Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents

Gedachten van de Berg der Zaligsprekigin

 - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First

    “Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het koninkrijk der hemelen niet binnengaan.”

    De schriftgeleerden en Farizeeën hadden niet alleen Christus aangeklaagd, maar beschuldigden ook Zijn discipelen, omdat zij geen acht sloegen op de riten en inzettingen van de rabbi’s. Dikwijls waren de discipelen verward en bezorgd geraakt door de afkeuring en beschuldigingen van hen, die zij gewoon geweest waren te eren als hun godsdienstleraren. Jezus ontmaskerde het bedrog. Hij verklaarde, dat de gerechtigheid waaraan de Farizeeën zoveel waarde hechtten, waardeloos was. Het Joodse volk had er aanspraak op gemaakt het bijzondere, getrouwe volk te zijn, dat door God begunstigd was; maar Christus stelde hun godsdienst voor als een dienst die verstoken was van reddend geloof. Al hun voorgewende vroomheid, hun menselijke inzettingen en ceremoniën, zelfs het feit dat zij voldeden aan de uiterlijke eisen van de wet, waarop zij zo trots waren, waren niet voldoende om hen te heiligen. Zij waren niet rein van hart, niet edel en christelijk van karakter.GZ 51.2

    Een wettische godsdienst is onvoldoende om de ziel in harmonie met God te brengen. De harde, strenge leer van de Farizeeën, beroofd van berouw, tederheid en liefde, vormde slechts een struikelblok voor zondaars. Zij waren als zout dat zijn smaak verloren heeft want hun invloed had geen macht om de wereld te behoeden voor bederf. Het enige ware geloof is het „door liefde werkende”, dat de ziel zuivert. (Gal. 5 : 6). Het is als zuurdesem, dat het karakter hervormt.GZ 52.1

    Dit alles hadden de Joden moeten leren uit de geschriften van de profeten. Eeuwen te voren was de kreet van de ziel om rechtvaardiging bij God onder woorden gebracht en beantwoord in de woorden van de profeet Micha: „Waarmee zal ik de Here tegemoet treden en mij buigen voor God in de hoge? Zal ik Hem tegemoet treden met brandofferen, met éénjarige kalveren? Zal de Here welgevallen hebben aan duizenden rammen, aan tienduizenden oliebeken?... Hij heeft u bekend gemaakt, o mens, wat goed is en wat de Here van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God.” Micha 6 : 6-8.GZ 52.2

    De profeet Hosea had duidelijk gemaakt wat de kern van het Farizeïsme was, met de woorden: „Israël is een welige wijnstok, die zijn vruchten voortbrengt.” Hosea 10 : 1. Hoewel zij beleden God te dienen, werkten de Joden in werkelijkheid voor zichzelf. Hun gerechtigheid was de vrucht van hun eigen trachten de wet te houden, volgens hun eigen ideeën, en voor hun eigen welzijn, waarop zij alleen bedacht waren. Daarom kon het niet beter zijn dan zij waren. In hun pogingen zichzelf heilig te maken, probeerden zij iets reins uit iets onreins te doen voortkomen. De wet van God is even heilig als Hij heilig is, even volmaakt als Hij volmaakt is. Het stelt de gerechtigheid Gods aan de mens voor ogen. Het is onmogelijk voor de mens om uit zichzelf deze wet te houden; immers de menselijke natuur is verdorven, onteerd en volkomen ongelijk aan het karakter van God. De werken van het zelfzuchtige hart zijn „als een onreine,” en „al onze gerechtigheden als een bezoedeld kleed.” Jes. 64 : 6.GZ 52.3

    Hoewel de wet heilig is, konden de Joden geen gerechtigheid verkrijgen door hun eigen pogingen om de wet te houden. De discipelen van Christus moeten een gerechtigheid verkrijgen die van een andere aard is dan de gerechtigheid van de Farizeeën, indien zij het koninkrijk willen binnengaan. God bood hen, in Zijn Zoon, de volmaakte gerechtigheid der wet aan. Indien zij hun harten volkomen wilden openstellen om Christus te ontvangen, dan zou het leven Gods zelf, zou Zijn liefde in hen wonen en hen hervormen naar Zijn gelijkenis; en op deze wijze zouden zij door Gods vrije gave de gerechtigheid bezitten die de wet vereist. Maar de Farizeeën verwierpen Christus: „Onbekend met Gods gerechtigheid en trachtende hun eigen gerechtigheid te doen gelden,” wilden zij zichzelf niet onderwerpen aan de gerechtigheid Gods. Rom. 10 : 3.GZ 52.4

    Jezus toonde vervolgens Zijn toehoorders aan, wat het betekent, de geboden Gods te houden, — dat het een weergave in hun eigen leven is van het karakter van Christus. Immers in Hem werd God dag aan dag voor hen openbaar.GZ 53.1