Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    Hoofdstuk 22—Door Pilatus veroordeeld.

    TOEN de Joden van Herodes terugkeerden en den Heiland weer naar Pilatus terug brachten, was de Romeinsche stadhouder zeer ontevreden en vroeg wat zij wilden, dat hij doen zou. Hij herinnerde hen er aan, dat hij Jezus ondervraagd en geen schuld in Hem gevonden had. Hij maakte het hun duidelijk, dat zij klachten tegen Hem ingebracht hadden, maar dat zij geen enkele beschuldiging hadden kunnen bewijzen.JH 132.1

    En daarenboven, zij hadden Hem tot Herodes ge-bracht, die een Jood was als zij, en hij had ook niets in Hem gevonden, dat des doods waardig was. Maar om de beschuldigers tevreden te stellen, zeide hij: “Zoo zal ik Hem dan kastijden en loslaten.” Luk. 23:16.JH 132.2

    Hierin toonde Pilatus zijn zwakheid. Hij had erkend, dat Jezus onschuldig was; waarom dan zou hij Hem straffen? Dit was tot een schikking komen met het kwade. De Joden vergaten dit niet gedurende het geheele verhoor. Zij hadden den Romeinschen stadhouder vrees aangejaagd en nu namen zij hun kans waar om zich de veroordeeling van Jezus te verzekeren. De schare eischte op nog luider toon het leven van den Gevangene.JH 132.3

    Terwijl Pilatus aarzelde, niet wetende wat te doen, bracht een bode hem een brief van zijn vrouw, welke aldus luidde:JH 132.4

    “Heb toch niet te doen met dien rechtvaardige, want ik heb heden veel geleden in den droom om Zijnentwil.” Matt. 27:19.JH 133.1

    Pilatus verbleekte bij het hooren van deze boodschap, maar het gepeupel drong te sterker aan, toen zij zijn besluiteloosheid zagen.JH 133.2

    De stadhouder werd tot handelen gedwongen. Het was op het Paaschfeest de gewoonte den een of ander gevangene los te laten, welken het volk mocht kiezen. De Romeinsche soldaten hadden onlangs een beruchten roover gevangen genomen, Barabbas genaamd. Hij was een lage woesteling en moordenaar.JH 133.3

    Pilatus wendde zich derhalve tot de schare en zeide met grooten ernst: “Welken wilt gij, dat ik u zal loslaten, Barabbas of Jezus, die genaamd wordt Christus?” Matt. 27:17.JH 133.4

    Zij antwoordden: “Weg met dezen! en laat ons Barabbas los.” Luk. 23:18.JH 133.5

    Pilatus was stom van verbazing en teleurstelling. Door zijn eigen oordeel op te geven, en een beroep op het volk te doen, had hij zijn waardigheid en ontzag over de menigte verloren. Van nu aan was hij slechts het werktuig van het gepeupel. Zij heerschten over hem naar hun wil.JH 133.6

    Toen vroeg hij: “Wat zal ik dan doen met Jezus, die genaamd wordt Christus?”JH 133.7

    Als uit één mond riepen zij: “Laat Hem gekruisigd worden.”JH 133.8

    Doch de stadhouder zeide: “Wat heeft Hij dan kwaads gedaan?”JH 133.9

    “En zij riepen te meer, zeggende: Laat Hem ge-kruisigd worden.” Matt. 27:22. 23.JH 134.1

    Pilatus wangen werden bleek toen hij het vreeselijk geschreeuw hoorde: “Laat Hem gekruisigd worden!” Hij had niet geloofd, dat het zoover zou komen. Hij had Jezus herhaaldelijk onschuldig verklaard en toch was het volk besloten, dat Hij dezen schrikkelijken dood ondergaan zou. Wederom deed Pilatus de vraag:JH 134.2

    “Wat heeft Hij dan kwaads gedaan?”JH 134.3

    En wederom begon het vreeselijke geschreeuw: “Kruis Hem!”JH 134.4

    Pilatus deed nog een laatste poging om hun mede-gevoel op te wekken. Jezus, uitgeput van vermoeienis en met wonden overdekt, werd gegrepen en ten aanschouwe van Zijn beschuldigers gegeeseld.JH 134.5

    “En de krijgsknechten, een kroon van doornen ge-vlochten hebbende, zetten die op Zijn hoofd, en wierpen Hem een purperen kleed om, en zeiden: Wees gegroet, Gij, Koning der. Joden! En zij gaven Hem kinnebakslagen.” Joh. 19:2. 3.JH 134.6

    Zij spuwden op Hem en een der goddelooze mannen greep den rietstok, dien men Hem in de hand gegeven had, en sloeg Hem daarmee op het hoofd, zoodat de doornen in de slapen drongen en het bloed langs Zijn gelaat in Zijn baard afliep.JH 134.7

    Satan was de leidsman der wreede soldaten bij hun mishandelen van den Heiland. Het was zijn oogmerk om Hem, indien mogelijk, tot wedervergelding te brengen of Hem er toe te dwingen een wonder te doen om Zijn verlossing te bewerken en het verlossingsplan aldus te verijdelen. Indien er één vlek op Zijn menschelijk leven gekomen ware, of Zijn menschelijkheid slechts éénmaal te kort geschoten ware in het verduren der be-proeving, dan zou het Lam Gods een onvolmaakte offerande geweest zijn, en de redding van den mensch ware mislukt.JH 134.8

    Gelijk de handelingen van Zijn geweldenaars henzelven tot beneden het peil der menschheid verlaagden en hen Satan gelijk stelden, alzoo verhieven de nederigheid en het geduld van Jezus Hem boven het gewone peil der menschheid, en bewezen Zijn verwantschap met God.JH 136.1

    Pilatus was diep bewogen door de verdraagzaamheid en het geduld van Jezus. Hij gaf bevel, dat men Barabbas voor den rechterstoel zou brengen; daarop plaatste hij de twee gevangenen naast elkaar. Wijzende op den Heiland, sprak hij op een toon van diep medelijden: “Ziet, de mensch!” “Ziet, ik breng Hem tot ulieden uit, opdat gij weet, dat ik in Hem geen schuld vind.” Joh. 19:5, 4.JH 136.2

    Daar stond de Zoon van God, dragende het spotkleed en de doornenkroon. Tot het middel ontkleed, toonde Zijn rug de lange, wreede strepen, waaruit het bloed nog vloeide. Op Zijn gelaat lagen bloedvlekken en het droeg de sporen van uitputting en pijn. Toch had het er nooit schooner uitgezien. Elke gelaatstrek drukte vriendelijkheid en berusting uit en het teederst mede-lijden voor Zijn wreede vijanden.JH 136.3

    Welk een tegenstelling met Hem vormde de gevan-gene aan Zijn zijde. Elke trek in het gelaat van Barabbas gaf te kennen dat hij een verhard misdadiger was.JH 136.4

    Er waren sommigen onder de toeschouwers, die medelijden met Jezus hadden. Zelfs de priesters en de oversten waren overtuigd, dat Hij was, wat Hij voorgaf te zijn. Maar zij wilden niet toegeven. Zij hadden het gepeupel opgezweept tot een waanzinnigen drift en we-derom schreeuwden priesters, oversten en volk: “Kruis Hem! Kruis Hem!”JH 136.5

    Eindelijk alle geduld met hun onredelijke, wraak-zuchtige wreedheid verliezende, zeide Pilatus tot hen: “Neemt gijlieden Hem, en kruisigt Hem; want ik vind in Hem geen schuld.” Joh. 19:5, 6.JH 137.1

    Pilatus deed wat hij maar kon om den Heiland los te laten, maar de Joden riepen uit: “Indien gij dezen loslaat, zoo zijt gij des keizers vriend niet; een iegelijk, die zichzelven koning maakt, wederspreekt den keizer.” Joh. 19:12.JH 137.2

    Hiermee raakten zij een teere plaats aan in Pilatus’ hart. Hij lag reeds onder verdenking van de Romeinsche regeering en wist, dat een gerucht van dien aard zijn ondergang zou zijn.JH 137.3

    “Als nu Pilatus zag, dat hij niet vorderde, maar veel meer, dat er oproer werd, nam hij water en wiesch de handen voor de schare, zeggende: “Ik ben onschuldig aan het bloed dezes rechtvaardigen; gijlieden moogt toezien.” Matt. 27:24.JH 137.4

    Tevergeefs trachtte Pilatus zich vrij te pleiten van de schuld die hij door Jezus te veroordeelen op zich laadde. Had Pilatus van af het begin prompt en vastberaden gehandeld en zijn eigen overtuiging van recht doorgezet, het gepeupel zou niet over zijn wil hebben geheerscht; zij zouden het niet gewaagd hebben, hem de wet voor te schrijven. Zijn wankelmoedigheid en besluiteloosheid werden zijn ondergang.JH 137.5

    Hij willigde de eischen van het gepeupel in, liet Jezus nogmaals geeselen en gaf Hem over om gekruisigd te worden.JH 138.1

    Maar ondanks zijn voorzorgsmaatregelen overkwam hem later toch wat hij het meest vreesde. Hij werd van zijn eer beroofd, uit zijn waardigheid ontzet en geplaagd door zelfverwijt en gekrenkten hoogmoed, maakte hij, niet lang na de kruisiging van Jezus, zelf een einde aan zijn leven.JH 138.2

    Zoo zullen allen, die een schikking met zonde trachten te maken, alleen verdriet en verderf winnen. “Er is een weg, die iemand recht schijnt, maar het laatste van dien zijn wegen des doods.” Spr. 14:12.JH 138.3

    Toen Pilatus zichzelf onschuldig verklaarde aan het bloed van Jezus, antwoordde Kajafas in overmoed: “Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen.” Matt. 27:25.JH 138.4

    En de vreeselijke woorden werden door de priesters en door het volk herhaald.JH 138.5

    Het was een vreeselijk vonnis, dat zij over zichzelven uitspraken, en een schrikkelijke erfenis, die zij aan hun nakomelingschap nalieten.JH 138.6

    Letterlijk werd dit ongeveer veertig jaren daarna in de vreeselijke tooneelen van de verwoesting van Jeruzalem aan hen vervuld. Letterlijk ook is het sedert dien dag vervuld in den verspreiden, verachten en verdrukten toestand van hun nakomelingen. En nog eens zal het vervuld worden, wanneer de tijd van de laatste afrekening zal aangebroken zijn.JH 138.7

    Dan zal het tooneel veranderd zijn en “dezelfde Jezus” zal “met vlammend vuur” komen, “wraak doende over degenen, die God niet kennen.” Hand 1:11; 2 Thess. 1:8.JH 138.8

    Dan zullen zij tot rotsen en bergen roepen:JH 139.1

    “Valt op ons en verbergt ons van het aangezicht desgenen, die op den troon zit en van den toorn des Lams. Want de groote dag Zijns toorns is gekomen.” Openb. 6:16. 17.JH 139.2

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents