Hoofdstuk 34—De uitnodiging
“Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven”. Deze troostwoorden werden gesproken tot de menigte die Jezus volgde. De Heiland had gezegd, dat alleen door Hem de mens God kon leren kennen. Hij had over Zijn discipelen gesproken als degenen aan wie de kennis van de hemelse dingen gegeven was. Maar Hij liet aan niemand het gevoel, uitgesloten te zijn van Zijn zorg en liefde. Allen die vermoeid en zwaar beladen zijn, mogen tot Hem komen.DWE 278.1
Schriftgeleerden en rabbi’s, met hun overdreven nauwgezet inachtnemen van de godsdienstige vormen, hadden een gevoel van tekort komen, dat nooit bevredigd kon worden door schuldoffers. Tollenaars en zondaars konden misschien voorwenden dat ze tevreden waren met het zinnelijke en aardse, maar in hun hart was wantrouwen en vrees. Jezus keek naar de bedroefden en de bedrukten van hart, naar hen wier hoop vernietigd was en die met alle aardse vreugden het verlangen van de ziel trachtten te stillen, en Hij nodigde hen allen uit om rust te vinden in Hem.DWE 278.2
Teder vroeg Hij de zwoegende mensen: “Neemt Mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen”.DWE 278.3
Met deze woorden spreekt Christus tot ieder menselijk wezen. Of zij het weten of niet, allen zijn vermoeid en zwaar beladen. Allen gaan gebukt onder lasten die alleen Christus kan wegnemen. De zwaarste last die we dragen, is de last der zonde. Indien we die last alleen moesten dragen, zouden we erdoor verpletterd worden. Maar de Zondeloze heeft onze plaats ingenomen. “De Here heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen neer komen.” Hij heeft de last van onze schuld gedragen. Hij wil de last van onze vermoeide schouders nemen. Hij wil ons rust geven. De last van zorg en smart wil Hij ook dragen. Hij nodigt ons uit, al onze zorgen op Hem te werpen; Hij draagt ons op het hart.DWE 278.4
De Oudere Broeder van ons geslacht staat bij de eeuwige troon. Hij ziet neer op iedere ziel die het gelaat wendt naar Hem als de Verlosser. Hij weet uit ervaring wat de zwakheden van het mensdom zijn, wat onze behoeften zijn en waar de kracht van onze verzoekingen ligt; want Hij was in alle dingen verzocht gelijk wij, doch zonder zonde. Hij waakt over u, bevend kind van God. Wordt u in verzoeking gebracht? Hij wil u bevrijbrengen. Bent u gewond? Hij wil genezen. De Here “bepaalt het getal der sterren”, nochtans “geneest Hij de verbrokenen van hart en verbindt hun wonden”. “Komt tot Mij”, luidt Zijn uitnodiging. Wat uw angsten of beproevingen ook mogen zijn, leg uw geval voor aan de Here. Uw geest zal gesterkt worden om vol te houden. De weg zal voor u geopend worden om u vrij te maken uit verwarring en moeilijkheden. Hoe zwakker en hulpelozer u weet dat uzelf bent, des te sterker zult u worden in Zijn kracht. Hoe zwaarder uw lasten zijn, des te meer gezegend is de rust, wanneer u uw lasten werpt op de Lastdrager. De rust die Christus biedt, is afhankelijk van voorwaarden, maar deze voorwaarden worden duidelijk omschreven. Het zijn voorwaarden waaraan allen kunnen voldoen. Hij vertelt ons precies, hoe Zijn rust gevonden kan worden.DWE 278.5
“Neemt Mijn juk op u”, zegt Jezus. Het juk is een dienend instrument. Dieren worden onder een juk gelegd voor zware arbeid, en het juk is noodzakelijk voor hen om goed te kunnen arbeiden. Door deze illustratie leert Christus ons, dat wij geroepen zijn om te dienen zolang ons leven duurt. We moeten Zijn juk op ons nemen om medewerkers met Hem te kunnen zijn.DWE 279.1
Het juk dat tot dienen bindt, is de wet van God. De grote wet der liefde, die werd geopenbaard in Eden, op de Sinaï werd afgekondigd en in het nieuwe verbond in het hart geschreven, en is datgene wat de menselijke arbeider bindt aan de wil van God. Indien we aan ons lot worden overgelaten om onze eigen neigingen te volgen, om slechts heen te gaan waar onze wil ons heenleidt, zouden we in de rijen van Satan geraken en bezitters van zijn eigenschappen worden. Daarom bindt God ons aan Zijn wil, die hoog, edel en verheffend is. Hij wenst dat wij geduldig en wijs de plichten van het dienen op ons zullen nemen. Het juk der dienstbaarheid heeft Christus Zelf als mens gedragen. Hij zei: “Ik heb lust om Uw wil te doen, Mijn God, Uw wet is in Mijn binnenste”. “Ik ben van de hemel nedergedaald, niet om Mijn wil te doen, maar de wil van Hem Die Mij gezonden heeft.” Liefde voor God, ijver voor Zijn heerlijkheid, en liefde voor het gevallen mensdom brachten Jezus naar de aarde om te lijden en te sterven. Dit was de overheersende macht in Zijn leven. En Hij vraagt ons, dit beginsel ook aan te nemen.DWE 279.2
Er zijn vele mensen wier hart lijdt onder de last van zorgen, omdat zij trachten de maat van de wereld te bereiken. Zij hebben de dienst van de wereld gekozen, de verwarringen daarvan aanvaard en de gewoonten daarvan aangenomen. Op deze wijze wordt hun karakter geschonden en wordt hun leven een afmatting. Om te voldoen aan hun eerzucht en wereldse verlangens, doen zij hun geweten geweld aan en brengen een extra last van zelfverwijt over zich. De voortdurende zorg put hun levenskrachten uit. Onze Heiland verlangt, dat zij het juk der slavernij terzijde leggen. Hij nodigt hen uit, Zijn juk op zich te nemen; Hij zegt: “Mijn juk is zacht en Mijn last is licht”. Hij zegt hun, eerst het koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid te zoeken, en het is Zijn belofte, dat alle dingen die voor hen noodzakelijk zijn voor dit leven, daaraan toegevoegd zullen worden. Bezorgdheid is blind en kan niet in de toekomst zien; maar Jezus ziet het einde vanaf het begin. In iedere moeilijkheid heeft Hij Zijn weg bereid om verlichting te brengen. Onze hemelse Vader heeft duizend manieren om voor ons te zorgen waar wij niets van weten. Zij die dit ene beginsel, het vooropstellen van de dienst en eer van God, aanvaarden, zullen bemerken, dat verwarring verdwijnt, en dat er een effen pad voor hun voeten is.DWE 279.3
“Leert van Mij”, zegt Jezus, “want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden”. We moeten de school van Christus binnengaan, om van Hem zachtmoedigheid en nederigheid te leren. Verlossing is het proces waardoor de ziel wordt opgeleid voor de hemel. Deze opleiding betekent een kennis van Christus. Het betekent vrijmaking van ideeën, gewoonten, en praktijken die verworven zijn in de school van de vorst der duisternis. De ziel moet bevrijd worden van alles wat tegengesteld is aan de trouw aan God.DWE 280.1
In het hart van Christus, waar volkomen harmonie met God heerste, was volmaakte vrede. Hij werd nooit trots door bijval, of terneergedrukt door afkeuring of teleurstelling. Te midden van de heftigste tegenstand en de wreedste behandeling had Hij nog steeds goede moed. Maar velen die belijden Zijn volgelingen te zijn, zijn in hun hart angstig en bezorgd, omdat ze bevreesd zijn zich aan God toe te vertrouwen. Zij geven zich niet volledig aan Hem over, want zij schrikken terug voor de gevolgen die een dergelijke overgave met zich zou kunnen meebrengen. Indien zij deze overgave niet doen, kunnen ze geen vrede vinden.DWE 280.2
Eigenliefde brengt onrust teweeg. Wanneer we wedergeboren zijn, zal hetzelfde gevoelen dat in Jezus was, in ons zijn, het gevoelen dat Hem ertoe bracht Zich te vernederen, opdat wij behouden zouden worden. Dan zullen wij niet jagen naar de hoogste plaats. We zullen verlangen aan de voeten van Jezus te zitten en van Hem te leren. We zullen begrijpen dat de waarde van ons werk niet bestaat in het maken van uiterlijk vertoon en drukte in deze wereld en in werkzaam en ijverig zijn in eigen kracht. De waarde van ons werk is evenredig aan de mate van de Heilige Geest, Die wij ontvangen. Vertrouwen op God brengt groter geestelijke kwaliteiten met zich mee, zodat we onze ziel kunnen bezitten in lijdzaamheid.DWE 280.3
Het juk wordt op de os gelegd om hem te helpen, de lading te trekken en de last te verlichten. Zo is het ook met het juk van Christus. Wanneer onze wil opgaat in de wil van God en we Zijn gaven gebruiken om voor anderen tot een zegen te zijn, zullen we bemerken, dat de last des lévens licht is. Hij die wandelt in de weg van Gods geboden, wandelt in tegenwoordigheid van Christus, en in Zijn liefde is het hart gerust. Toen Mozes bad: “Maak mij toch Uw wegen bekend, zodat ik U ken”, antwoordde de Here hem: “Mijn tegenwoordigheid zal met u gaan, en Ik zal u rust geven”. En door midel van de profeten werd de boodschap gegeven: “Zo zegt de Here: Gaat staan aan de wegen, en ziet en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg is, opdat gij die gaat, en rust vindt voor uw ziel”. En Hij zegt: “Och dat gij naar Mijn geboden luisterdet; dan zou uw vrede zijn als een rivier en uw gerechtigheid als de golven der zee”.DWE 281.1
Zij die Christus aan Zijn woord houden en hun ziel aan Zijn hoede overgeven, hun leven aan Zijn voorschriften, zullen vrede en rust vinden. Niets in de wereld kan hen bedroeven wanneer Jezus hen verheugd maakt door Zijn aanwezigheid. In volkomen berusting ligt volkomen rust. De Here zegt: “Standvastige zin bewaart Gij in volkomen vrede, omdat men op U vertrouwt”.’ Ons leven lijkt misschien verward; maar wanneer we onszelf toevertrouwen aan de wijze Meester, zal Hij vorm geven aan leven en karakter tot Zijn heerlijkheid. En dat karakter dat het heerlijk karakter van Christus uitdrukt, zal aangenomen worden in het paradijs Gods. Een vernieuwd geslacht zal met Hem wandelen, in het wit gekleed, want zij zijn het waardig.DWE 281.2
Daar wij door Jezus de rust binnengaan, begint de hemel hier reeds. We geven gehoor aan Zijn uitnodiging: “Komt, leer van Mij”, en door zo te komen, maken wij een begin met het eeuwige leven. De hemel is een voortdurend tot God naderen door Christus. Hoe langer we in de hemel der zaligheid zijn, des te meer en meer van de heerlijkheid daarvan zal ons geopenbaard worden; en hoe meer we van God weten, des te volkomener zal ons geluk zijn. Wanneer we met Jezus wandelen in dit leven, zullen we vervuld worden van Zijn liefde, bevredigd door Zijn aanwezigheid. Alles wat de menselijke natuur bevatten kan, kunnen we hier ontvangen. Maar wat is dat vergeleken met wat hierna komt? Daar “zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in Zijn tempel; en Hij Die op de troon gezeten is, zal Zijn tent over hen uitspreiden. Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen noch enige hitte, want het Lam, Dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen”.DWE 281.3