Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents

Gedachten van de Berg der Zaligsprekigin

 - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    “Strijdt om in te gaan door de enge poort ” (Luc. 13:24).

    De reiziger die zich verlaat had, en die zich haastte om de stadspoort voor zonsondergang te bereiken, kon zich onderweg niet laten ophouden door attracties langs de weg. Zijn gehele aandacht was gericht op het éne doel, de poort binnen te gaan. Hetzelfde najagen van ons doel, zei Jezus, moet gevonden worden in het leven van de Christen. Ik heb u de karakterheerlijkheid geopenbaard, die de ware heerlijkheid van Mijn koninkrijk is. Het belooft u geen aardse macht; nochtans is het uw grootste verlangen en uw volledige inspanning waard. Ik doe geen beroep op u om in het grote wereldrijk naar de macht te streven, maar concludeer daaruit niet, dat er geen strijd gestreden moet worden, geen overwinningen moeten worden behaald. Ik gebied u te strijden, te worstelen om Mijn geestelijk koninkrijk binnen te gaan.GZ 124.3

    Het Christelijk leven is een strijd en een opmars. Maar de overwinning die behaald moet worden, wordt niet behaald door menselijke kracht. Het slagveld is het gebied van het hart. De strijd die wij moeten leveren — de grootste strijd die ooit werd geleverd door de mens — is de overgave van het eigen-ik aan de wil van God, het overgeven van het hart aan de oppermacht der liefde. De oude natuur, die geboren is uit bloed en uit de wil van het vlees, kan het koninkrijk Gods niet beërven. De erfelijke neigingen, de vroegere gewoonten moeten worden opgegeven.GZ 125.1

    Wie besluit het koninkrijk binnen te gaan, zal bemerken dat alle machten en hartstochten van de niet-wedergeboren natuur, gesteund door de krachten van het rijk der duisternis, zich tegen hem in slagorde hebben opgesteld. Zelfzucht en trots zullen het opnemen tegen alles, waaruit zou blijken dat ze zondig zijn. Wij kunnen uit onszelf niet de boze begeerten en gewoonten over-winnen die strijden om de overhand te krijgen. Wij kunnen niet de machtige vijand overwinnen die ons als slaven gevangen houdt. God alleen kan ons de overwinning schenken. Hij wil, dat wij meester zullen zijn over onszelf, over onze eigen wil en wegen. Maar Hij kan niet in ons werken zonder onze toestemming en medewerking. De goddelijke Geest werkt door de vermogens en krachten die aan de mens gegeven zijn. Onze krachten moeten samenwerken met God.GZ 125.2

    De overwinning zal niet behaald worden zonder veel, ernstig gebed, zonder dat wij onszelf bij iedere schrede vernederen. Onze wil zal niet gedwongen worden samen te werken met de goddelijke krachten, maar hij moet vrijwillig onderworpen worden. Indien het mogelijk zou zijn de invloed van de Geest van God met honderdvoudige kracht op u te doen inwerken, dan zou u dat nog niet tot een Christen maken, tot een geschikte onderdaan voor de hemel. De vesting van Satan zou niet verbroken worden. De wil moet aan de zijde van Gods wil geplaatst worden. U bent niet in staat, uit uzelf, om uw bedoelingen en verlangens en neigingen ondergeschikt te maken aan de wil van God; maar indien gij „gewillig zijt om gewillig gemaakt te worden,” zal God het werk voor u tot stand brengen, „zodat wij de redeneringen en elke schans, die opgeworpen wordt tegen de kennis van God, slechten, elk bedenksel als krijgsgevangene brengen onder de gehoorzaamheid aan Christus.” 2 Cor. 10 : 5. Dan zult gij „uw behoudenis bewerken met vreze en beven, want God is het, die om Zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt.” Phil. 2 : 12, 13. Maar velen die aangetrokken worden door de schoonheid van Christus en door de heerlijkheid des hemels, deinzen terug voor de voorwaarden waarop dit alles hun eigendom kan worden.GZ 125.3

    Er zijn vele mensen op de brede weg die niet volkomen tevreden zijn over het pad waarop zij wandelen. Zij verlangen los te breken uit de slavernij der zonde, en in eigen kracht proberen zij de strijd aan te binden tegen hun zondige praktijken. Zij kijken in de richting van het smalle pad en de enge poort; maar zelfzuchtige genoegens, liefde voor de wereld, trots, en onheilige eerzucht werpen een hindernis op tussen hen en de Heiland. Om hun eigen wil en datgene wat zij naar eigen verkiezing liefhebben of najagen te verzaken, moeten zij een offer brengen waarvoor zij aarzelen, versagen en zich afwenden. Velen „zoeken in te gaan, en zullen het niet kunnen.” Zij verlangen het goede, zij doen een poging om het te bereiken; maar zij verkiezen het niet; zij hebben geen vastomlijnd doel, dat zij willen bereiken ten koste van alles.GZ 126.1

    De enige hoop voor ons wanneer we willen overwinnen is onze wil te verenigen met de wil van God, en met Hem samen te werken, uur na uur, dag na dag. We kunnen niet ons eigen-ik behouden en nochtans het koninkrijk Gods binnengaan. Indien wij ooit de heiligheid bereiken, zal dat zijn door zelfverloochening en door het aannemen van de geest van Christus. Trots en zelf genoegzaamheid moeten gekruisigd worden. Zijn wij gewillig de prijs te betalen die ons gevraagd wordt? Zijn we gewillig, onze eigen wil in volmaakte overeenstemming met de wil van God te laten brengen? Pas wanneer wij dat willen, kan de hervormende genade van God over ons geopenbaard worden.GZ 126.2

    De strijd die wij moeten voeren is „de goede strijd des geloofs.” „Hiervoor span ik mij ook in,” zei de apostel Paulus, „onder zware strijd, naar Zijn werking, die in mij werkt met kracht.” Col. 1 : 29. In de grote crisis van zijn leven zonderde Jakob zich af om te bidden. Hij was vervuld van één allesoverheersend doel, — te trachten een ander karakter te krijgen. Maar terwijl hij God smeekte, legde een vijand, naar hij meende, de hand op hem, en de gehele nacht worstelde hij voor zijn leven. Maar het doel van zijn ziel werd niet veranderd door het gevaar voor zijn leven zelf. Toen zijn kracht bijna uitgeput was, zond de Engel Zijn goddelijke kracht uit, en op Zijn aanraking wist Jacob, met wie hij gestreden had. Gewond en hulpeloos viel hij aan de borst van de Heiland, smekend om Zijn zegen. Hij wilde niet afgewezen worden, noch ophouden te bidden, en Christus willigde het verzoek in van deze hulpeloze, berouwvolle ziel, naar Zijn belofte: „Tenzij men Mijn bescherming aangrijpt, met Mij vrede maakt, vrede met Mij maakt.” Jes. 27 : 5. Jacob pleitte met vastbesloten geest: „Ik laat u niet gaan, tenzij Gij mij zegent.” Gen. 32 : 26. Deze geest van volharding werd hem ingegeven door Hem Die geworsteld had met de patriarch. Hij was het, Die hem de overwinning schonk, en zijn naam van Jacob veranderde in Israël, zeggende: „Gij hebt gestreden met God en mensen, en gij hebt overmocht.” Gen. 32 : 28. Datgene waarom Jacob tevergeefs had geworsteld in eigen kracht, won hij door zelfovergave en een standvastig geloof. „Dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof.” 1 Joh. 5 : 4.GZ 127.1

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents