeren, en vraagt haar of zij zodanig beeld in de kerk gezien heeft; en hij raadt haar aan, het beeld van Christus liever in de Schrift te zoeken.” Het gebruik en de verering van beelden verspreidde zich veel meer in het Oosten. Sedert het einde van de vierde eeuw werden er heidense ideeën, gebruiken, en vormen van eredienst ingevoerd, en uit nieuwe Platoniese vooronderstellingen, theologies bewezen. (Hauck’s Realencyclopedia, Deel 3, p. 222.)GT 795.2

    “Er waren van de eerste tijd aan schilderijen, oorspronkelik tot versiering, en later voor onderricht, geweest in de begraafplaatsen, kerken, gedachtenis-kapellen en huizen, gehecht aan allerlei soorten van meublement. Er was tegenstand geweest, maar die hield op in de tijd van Konstantijn.” “Het ligt in de natuur van de mens, relikwieën en afbeeldingen van vereerde personen te begeren, ten einde die te onttrekken aan ongewijd gebruik, en ze met diepe eerbied te behandelen.” “Schilderijen van Christus, Maria, en de heiligen waren reeds sedert de vijfde (vierde) eeuw vereerd met begroetingen, kussen, eerbiedig neerknielen, een herlevendiging ran oude heidense gebruiken. In de eenvoudige en vaste overtuiging, dat Christenen niet langer gevaar liepen van tot afgodedienst te vervallen, liet de Kerk het inkomen van het heidendom niet slechts toe, maar bevorderde het. In de zevende en het begin van de achtste eeuw werd er een drukke handel gedreven in beelden, voornamelik door monniken; kerken en kapellen werden met afbeeldingen en relikwieën gevuld; het ‘gebruik van de heidense tijden werd herlevendigd, alleen het schoonheidsgevoel werd verplaatst.” “Door middel ervan beheerste een monnikachtige vroomheid, die zich bezighield met een dom staren op heilige dingen, het volk, en haalde het Christendom meer en meer neer.” (Harnack, Dogma, IV, pp. 317, 319).GT 795.3

    De strijd over de aanbidding van beelden werpt veel licht over dit onderwerp. Het zevende algemene koncilie van Nicea, 787, had met goedkeuring van Paus Hadrianus I. besloten, ” eerbied en gepaste verering aan de beelden te bewijzen, inderdaad geen wezenlike aanbidding, die volgens ons geloof Gode alleen toekomt; maar om (gelijk het ons betaamt) een offer van reukwerk en lichten te hunner eer te brengen, ten einde de vorm van het kostbare en levengevende kruis, de heilige evangelieën, en de andere gewijde stichtingen te huldigen, gelijk het vrome gebruik van de ouden was; want de hulde bewezen aan het beeld, gaat over op hetgeen door het beeld voorgesteld wordt; en hij, die het beeld aanbidt, aanbidt in het beeld de persoon of het voorwerp, welke het afbeeldt.”GT 796.1

    Alle tegenstanders werden in de ban gedaan, evenals alle zodanige geschriften. Maar Keizer Karel de Grote riep in 794 een Frankiese synode te Frankfort bijeen; de paus moest ingeven, en als gevolg hiervan had het volgende plaats: “De heilige vaders weigerden de aanbidding en verering van beelden geheel en al, verwierpen de synode en veroordeelden allen, die erin toegestemd hadden.” (Zie Hefele, “Konciliengeschichte, ” III, 441-482, 689; Kardinaal Hergenrether’s “Kirchengeschichte, ” 1, 541; Hauck’s ” Kirchengeschichte,” 11, 342.)GT 796.2

    Noot 3. Bladz. 60. Edikt van Konstantijn.— De wet op de zevende Maart 321 n. C., aangaande een rustdag, uitgevaardigd, luidt als volgt:GT 796.3

    “Laat alle rechters, stedelingen, en alle ambachtslieden rusten op de eerbiedwaardige dag van de zon. Maar laat allen, die op het land wonen, vrij en ongehinderd de verbouwing van hun landerijen voortzetten; daar het dikwels gebeurt; dat geen andere dag zo geschikt is voor het zaaien van graan, of het planten van de wijnstok; opdat, door het rechte ogenblik te laten voorbijgaan, de zegeningen, door de hemel geschonken, niet verloren gaan.”—A. H. Lewis, “History of the Sabbath and the Sunday,” pp. 123, 124 (2de ed. herz, 1903).GT 796.4

    Het origineel (in de “Codex of Justinian,” lib. 3, tit. 12, leg. 3) wordt door Dr. J. A. Hessey aangehaald in zijn “Bampton Lectures on ‘Sunday’ ” (lecture 3, par. 1), en door Dr. Philip Schaff in zijn “History of the Christian Church,” Deel III, sektie 75, par. 5, noot 1. Zie ook Mosheim ” Institutionum Historiæ Ecclesiasticae Antiquique et recentionis” (4de eeuw, deel 2, kap. 4, sektie 5); Chambers’ Encyclopaedia, art. “Sabbath”; Encyclopaedia Britannica, negende ed., art. “Sunday”; Peter Heylyn, “History of the Sabbath,” deel 2, kap. 3 (2de ed., herz, Londen, 1636, pp. 66, 67). Baronius zegt: “Omnes Judices, Urbanaeque plebes, et cunctarum artium officia venerabili die Solis quiescant. Ruri tamen positi agrorum culturæ liberé libenterque inserviant, quoniam frequenter evenit, ut non optius alio die frumenta fulcis, aut vinæ scrobibus mandentur, ne occasione momenti pereat commoditas coelesti provisione concessa. Dat. Non. Martij, Crispo secundo, et Constantino secundo Coff. ” “Annales Eccl.,” Deel III, p. 232, anno 321, Silvestre, Pap.; Constantine, Imp. 16, Antwerpiæ MDCXIV.GT 796.5

    Noot 4. Bladz. 62. Profetiese Datums.— Zie Noot 34.GT 797.1

    Noot 5. Bladz. 64. Valse Geschriften.— Onder de dokumenten, die tegenwoordig algemeen toegegeven worden vals te zijn, zijn “Donation of Constantine” en de ” Pseudo-Isidorian Decretals” van bet grootste gewicht.GT 797.2

    In het geven van feiten aangaande de vraag, “Wanneer en door wie is Konstantijns 1 Donation1 opgesteld?” zegt M. Gosselin, Direkteur van het Seminarie van St. Sulpice (Parijs) het volgende:GT 797.3

    “Ofschoon dit dokument ongetwijfeld vals is, zou het moeilik wezen, met’ juistheid de datum van de opstelling ervan aan te geven. M. de Marca, Muratori, en andere geleerde beoordelaars, zijn van mening dat het in de achtste eeuw, vor de regering van Karel de Grote geschreven is. Muratori denkt daarenboven, dat het mogelik die vorst en Pepin ertoe bewogen kan hebben zo mild te zijn jegens het Pauselike Hof.”— Gosselin, “Pouvoir du Pope au Moyen Age,” Deel I, p. 321 (vertaald door de Eerw. Matthew Kelly, St. Patrick’s College, Maynooth; Baltimore, J. Murphy & Co., 1853).GT 797.4

    Over de datum van de “Pseudo-Isidorian Decretals” zie Mosheim, “Ecclesiastical History,” boek 3, 9de eeuw, deel 2, kap. 2, sektie 8. Gelijk Dr. Murdock, de vertaler, in een voetnoot aanwijst, zegt de geleerde Katholieke geschiedschrijver, M. L’Abbé Fleury, in zijn “Histoire Ecclésiastique ” (diss. 4, sektie 1) aangaande deze dekretalen, dat “ze tegen het einde van de achtste eeuw langzaam aan het licht kwamen.” Fleury, tegen het einde van de zeventiende eeuw schrijvende, zegt verder, dat deze “valse dekretalen acht honderd jaren lang voor echt gehouden werden; en dat het veel moeite gekost heeft om ze in de voorgaande eeuw te laten opgeven. Het is waar dat er in de tegenwoordige tijd bijna niemand is, hoe slecht ook onderricht betreffende deze zaken, die niet erkent, dat deze dekretalen vals zijn.”—Fleury, “Histoire Ecclésiastique,” boek 44, par. 54 (G. Adam’s vertaling, Londen, 1732, Deel V, p. 196). Zie ook Gibbon, “Decline and Fall of the Roman Empire,” kap. 49, par. 16.GT 797.5

    De “Donation of Constantine” werd, volgens Dr. Dollenger, te Rome opgesteld tussen het jaar 752 en 777 (Fables respecting Popes, p. 116). Bisschop H. Brück neemt in zijn Kerkgeschiedenis aan, dat hun oorsprong dateert van de 9de eeuw, in Frankrijk, en dat er tot aan de twaalfde eeuw niet veel geloof aan werd gehecht. “Noch de vrienden, noch de tegenstanders van het Pausdom twijfelden in die tijd aan de echtheid ervan. Tans wordt er algemeen toegegeven dat ze vals zijn.” (Kirchengeschichte, p. 275.)GT 797.6

    Wat de Dekretalen betreft, schrijft Dollinger: “In het midden van de 9de eeuw (ongeveer 845) kwam de ontzagwekkende fabrikatie van de ‘Isidorian Decretals’ tot stand. De gevolgen hiervan waren veel groter dan de eerste bewerkers ervan voorhadden, en veroorzaakten langzaam maar gaandeweg een volslagen verandering van de geestelike grondwet en regering.” “Ongeveer honderd voorgewende dekretalen van de oudste pausen werden toentertijd in het West-Frankiese grondgebied opgesteld, alsook enige geschriften van sommige andere prelaten en synodale handelingen. Paus Nikolaas I. (858*867) nam ze onmiddel- lik gretig aan te Rome, en grondde de nieuwe aanmatigingen, waar hij, en zijn opvolgers, aanspraak op maakten, erop, als zijnde echte dokumenten.” (Papstum, of 1892, bladz. 35, 36.) Zie ook M. Gosselin, Direkteur van het Seminarie van St. Sulpice, “Pouvoir du Pope au Moyen Age,” Deel I, Mosheim, “Hist. Eccl.,” boek 3, 9de eeuw, deel 2, kap., 2, sektie 8.GT 797.7

    Noot 6. Bladz. 65. Diktaten van Hildebrand (Gregorius VII).— Of de verdichtselen van de Gregoriaanse partij, waarop deze paus zijn trotse aanmatigingen trachtte te gronden, worden in Dollinger’s Papstym, pp. 40-55, behandeld. Zie ook Migne, Pat. voligæ, tom. 148, 407; Baronius, “Annal. Eccl.,” An. 1076 Antwerp ed., 1608, XI, 479; Gieseler, “Lehrbuch der Kirchengeschichte, ” Deel 3, periode 3, sektie 47, noot 4; Mosheim, “Hist. Eccl.,” boek 3, 11de eeuw, Deel 2, kap. 2, sektie 9.GT 798.1

    Noot 7. Bladz. 66. Het Vagevuur.— Dr. Joseph Faa Di Bruno omschrijft het vagevuur op de volgende wijze: “Het vagevuur is een toestand van lijden na dit leven, waarin die zielen een tijdlang gehouden worden, die het leven afleggen nadat hun dodelike zonden hun vergeven zijn wat de vlek en de schuld ervan, en de eeuwige straf die ze verdienden, aangaat; maar die wegens deze zonden nog enige schuld van tijde* like straf af te doen hebben; evenals die zielen, welke deze wereld verlaten en zich alleen schuldig hebben gemaakt aan vergeeflike zon-den.”—“Catholic Belief,” p. 196 (ed. 1884; imprimateur de Aarts-bisschop van Nieuw York).GT 798.2

    Zie ook K. R. Hagenbach, “Compendium of the History of Doctrines,” Deel I, pp. 234-237, 405, 408; Deel II, pp. 135-150, 308, 309 (T. & T. Clark ed.); Chas. Elliott, “Delineation of Roman Catholicism,” boek 2, kap. 12; Catholic Encyclopædia, art. “Purgatory.”GT 798.3

    De Roomse Kerk leert dat er een louterend vuur is, waar de zielen van de vromen, na een zekere tijd gepijnigd te zijn, “gelouterd” worden. “De pijnen van het vagevuur zijn biezonder zwaar, en er is zelden een volwassen persoon, die de hemel onmiddellik binnengaat, zonder eerst in het vagevuur gelouterd te zijn. Hebt dus medelijden met de afgestorvenen, en verzacht hun toestand.” Dit wordt gedaan “door gebeden, giften, de mis, vasten, het doen van aalmoezen, en andere vrome werken, waardoor de straf, die in het vagevuur moet worden gele-den, wordt kwijt gescholden.” (Rom. Kat. 1, 6, Fr. 3; Stolz Kat. III, 354; Hefele, Councils, IX, 888.) Zie Catholic Encyclopædia, art. “Purgatory”; K. R. Hagenbach, Lehrbuch der Dogmengeschichte, Deel I, pp. 234-237, 405, 408; Deel II, pp. 135-150, 308, 309.GT 798.4

    Noot 8. Bladz. 68. Aflaten.— Voor een omstandige beschrijving van de leer van aflaten, zie de Catholic Encyclopædia, art. “Indulgences” (bijgedragen door W. H. Kent, O. S. C., van Bayswater, Londen); Carl Ullmann, “Reformers before the Reformation,” Band I, boek 2, deel 1, kap. 2; M. Creighton, “History of the Papacy,” Deel V, pp. 56-64, 71; L. von Ranke, “History of the Reformation in Germany,” boek 2, kap. 1, par. 131, 139-142, 153-155 (2de Londen, ed., 1845, vert, door S. Austin, Deel I, pp. 331, 335-337, 343-346); Chas. Elliott, “Delineation of Roman Catholicism,” boek 2, kap. 13; H. C. Lea, “A History of Auricular Confession and Indulgences;” G. P. Fisher, “The Reformation,” kap. 4, par. 7.GT 798.5

    Over de praktiese uitwerking van de leer van de aflaten gedurende het tijdperk van de Hervorming, zie een geschrift van de pen van Dr. H.C. Lea, getiteld, “Indulgences in Spain,” uitgegeven in “Papers of the American Society of Church History,” Deel I, pp. 129-171. Over de waarde van deze historiese inlichting zegt Dr. Lea, in zijn eerste paragraaf: “Ongehinderd door de strijd, welke er gevoerd werd tussen Luther en Dr. Eek en Silvester Prierias, ging Spanje rustig voort op het oude afgebakende pad, en verschaft ons de onwederlegbare officiële dokumenten, welke het ons mogelik maken de zaak in het zuivere licht van de geschiedenis te onderzoeken.”GT 799.1

    “Aflaten zijn een volkomen of gedeeltelike kwijtschelding van die tijdelike straffen, welke we hier of in het vagevuur moeten ondergaan, na de kwijtschelding van de schuld van de zonde, en de eeuwige straf voor zonden door middel van de overvloedige verdienste van Christus en de heiligen.” (Gibbons, “Faith of Our Fathers,” kap. 27, p. 245, Duitse uitgave.) Het Koncilie van Trente drong zelf aan op de afschaffing van de vele misbruiken in verband met het geven van aflaten, “en besloot derhalve dat alle schandelike koophandel, die ermede gedreven werd, moest ophouden.” (Zitting 25.) Zie Allman, Carl, “Re formatoren vor der Reformation,” Band I, boek 2, deel 1, kap. 2; Ranke, Leopold von, “Deutsche Geschichte: Zeitalter der Reformation,” boek 2, kap. 1, par. 131, 132, 139-142, 153-155; H. C. Lea, “History of Auricular Confession and Indulgences. ”GT 799.2

    Noot 9. Bladz. 68. De Mis.— Over de leer van de mis zie Kardinaal Wiseman’s werk, ” The Real Presence of the Body and Blood of Our Lord Jesus Christ in the Blessed Eucharist;” “Canons and Decrees of the Council of Trent,” zitt. 13, kap. 1-8 (Londen, ed., 1851, vert, door T. A. Buckley, pp. 70-79); K. R. Hagenbach, “Lehrbuch der Dogmengeschichte,” Deel I, pp. 214-223, 393-398, en Deel II, pp. 88-114; J. Calvin, ” lnstitutiones Religiones Christianae, ” boek 4, kap. 17, 18; R. Hooker, “Ecclesiastical Polity,” boek 5, kap. 67; Chas. Elliott, “Delineation of Roman Catholicism,” boek 2, kap. 4, 5.GT 799.3

    De Mis is, volgens de Katholieke leer, “de standhoudende bron, waaruit alle goede gaven vloeien, aan welke we in de Katholieke Kerk deel mogen hebben.” Mohler verklaart in zijn “Catholic Symbolic,” dat het offer van Christus aan het kruis slechts een deel was van de grote daad van verzoening; dat, hetgeen er aan ontbreekt, vervuld wordt in het offer van de Mis, die door de respektieve dienstdoende priester geofferd wordt zowel voor zijn eigen zonden als voor die van allen, die tegenwoordig zijn, en voor alle Christenen, levend of dood. (Zie Rom. Kat. II, 4 council of Trent [2nd session] Fr. 62, 63; Beschlusse der 13 u 22 Sitzung [zitting] Trient; Hauck RE. XII, Art. Messe.); Catholic Encyclopædia, art. “Eucharist” (bijgedragen door J. Pohle, S. T. D. Breslau); Hagenbach, “Lehrbuch der Dogmengeschichte,” Deel I, pp. 214-223, 393-398, Deel II, pp. 88-114.GT 799.4

    Noot 10. Bladz. 75. Waldenziese Vertalingen van de Bijbel.— Over vroege Waldenziese vertalingen van gedeelten van de Bijbel in de volkstaal zie Townley, “Illustrations of Biblical Literature,” Deel I, kap. 10, par. 1-13; E. Petavel, “The Bible in France,” kap. 2, par. 3, 4, 8-10, 13, 21 (Paris ed., 1864); G. H. Putnam, “The Censorship of the Church of Rome,” Deel II, kap. 2.GT 800.1

    Waldenziese Bijbel Vertalingen.— Over vroege Romaanse Bijbelvertalingen zie de verhandelingen van E. Reuss in Hauck’s Realencycl. III, 125-145; P. Meyer, Romania, 1895; E. Petavel, “The Bible in France,” kap. 2. par. 3, 4, 8, 10, 13, 21 (Paris, enz. 1804).GT 800.2

    Noot 11. Bladz. 89. Dekreet tegen de Waldenzen.— Paus Lucianus III (1183), uitgevaardigd in de tegenwoordigheid en met de steun van Frederik Barbarossa, het eerste dekreet; daarna volgden pauselike, keizerlike en koninklike dekreten in de jaren 1192, 1220, 1229, 1236, 1243, 1253, 1332, 1380, 1400, 1487 en 1552. Zie Hahn “Gesch. der Waldenser, ” pp. 703-753; Dollinger, “Dokumente der Valdenser”; Hefele, ” Konciliengesch, ” V, 725, 914, 979F, 992; Hauck, RE., art. “Waldenser”; Conradi, “Sabbath History,” pp. 551-559.GT 800.3

    Noot 12. Bladz. 96. Aflaten.— Zie Noot 9.GT 800.4

    Noot 13. Bladz. 98. Wycliffe.— Voor de oorspronkelike tekst van de pauselike bullen, tegen Wycliffe uitgevaardigd, met een Engelse vertaling, zie J. Foxe, “Acts and Monuments,” Deel III, pp. 4-13 (Pratt- Townsend ed., Londen, 1870). Zie ook J. Lewis, “Life of Wiclif,” pp. 49-51, 305-314 (ed. 1820); Lechler, “John Wycliffe and His English Precursors,” kap. 5, sektie 2, pp. 162-164 (Londen, ed., 1884, vert. door Lorimer); A. Neander, “General History of the Christian Church,” periode 6, sektie 2, deel 1, par. 8.GT 800.5

    Voor biezonderheden betreffende de bullen van Gregorius XI., zie Hefele, “Konciliengesch,” VI, 948; ook “Johannes von Wyclif und die Vorgeschichte der Reformation,” door Lechler, van de Universiteit van Leipzig; A. Neander, “Allgemeine Geschichte der Christlichen Religion,” periode 6, sektie 2, deel 1, par. 8; Flathe, “Vorläufer der Ref.,” II, 155-240.GT 800.6

    Noot 14. Bladz. 99. Onfeilbaarheid.— Over de leer van de Onfeilbaarheid zie Catholic Encyclopædia, art. “Infallibility” (bijgedragen door P. J. Turner, S. T. D.); Geo. Salmon, “The Infallibility of the Church;” Chas. Elliott, “Delineation of Roman Catholicism,” boek 1, kap. 4; Kardinaal Gibbons, “The Faith of Our Fathers,” kap. 7 (49ste ed., 1897).GT 800.7

    Onfeilbaarheid.— Zie Hettinger, cath., ” Fundamental-theologie, ” II, 686-750; Hauck, RE., XX, art. “Vat. Council”; Hase, “Polemik,” pp. 155-201.GT 800.8

    Noot 15. Bladz. 118. Aflaten.— Zie Noot 9.GT 800.9

    Noot 16. Bladz. 118. Koncilie van Constance.— Over de bijeenroeping van het Koncilie van Constance door Paus Johannes XXIII., op last van Keizer Sigismund, zie Mosheim, “Ecclesiastical History,” boek 3, 15de eeuw, deel 2, kap. 2. sektie 3; J. Dowling, “History of Romanism,” boek 6, kap. 2, par. 13; A. Bower, “History of the Popes,” Deel VII, pp. 141-143 (Londen, ed., 1766); Neander, “History of the Christian Religion and Church,” periode 6, sektie 1 (1854, 5-delen ed., vert, door Torrey, Deel V, pp. 94-101).GT 800.10

    Koncilie van Constance.— Dit werd bijeengeroepen “door de volhardende pogingen” van Sigismund, zie Palacky Gesch. Bohems VI, 310; “Hist. Eccl.,” boek 3, 15de eeuw, deel 2, kap. 2, sektie 3. Neander, “Gesch. Christ. Rel. u. Kir.,” Periode 6, sektie 1; Hauck, RE. LL., 31, art. “Konstanz.”.GT 801.1

    Noot 17. Bladz. 118. Sigismund, Vrijgeleide.— De keizer stond aan Huss een “levend vrijgeleide” toe. Niettegenstaande de tegenstand van de paus, de tegenwerpingen van ridder Chlum, het protest in schrift van de keizer, werd Huss de 6de Desember gevangen gezet. Nadat de keizer aangekomen was, op de 24ste Des., had hij onmiddellik verscheiden heftige gesprekken met de kardinalen over de zaak; hij dreigde zelfs het koncilie te zullen verlaten, maar de kardinalen dreigden van hun kant het uiteen te zullen laten gaan. Zie Palacky, “Gesch. Bohems,” VI, 327-330; Hefele, Koncil., VII, 76; Oncken, W. G., II, 2, S., 377. Daar Huss niet van voldoende waarde was voor de keizer om te zijnen behoeve zijn verwachtingen betreffende de hervorming van de kerk, welke hij zich van dit koncilie had voorgesteld, teleurgesteld te zien, troostte hij zich “met het gezag van de mening die aangevoerd werd, dat. volgens menselik en Goddelik recht, geen belofte, tot nadeel van de kerk gegeven, geldig zijn kon, en hij dus onder geen verplichting was om zijn woord, aan een ketter gegeven, gestand te doen.” (Von der Hardt IV, 521 seg.) In overeenstemming hiermede nam het koncilie op zijn 19de zitting, de 23ste Sept. 1415, hetzelfde besluit. Ranke noemt het “een ijdele poging om de koning van de beschuldiging, van zijn woord gebroken te hebben, te ontheffen. Sigismund wist dit zelf: hij wilde zijn woord houden, maar het werd hem niet toegelaten.” (W. G., IX, 186.) Maar wat de Boheemse adel het meest beledigde, was, dat Sigismund zelf Huss beschuldigde; dat kostte hem de kroon van Bohemen.GT 801.2

    Noot 18. Bladz. 148. Aflaten.— Zie Noot 9.GT 801.3

    Noot 19. Hoofdst. 10. Fanatisme.— In de dagen van de Hervorming waren er velen in Europa wier harten zich tot het Woord van God keerden, en toch de Duitse hervormers niet navolgden. Sommige onder deze mannen waren ernstige geleerden, en van hen kwamen vertalingen van gedeelten van de Schrift, de uitnemendheid waarvan door Luther erkend werd. Er waren er onder hen, die in sommige opzichten van Luther verschilden, gelijk bij voorbeeld over de kinderdoop, en die geloofden, dat alleen gedoopte gelovigen leden van de kerk van Christus waren. Somtijds werd er over verschilpunten hevig gestreden.GT 801.4

    Er stonden ook geestdrijvers op, dwepers, die zich door overgrote ijver tot onjuiste gevolgtrekkingen en fanaticisme lieten voeren. Som- mige van de kundigste mannen waren ongetwijfeld in sympathie met deze drijvers, wegens de krachtige, onbuigzame houding, welke de Hervormers tegen hen aannamen; en toch, wanneer die geestdrijvers de overhand hadden verkregen, zou hun leer de Hervorming hebben doen verongelukken. Deze verschillen, tegenkantingen, vertoningen van onverstandige menselike ijver, vijandschappen, onverdraagzaamheid en fanatisme hebben zich van de dagen van de apostelen af in verband met iedere hervorming getoond. Het zijn de pogingen van Satan, die door middel van de zwakheden en gebreken van mensen werkt om het Evangelie van God te schande te maken en tegen te houden. De oprechte geest zal gemakkelik kunnen onderscheiden tussen wat waar en wat vals is, door de beginselen, die zich openbaren, en de vruchten, die er gedragen worden.GT 801.5

    Noot 20. Bladz. 270. Jezuietisme.— Voor een verklaring aangaande de oorsprong, de beginselen, en de doeleinden van het “Genootschap van Jezus,” als omschreven door leden van deze Orde, zie een werk, getiteld “Concerning Jesuits,” voor de pers gereed gemaakt door de Eerw. John Gerard, S. J., en in 1902 te Londen uitgegeven door het Katholieko Waarheids Genootschap. In dit werk wordt gezegd, dat het “hoofdmotief van de gehele organisatie van het Genootschap een geest van volslagen gehoorzaamheid is. ‘Laat iedereen,’ schrijft St. Ignatius, ‘zichzelf overtuigen, dat zij, die in gehoorzaamheid leven, zich moeten laten bewegen en leiden door Goddelike Voorzienigheid door middel van hun superieuren, juist alsof ze een dood lichaam waren, dat zich overal laat heendragen, en zich op iedere wijze laat behandelen, of als de staf van een oude man, welke hem, die hem in de hand houdt, ten dienste staat, op welke wijze hij maar verlangt.’GT 802.1

    “Deze algehele onderwerping wordt veredeld door de drijfveer ervan, en behoort, vervolgt de . . . stichter, ‘stipt, blijmoedig, en volhardend te zijn; ... de gehoorzame vrome verricht blijmoedig wat zijn superieuren hem toevertrouwd hebben voor het algemeen welzijn, ervan verzekerd zijnde, dat hij zodoende waarlik in overeenstemming met de Goddelike wil handelt.’”—The Comtesse R. de Courso, in “Concerning Jesuits,” p. 6.GT 802.2

    Zie ook L. E. Dupin, “L'Histoire de l'Eglise,” 16de eeuw, kap. 33 (Londen, ed., 1713, Deel IV, pp. 132-135); Mosheim, “Hist. Eccl.,” 16de eeuw, sektie 3, deel 1, kap. 1, par. 10 (noot 5 en 6 ingesloten); Encyclopædia Britannica (negende ed.). art. “Jesuits”; C. Paroissien, “The Principles of the Jesuits, Developed in a Collection of Extracts from Their Own Authors” (Londen, 1860 — een vroegere uitgave verscheen in 1839).GT 802.3

    Noot 21. Bladz. 271. De Inkwisitie.— Zie Catholic Encyclopædia, art. “Inquisition” (bijgedragen door J. Blötzer, S. J., Münich); H. C. Lea, “History of the Inquisition in the Middle Ages”; Limborch, “Historie Inquisitiones,” Deel I, boek 1, kap. 25, 27-31; L. von Ranke, “Die Römischen Papste,” boek 2, kap. 6.GT 802.4

    Noot 22. Bladz. 271. Protestantse Vervolgingen.— Geen Bijbelprotestant kan onverdraagzaamheid betonen jegens hen, van wie hij in godsdienstige kwesties van gevoelen verschilt; ook kan hij hen niet ver-volgen, omdat het tegen de leer van Hem is, Die gezegd heeft: “De Zoon des mensen is niet gekomen om der mensen zielen te verderven, maar om te behouden” (Lukas 9:56). “En indien iemand Mijn woorden gehoord, en niet geloofd zal hebben. Ik oordeel hem niet; want Ik ben niet gekomen, opdat Ik do wereld oordele, maar opdat Ik de wereld zalig make” (Joh. 12:47). En door Zijn apostelen leerde Hij: “Gelijk Hij is, zijn wij ook in deze wereld” (1 Joh. 4:17). “Niet dat wij heerschappij voeren over uw geloof, maar wij zijn medewerkers van uw blijdschap; want gij staat door het geloof” (2 Kor. 1:24). “Zo dan, oordeelt niets vor de tijd, totdat de Heer zal gekomen zijn” (1 Kor. 4:5). “Wij dan, wetende de schrik des Heren, bewegen de mensen” (2 Kor. 5: 11). De Hervormers zagen het grote beginsel van rechtvaardigmaking door het geloof in, alsmede de voorname plaats, die het Woord inneemt; maar zij vatten de verreikende gevolgen van de beginselen niet, welke hen hadden moeten losmaken van menselike geloofsleer, en organiese verbinding met menselike regeringen. Menselike geloofsleer doodt het woord van God, en vereniging van de godsdienst met de staat stelt een mens in de plaats van God. Zulk een vereniging van godsienst en staat heeft geen deel of plaats in het evangelieplau. Maar laat men zodanige verbinding toe, gelijk gedeelten van de vroege Hervorming van de zestiende eeuw dat deden, dan moet onverdraagzaamheid, en vervolging van die zich afscheiden, volgen.GT 803.1

    Mannen van sterk karakter, die geloven dat hun geloofsleer de rechte is, en dat de staat het recht heeft om de rechte geloofsleer te handhaven, worden, door dit verkeerde beginsel gedreven, onverdraagzaam. De ware beginselen van het Protestantisme, wanneer die goed begrepen worden, verwerpen zowel geloofsleer als vereniging met de burgerlike macht, en bij gevolg hebben de Protestanten over het algemeen niet alleen Pauselike vervolgingen, maar ook Protestantse vervolgingen veroordeeld. Zij rechtvaardigen Calvijn in zijn houding tegenover Servetus niet; evenmin het Protestantse Engeland in zijn vervolging van de Rooms Katholieken, Puriteinen en Baptisten; evenmin de Puriteinen in Amerika in hun onverdraagzaamheid tegen andersgezinden. De beginselen van het evangelie, die Jezus Christus leerde, konden weer wortel schieten in de kolonie, door Roger Williams in Rhode Island aangelegd, en zijn door andere godsdienstige lichamen aangenomen. Hierin verschillen het Rooms Katholicisme en het Protestantisme: het Rooms Katholicisme verdedigt zijn vervolgingen, omdat het het valse beginsel van vereniging van kerk en staat handhaaft; het ware Protestantisme betreurt ze in het verleden en verwerpt ze in het tegenwoordige.GT 803.2

    Noot 23. Bladz. 305. Oorzaken van de Franse Revolutie.— Over de verreikende gevolgen van de verwerping van de Bijbel, en de godsdienst van de Bijbel, door het volk van Frankrijk, zie H. von Sybel, “Geschichte der Revolutionszeit,” boek 5, kap. 1, par. 3-7; H. T. Buckle, “History of Civilization in England,” kap. 8, 12 (N. Y. ed., 1895, Deel I, pp. 364-366, 369-371, 437, 550, 540, 541); J. Cr. Lorimer, “An Historical Sketch of the Protestant Church in France,” kap. 8, par. 6, 7.GT 803.3

    Noot 24. Bladz. 306. Profetiese Datums.— Zie Noot 34.GT 804.1

    Noot 25. Bladz. 308. Pogingen om de Bijbel te Onderdrukken en Te Niet te Doen.— Verwijzende naar de langvoortgezette pogingen in Frankrijk om de Bijbel te onderdrukken — voornamelik vertalingen ervan in de volkstaal, zegt Gaussen het volgende: “Het dekreet van Toulouse, 1229,” waardoor opgericht werd de “rechtbank van de Inkwisitie tegen alle lezers van de Bijbel in de volkstaal, . . . was een edikt van vuur, bloedvergieting, en verwoesting. In het 3de, 4de, 5de en 6de hoofdstuk ervan verordineerda het de volkomen verwoesting van de huizen, de nederigste schuilplaatsen, en zelfs de onderaardse verblijfplaatsen van mensen, die veroordeeld waren wegens het bezit van de Schrift; dat ze moesten vervolgd worden tot in de bossen en grotten van de aarde; en dat zelfs zij, die hun huisvesting gaven, streng gestraft moesten worden.” Als gevolg hiervan werd de Bijbel “overal verboden; hij verdween, als het ware, onder de grond; hij daalde neer in het graf.” Deze dekreten werden “vijf honderd jaren lang gevolgd door talloze straffen, waarin het bloed van de heiligen als water vloeide.”—L. Gaussen, “The Canon of the Holy Scriptures,” deel 2, kap. 7, sektie 5, prop. 561; en kap. 18, sektie 2, prop. 641, par. 2.GT 804.2

    Over de speciale pogingen aangewend om de Bijbel te vernietigen gedurende Het Schrikbewind aan het einde van het jaar 1793, zegt Dr. Lorimer: “Waar er maar een Bijbel gevonden kon worden, kon men zeggen, dat die tot de dood toe vervolgd werd; zelfs z— erg, dat verscheidene achtenswaardige bijbelverklaarders het doden van de twee getuigen in het elfde hoofdstuk van de Openbaring aannemen te zijn de algemene onderdrukking, neen, te niet doening van het Oude en Nieuwe Testament in Frankrijk in die tijd.”—J. G. Lorimer, “An Historical Sketch of the Protestant Church in France,” kap. 8, par. 4, 5.GT 804.3

    Zie ook G. P. Fisher, “The Reformation,” kap. 15, par. 16; E. Petavel, “The Bible in France,” kap. 2, par. 3, 8-10, 13, 21 (Paris ed., 1834); G. H. Putman, “The Censorship of the Church of Rome,” Deel II, kap. 4 (1906 ed., pp. 97, 99, 101, 102); Deel II, kap. 2 (pp. 15-19).GT 804.4

    Noot 26. Bladz. 320. Het Schrikbewind.— Over het verantwoordelik staan van misleide voormannen, in kerk en staat beide, en voornamelik in de kerk, voor de tonelen van de Franse Revolutie, zie W. M. Sloane, “The French Revolution and Religious Reform,” Voorrede, en kap. 2, par. 1, 2, 10-14 (1901 ed., pp. vii-ix, 19, 20, 26-31, 40) ; P. Schaff, in “Papers of the American Society of Church History,” Deel I, pp. 38, 44; J. G. Lorimer, “An Historical Sketch of the Protestant Church of France,” kap. 8, par. 6, 7; A. Galton, “Church and State in France, 1300-1907,” kap. 3, sektie 2 (Londen, ed., 1907); Sir J. Stephen, “Lectures on the History of France,” lecture 16, par. 60.GT 804.5

    Noot 27. Bladz. 324. Het Volk en de Bevoorrechte Klassen.— Over sociale toestanden, die in Frankrijk heersten vor het tijdperk van de Revolutie, zie H. von Holst, “Lowell Lectures on the French Revolution,” lecture 1; ook Taine, “Ancient Régime,” en A. Young, “Travels in France.”GT 804.6

    Noot 28. Bladz. 329. Wedervergelding.— Voor verdere biezonderheden aangaande het wedervergeldende karakter van de Franse Revolutie, zie Thos. H. Gill, “The Papal Drama,” boek 10; E. de Pressensé, “L’Eglise et la Révolution Française,” boek 3, kap. 1.GT 805.1

    Noot 29. Bladz. 330. De Gruwelen van het Schrikbewind.— Zie M. A. Thiers, “Histoire de la Révolution Française, ” Deel III, pp. 42-44, 62-74, 106 (N. Y. ed., 1890, vert. door F. Shoberl) ; F. A. Mignet, “Histoire de la Révolution Française,” kap. 9, par. 1 (Bohn ed., 1894) ; A. Alison, “History of Europe,” 1789-1815, Deel I, kap. 14 (N. Y. ed., 1872, Deel I, pp. 293-312).GT 805.2

    Noot 30. Bladz. 333. De Verspreiding van de Schrift.— Volgens de heer William Canton van het Britse en Buitenlandse Bijbel Genootschap werd er in 1804 geschat, dat “al de Bijbels, die er in de wereld waren, in manuskript of in druk, iedere vertaling in ieder land rekenende, niet veel meer dan vier miljoen telden. ... De verschillende talen, waarin die vier miljoen geschreven waren, zulke oude spreekwijzen als de Moeso-Gothiese van Ulfilas en de Anglo-Saksiese van Bede mederekenende, worden aangegeven als ongeveer vijftig bedragende.”—“What Is the Bible Society?” p. 23 (herz. ed., 1904).GT 805.3

    Honderd jaren later, aan het einde van de eerste eeuw van zijn bestaan, was het Britse en Buitenlandse Bijbelgenootschap in staat te rapporteren, dat er door dit genootschap alleen in het geheel een aantal van 186,680,101 Bijbels, Testamenten, of gedeelten ervan verspreid waren geworden,— een totaal, dat in 1910 tot 220,000,000 eksemplaren gestegen was, in bijna vier honderd verschillende talen.GT 805.4

    Aan deze totalen moeten de miljoenen eksemplaren van de Schrift, of gedeelten ervan, in veel talen, toegevoegd worden, die door andere Bijbelgenootschappen en door verschillende handelsagentschappen verspreid zijn. Het Amerikaanse Bijbelgenootschap,— het grootste van de spruiten van het oorspronkelike Britse genootschap,— rapporteerde een totale verspreiding van 87,296,182 eksemplaren, gedurende de eerste vier en negentig jaren van zijn werkzaamheid. (Zie “Bible Society Record,” Junie 1910.) Volgens matige beramingen worden er jaarliks ongeveer zes miljoen eksemplaren van de Bijbel gedrukt door handelshuizen, hetgeen, gevoegd bij de verenigde levering van de Bijbelgenootschappen, een totale jaarlikse verspreiding van meer dan vijftien miljoen eksemplaren aangeeft.GT 805.5

    De Schrift in zijn geheel, of in gedeelten, is in meer dan vijf honderd verschillende talen gedrukt; en het werk van vertaling in nieuwe talen en dialekten wordt nog met onverflauwde ijver voortgezet.GT 805.6

    Noot 31. Bladz. 333. Buitenlandse Zendingen.— Dr. G. P. Fisher schetst in een hoofdstuk over “Christian Missions” in zijn “History of the Christian Church,” het begin van de zendingsbeweging, die in “de latere jaren van de achttiende eeuw tot een schitterend tijdperk van werkzaamheid op het gebied van de zending heeft geleid, een tijdperk dat, in de geschiedenis van zendingen, in merkwaardigheid alleen onderdoet voor de eerste eeuwen van de Christelike bedeling.” In 1792 “werd het Baptisten genootschap gesticht, met Carey als een van zijn eerste zendelingen. Carey vertrok naar Indië, en stichtte daar met behulp van andere leden van hetzelfde genootschap de zending van Serampore.” In 1795 werd het Londense Zendinggenootschap gesticht in 1799 vormde zich een genootschap, dat in 1812 de “Church Missionary Society” werd. Spoedig daarna werd het Wesleyaanse Zendinggenootschap gesticht.GT 805.7

    “Terwijl de werkzaamheid op het gebied van zending in Groot-Britannië toenam, werden de Christenen van Amerika met een gelijksoortige ijver bezield.” In 1812 werd de “American Board of Commissioners” voor Buitenlandse Zending gesticht; en in 1814 de “American Baptist Missionary Union.” Adoniram Judson, een van de eerste zendelingen die van Amerika uitgingen, vertrok in 1812 naar Calcutta, en kwam o.p 20 Julie 1813 te Burma aan. In 1837 werd het Presbyteriaanse Bestuur gevormd. (Zie Fisher, “History of the Christian Church,” periode 9, kap. 7, par. 3-25).GT 806.1

    Dr. A. T. Pierson verklaart in een artikel, gepubliceerd in de Missionary Review of the World, van Januarie 1910: “Een halve eeuw geleden sliepen China, Manchurije, Japan en Korea, Turkije en Arabië, en zelfs het ontzaglike vasteland van Afrika — kluizenaarsvolken, omgeven door de celwanden van lange afzondering en buitensluiting. Evenals Midden-Afrika was ook Midden-Azië betrekkelik nog weinig bezocht. In vele landen was Satans lange bezit onbetwist en zijn rijk niet aangeraakt. Pauselike landen waren even onverdraagzaam als heidenlanden; Italië en Spanje zetten iedereen gevangen, die het waagde een Bijbel te verkopen, of het evangelie te prediken. Frankrijk was prakties godloochenend, en Duitschland doortrokken van het rationalisme; en over een groot deel van het zendingveld waren de deuren gesloten en verzegeld door een meer of minder strikte buitensluiting en het kaste-stelsel. Tans zijn do veranderingen aan alle kanten z— opmerkelik en z— doortastend, dat voor degene, die plotseling uit dat tijdperk van de vorige eeuw verschijnen zou, ... de wereld onherkenbaar zou wezen. Hij, die de sleutels heeft van de poorten met dubbele deuren, heeft ze opengesloten, en alle landen geopend voor de Boodschapper van het Kruis. Zelfs in de Eeuwige Stad, waar een bezoeker een halve eeuw geleden zijn Bijbel buiten de muren moest laten, zijn er tans Protestantse kapellen bij de twintigtallen, en bestaat er vrije verspreiding van de Schrift.”GT 806.2

    Noot 32. Hoofdst. 18. William Miller.— De advent-boodschap in Amerika ontwikkelde zich grotendeels door toedoen van William Miller en zijn medewerkers, die God krachtig gebruikte in het grote kosmopolitiese land van de Verenigde Staten, een volk, welks kinderen uit al de beschaafde landen van Europa kwamen. De advent-boodschap was echter wereldwijd, gelijk voorafgaande hoofdstukken duidelik aanwijzen. De heer Miller was juist in zijn berekening van de profetiese tijd en het jaar-dag beginsel, waarop die berekening berustte. Zijn vergissing in de aard van de gebeurtenis aan het ernde van het profetiese tijdperk is in dit boekwerk aangetoond. Volgende op de teleurstelling van de heer Miller, verdeelden zich belijdende advent-gelovigen in verschillende partijen, welke, de grond, waarop de boodschap van de heer Miller berustte, verlatende, de profetiese tijdvakken trachtten te regelen, en tijd vast te stellen voor de komst van de Heer, of die geheel en al voorbij te zien. Sommigen van hen, die beweren Zijn volgelingen te zijn — met onschriftuurlike beschouwingen over Christus en Zijn priesterschap, over een toekomstige genadetijd, over een plan der eeuwen, over de Goddelikheid van Christus,— staan even ver verwijderd van de beginselen, die door William Miller gevolgd werden, als de evenachtslijn van de polen is. De ware opvolgers van William Miller en al Gods hervormers zijn zij, die de rechte beginselen van schriftverklaring volgen, en geleid worden door het zich volgens deze beginselen steeds ontwikkelende woord. Miller was een van Gods wachters, roepende, “De morgenstond daagt,” en een menigte stemmen uit alle landen paarden zich aan de zijne.GT 806.3

    Noot 33. Bladz. 380. Profetiese Datums.— Zie Noot 34.GT 807.1

    Noot 34. Bladz. 382. Profetiese Datums.— De historiese en chronologiese feiten in verband met do profetiese perioden van Daniël 8 en 9, tezamen met veel bewijzen, die onbetwistbaar wijzen op het jaar 457 v. C., als de rechte tijd, vanwaar men beginnen moet deze perioden te rekenen, zijn door veel onderzoekers van de profetieën duidelik aangegeven. Zie Stanley Leathes, “Old Testament Prophecy,” lectures 10, 11 (Warburton Lectures voor 1876-1880); W. Goode, “Fulfilled Prophecy,” preek 10, Noot A ingesloten (Warburton Lectures for 1854-1858); A. Thom, “Chronology of Prophecy,” pp. 26-106 (Londen, ed., 1848) ; Sir Isaac Newton, “Observations upon the Prophecies of Daniel, and the Apocalypse of St. John,” kap. 10 (Londen, ed., 1733, pp. 128-143); Uriah Smith, “Thoughts on Daniel and the Revelation,” deel 1, kap. 8, 9. Over de datum van de kruisiging zie Wm. Hales, “Analysis of Chronology,” Deel I, pp. 94-101; Deel III, pp. 164-258 (2de Londen, ed., 1830); D. D. Aelisil “Biblisches Handwörterbuch, Notes on Dan. 9:24-27.”GT 807.2

    Noot 35. Bladz. 390. Val van het Ottomaanse Rijk.— Voor verdere biezonderheden aangaande de voorspelde val van het Ottomaanse rijk in de maand Augustus 1840, zie J. Litch, “The Probability of the Second Coming of Christ about a. d. 1843” (uitgegeven in Junie 1838) ; J. Litch, “An Address to the Clergy” (uitgegeven in de lente van 1840; een tweede uitgave, met historiese gegevens tot handhaving van de juistheid van voorgaande berekeningen van het profetiese tijdvak, strekkende tot de val het Ottomaanse rijk, werd in 1841 uitgegeven) ; de Advent Shield and Review, Deel I (1844), No. 1, artikel 2, pp. 56, 57, 59-61; J. N. Loughborough, “The Great Advent Movement,” pp. 129-132 (1905 ed.); J. Litch, artikel in Signs of the Times, and Expositor of Prophecy, 1 Aug. 1840. Zie ook artikel in Signs of the Times, and Expositor of Prophecy, 1 Febr. 1841.GT 807.3

    Noot 36. Bladz. 396. Het Onthouden van de Bijbel aan het Volk. — Over de houding van de Rooms Katholieke Kerk betreffende de verspreiding van de Heilige Schrift, in de landstaal, onder de leken, zie Catholic Encyclopædia, art. “Bible”; ook G. P. Fisher, “The Ref-ormation,” kap. 15, par. 16 (1873 ed., pp. 530-532); J. Kardinaal Gibbons, “The Faith of Our Fathers,” kap. 8; J. Dowling, “History of Romanism,” boek 7, kap. 2, sektie 14, en boek 9, kap. 3, sektie 24-27 (1871 ed., pp. 491-496, 621-625); L. F. Bungener, “Histoire du Concile de Trent,” pp. 101-110 (2de Edinburgh ed., 1853, vert, door D. D. Scott); G. H. Putnam, “Books and Their Makers during the Middle Ages,” Deel 1, deel 2, par. 49, 54-56.GT 808.1

    Noot 37. Hoofdst. 18. Advent-boodschap in Duitschland.— Bengel stond niet alleen met zijn boodschap der waarheid. Pred. Buehrlin, Roos, Peters, Kelber, Stilling en anderen predikten de spoedige komst van Christus. Bengel grondde zijn boodschap op het gezag van de Openbaring. Stilling leerde, dat de letterlike vervulling van dat boek begonnen was. Roos en Kelber, eerstgenoemde schrijvende in 1770 en laatstgenoemde in 1805, grondden hun boodschappen op de profetiese perioden van Daniël. Stilling verklaarde in hetzefde jaar, dat de waarschuwing van de Derde Engel van Openb. 14:9-12 niet gegeven was, maar spoedig gegeven zou worden. Over de advent schreef Kelber, “The End Comes,” en “Antichrist”; de vierde uitgave van laatstgenoemd werk verscheen in 1842.GT 808.2

    Noot 38. Bladz. 435. Hemelvaartsklederen.— Het vertelsel, dat de Adventisten kleren maakten om op te varen “om de Heer in de lucht te ontmoeten,” werd verzonnen door hen, die de zaak te schande wilden maken. Het werd zo ijverig verspreid, dat velen het geloofden; maar strikte navraag bewees, dat het vals was. Jaren lang is er een grote beloning geboden voor een bewijs, dat er één enkel zodanig geval geweest is, maar het bewijs is niet geleverd. Niemand, die de verschijning van de Heiland liefhad, was zo onwetend aangaande wat de Schrift leerde, dat hij zou veronderstellen dat klederen, die gemaakt konden worden, voor die gelegenheid nodig zouden zijn. Het enige kleed, dat de heiligen nodig zullen hebben om de Heer te ontmoeten, is de mantel van de gerechtigheid van Christus. Zie Openb. 19: 8.GT 808.3

    Noot 39. Bladz. 436. De Tijdrekening van de Profetie.— Dr. Geo. Bush, Professor van de Hebreeuwse en Oosterse Littératuur aan de Universiteit van Nieuw York, erkende in een brief, gericht aan de heer Miller, en uitgegeven in de Advent Herald, and Signs of the Times Reporter, Boston, 6 en 13 Maart 1844, enige belangrijke zaken betreffende diens berekening van de profetiese tijden. De heer Bush schreef:GT 808.4

    “Ook kan er, volgens mijn mening, niets tegen u en uw vrienden ingebracht worden, omdat ge veel tijd en aandacht besteed hebt aan het onderzoeken van de tijdrekening van de profetie, en veel moeite gedaan hebt om de aanvangsen sluitingsdatums van de grote perioden ervan vast te stellen. Wanneer die tijdperken werkelik door de Heilige Geest in de profetiese boeken aangegeven zijn, was het ongetwijfeld met de bedoeling dat ze moesten bestudeerd, en waarschijnlik in het eind volkomen verstaan worden; en geen mens kan beschuldigd worden van aanmatigende dwaasheid, die eerbiedig tracht zulks te doen. . . . In het nemen van een dag als de profetiese term van een jaar, geloof ik, dat ge gesteund wordt door de gezondste exegese, zowel als gesterkt door de grote namen van Mede, Sir Isaac Newton, Kirby, Scott, Keith, en een menigte andere, die reeds sedert lange tijd ertoe gekomen zijn om uw gevolgtrekkingen op dit punt te bevestigen. Zij stemmen er allen mede overeen, dat de voornaamste perioden, waar Daniël en Johannes melding van maken, werkelik ongeveer in deze eeuw van de wereld tot een eind komen, en het zou een vreemde logika wezen, die u van ketterij beschuldigen wilde, omdat gij inderdaad dezelfde inzichten hebt, die zulk een in het oog vallende plaats innemen in de opmerkingen van deze grote godgeleerden.” “Wat u in dit veld van onderzoek zegt gevonden te hebben, schijnt mij niet zo zeer buitengewoon, dat het invloed zou hebben op een van de grote punten van belang van waarheid of plicht.” “Uw dwaling ligt, vrees ik, in een andere richting, dan in uw tijdrekening.” “U heeft u geheel en al vergist in de aard van de gebeurtenissen, die plaats zullen hebben, wanneer deze tijdperken verstreken zullen zijn. Dit is het begin en het einde van uw verkeerde uitleg. ”GT 808.5

    Noot 40. Bladz. 465. Profetiese Datums.— Zie Noot 34.GT 809.1

    Noot 41. Bladz. 510. Een Drievoudige Boodschap.— Openb. 14:6, 7, voorzegt de verkondiging van de boodschap van de derde engel. Daarna vervolgt de profeet: “Er is een andere engel gevolgd, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon, ... en een derde engel is hen gevolgd.” Het woord, dat hier gegeven wordt als “gevolgd,” betékent in zinsbouw, gelijk in deze tekst voorkomt, ” mede gaan. ” Liddell en Scott geven het woord als volgt: “Iemand te volgen, na hem of met hem te gaan.” Robinson zegt: “Te volgen, mede te gaan, iemand te vergezellen.” Het is hetzelfde woord, dat in Markus 5: 24 gebruikt is: Jezus ” ging met hem; en een grote schare volgde Hem, en zij verdrongen Hem.” Het wordt eveneens gebruikt, sprekende van de verloste honderd vier en veertig duizend, waar er gezegd wordt: “Deze zijn het, die het Lam volgen, wáár het ook heengaat.” Openb. 14: 4. In deze beide teksten is het duidelik, dat het idee, dat men geven wil, is dat van samengaan, in gezelschap met. Zo is in 1 Kor. 10:4, waar we lezen van de kinderen van Israël, dat “ze dronken uit de geestelike Steenrots, die volgde,” het woord “volgde” vertaald van hetzelfde Griekse woord, en de kanttekening geeft aan, “met hen ging.” Hieruit zien we, dat de gedachte in Openb. 14, 8, 9 uitgedrukt, niet eenvoudig is, dat de tweede en derde engel de eerste volgden, wat tijd aangaat, maar dat ze met met hem medegingen. De drie boodschappen zijn maar één drievoudige boodschap. Ze zijn slechts drie in de volgorde, waarin ze opkomen. Maar nadat ze opgekomen zijn, gaan ze samen, en zijn onafscheidelik.GT 809.2

    Noot 42. Bladz. 523. Oppermacht van de Bisschop van Rome.— Sommige van de voornaamste omstandigheden in verband met de aanmatiging van oppermacht door de bisschoppen van Rome, worden in Mosheim's “Hist. Eccl.,” 2de eeuw, deel 2, kap. 4, sektie 9-11, onischreven. Zie ook G. P. Fislier, “History of the Christian Church”; Gieseler, “Hist. Eccl.,” periode 1, afd. 3, kap. 4, sektie 66, par. 3, noot 8 ingesloten (N. Y. ed., 1836, vert, door F. Cunningham) ; J. N. Andrews, “History of the Sabbath,” pp. 276-279 (3de ed. herz.).GT 809.3

    Noot 43. Bladz. 670. Edikt van Konstantijn.— Zie Noot 3.GT 810.1

    Noot 44. Bladz. 675. De Abyssiniese Kerk.— Over het houden van de Sabbat van de Bijbel in Abyssinië zie Deken A. P. Stanley, “Lectures on the History of the Eastern Church,” lecture 1, par. 15 (N. Y. ed., 1862, pp. 96, 97); Gibbon, “Decline and Fall of the Roman Empire,” kap. 47, par. 37-39; Samuel Gobat, “Journal of Three Years’ Residence in Abyssinia,” pp. 55-58, 83, 93, 97, 98 (N. Y. ed., 1850) ; A. H. Lewis, “A Critical History of the Sabbath and the Sunday in the Christian Church,” pp. 208-215 (2de ed., herz.),GT 810.2

    Noot 45. Bladz. 678. Diktaten van Hildebrand.— Zie Noot 6.GT 810.3

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents