Hoofdstuk 37—De eerste evangelisten
De apostelen waren leden van de familie van Jezus, en ze hadden Hem vergezeld tijdens Zijn reis te voet door Galilea. Ze hadden met Hem gedeeld in de moeite en de ontberingen die hun overkwamen. Ze hadden geluisterd naar Zijn redevoeringen, ze hadden met de Zoon van God gewandeld en gesproken, en uit Zijn dagelijks onderwijs hadden ze geleerd hoe ze moesten werken om de mensheid op te heffen. In de tijd dat Jezus de grote scharen die zich om Hem verzamelden, diende, sloegen Zijn discipelen Hem gade, en verlangden te doen wat Hij vroeg en Zijn werk te verlichten. Ze hielpen door de mensen op te stellen, door de zieken tot de Heiland te brengen en het allen zo gemakkelijk mogelijk te maken. Ze zagen uit naar belangstellende toehoorders, verklaarden hun de Schriften en werkten op verschillende wijzen voor hun geestelijk welzijn. Zij leerden dat wat zij van Jezus geleerd hadden, en verkregen dagelijks een rijke ervaring. Maar ze behoefden ook ervaring in het alleen arbeiden. Ze hadden nog steeds veel onderricht nodig, en een groot geduld en veel liefde. Omdat Hij nu nog persoonlijk bij hen was om op hun fouten te wijzen en hun raad te geven en te verbeteren, zond de Heiland hun uit als Zijn vertegenwoordigers.DWE 297.1
In de tijd dat ze met Hem waren geweest, waren de discipelen dikwijls in de war gebracht door de leer van de priesters en de Farizeeën, maar ze hadden hun moeilijkheden Jezus voorgelegd. Hij had hun de waarheden uit de Schrift voor ogen gesteld in tegenstelling met de overlevering. Op deze wijze had Hij hun vertrouwen in Gods Woord versterkt en hen in hoge mate bevrijd van hun vrees voor de rabbi’s en hun dienstbaarheid aan de overleveringen. Bij de opleiding van de discipelen was het voorbeeld van het leven van de Heiland van veel meer betekenis dan een zuiver leerstellig onderwijs. Toen ze van Hem gescheiden werden, herinnerden ze zich weer iedere blik en stembuiging, ieder woord. Vaak, wanneer ze in conflict waren met de vijanden van het evangelie, herhaalden ze Zijn woorden, en wanneer ze de uitwerking daarvan op de mensen zagen, verheugden ze zich zeer.DWE 297.2
Nadat Hij de twaalf tot Zich geroepen had, beval Jezus hun twee aan twee uit te gaan door de steden en dorpen. Niemand werd alleen uitgezonden, maar broeder ging samen met broeder, vriend met vriend. Op deze wijze konden ze elkander helpen en bemoedigen, elkander raad geven en samen bidden, zodat de kracht van de een de zwakheid van de ander aanvulde. Op dezelfde wijze zond Hij later de zeventig uit. Het was de bedoeling van de Heiland, dat de evangelieboodschappers op deze wijze met elkander verbonden zouden zijn. In onze tijd zou de evangelisatie veel meer succes hebben als men zich meer aan dit voorbeeld hield.DWE 298.1
De boodschap van de discipelen was dezelfde als die van Johannes de Doper en van Christus Zelf: “Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen”. Zij mochten niet met de mensen gaan redetwisten over de vraag, of Jezus van Nazareth de Messias was; maar in Zijn naam moesten ze dezelfde genadewerken doen die Hij verricht had. Hij gebood hun: “Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet”.DWE 298.2
Gedurende Zijn dienstwerk wijdde Jezus meer tijd aan het genezen van zieken dan aan het prediken. Zijn wonderen getuigden van de waarheid van Zijn woorden, dat Hij niet gekomen was om te verderven, maar om te redden. Zijn heil ging voor Hem uit, en de heerlijkheid des Heren was Zijn achterhoede. Overal waar Hij kwam, waren de geruchten van Zijn genade Hem voorgegaan. Waar Hij voorbijgegaan was, verheugden degenen over wie Hij Zich ontfermd had, zich over hun gezondheid en beproefden zij hun nieuwgevonden krachten. Menigten verzamelden zich rondom hen om van hun lippen de werken die de Here gewrocht had, te vernemen. Zijn stem was het eerste geluid dat velen ooit gehoord hadden, Zijn naam het eerste woord dat zij ooit gesproken hadden, Zijn gelaat het eerste dat zij ooit aanschouwd hadden. Waarom zouden ze Jezus niet liefhebben en Zijn lof doen horen? Terwijl Hij door de steden en dorpen ging, was Hij als een stroom des levens, leven en vreugde verspreidend overal Waar Hij heenging.DWE 298.3
De volgelingen van Christus moeten werken zoals Hij dat deed. Wij moeten de hongerigen voeden, de naakten kleden, en de lijdenden en bedroefden troosten. Wij moeten hen die vertwijfelen, bijstaan en de hopelozen met hoop bezielen. En ook aan ons zal de belofte vervuld worden: “Uw heil zal voor u uitgaan, de heerlijkheid des Heren zal uw achterhoede zijn”. De liefde van Christus, die geopenbaard wordt in onzelfzuchtig dienen, zal meer uitwerking hebben om de boosdoener te bekeren dan het zwaard of het gerechtshof. Deze dingen zijn noodzakelijk om de verbreker van de wet vrees aan te jagen, maar de liefdevolle zendeling kan meer doen dan dat. Dikwijls zal het hart verhard worden onder terechtwijzing; maar het zal smelten onder de liefde van Christus. De zendeling kan niet alleen lichamelijke ziekten verlichten, maar hij kan de zondaar leiden tot de Grote Geneesheer, Die de ziel kan reinigen van de melaatsheid der zonde. Het is Gods bedoeling, dat de zieken, de ongelukkigen, zij die door boze geesten bezeten zijn, door Zijn dienstknechten Zijn stem zullen horen. Door Zijn menselijke vertegenwoordigers wil Hij een Trooster zijn zoals de wereld die niet kent.DWE 298.4
Op hun eerste zendingsreis moesten de discipelen alleen gaan tot “de verloren schapen van het huis Israëls”. Indien zij nu het evangelie gepredikt zouden hebben aan de heidenen of de Samaritanen, zouden ze hun invloed op de Joden verloren hebben. Door het vooroordeel van de Farizeeën op te wekken, zouden ze zich gewikkeld hebben in een strijd die hen bij de aanvang van hun arbeid ontmoedigd zou hebben. Zelfs de apostelen konden moeilijk begrijpen, dat het evangelie uitgedragen moest worden aan alle volken. Totdat zijzelf deze waarheid zouden kunnen begrijpen, waren ze niet gereed om voor de heidenen te arbeiden. Indien de Joden het evangelie zouden aannemen, was het Gods bedoeling hen zendelingen onder de heidenen te maken. Daarom moesten zij het eerst de boodschap vernemen.DWE 299.1
Overal waar Christus arbeidde, werden zielen de ogen geopend voor hun nood, en hongerenden en dorstenden voor de waarheid. De tijd was gekomen om de boodschap van Zijn liefde aan deze verlangende harten te brengen. Naar al deze mensen moesten de discipelen gaan als Zijn verte-genwoordigers. Zo zouden de gelovigen ertoe gebracht worden hen te beschouwen als door God aangewezen leraars, en wanneer de Heiland van hen weggenomen zou worden, zouden zij niet zonder leiders achterblijven.DWE 299.2
Op deze eerste reis moesten de discipelen alleen maar komen waar Jezus reeds eerder was geweest en vrienden had gemaakt. De voorbereiding voor hun reis moest heel eenvoudig zijn. Niets mocht worden toegestaan dat hun gedachten zou afleiden van hun belangrijke taak, of op enigerlei wijze verzet zou uitlokken en de deur voor verdere arbeid zou sluiten. Ze mochten niet de kleding van de godsdienstleraars kiezen, noch gebruik maken van enige uiterlijke schijn die hen zou onderscheiden van de eenvoudige bewoners van het platteland. Zij mochten geen synagogen binnengaan en de mensen bijeenroepen voor een openbare dienst; hun pogingen moesten gericht worden op huis-aan-huisarbeid. Ze mochten geen tijd verspillen met nodeloze begroetingen, of in het gaan van huis tot huis om onthaald te worden. Maar in iedere plaats moesten zij de gastvrijheid aannemen van hen die dat waardig waren, van hen die hen hartelijk welkom zouden heten alsof ze Christus Zelf ontvingen. Zij moesten het huis binnengaan met de heerlijke groet: “Vrede zij dezen huize”. Dat huis zou gezegend worden door hun gebeden, hun lofzangen en door het openen van de Schriften in de familiekring.DWE 299.3
Deze discipelen moesten herauten van de waarheid zijn, om de weg voor te bereiden voor de komst van hun Meester. De boodschap die zij moesten brengen, was het woord van eeuwig leven, en de bestemming van de mensen hing af van de vraag, of zij dat woord aannamen dan wel verwierpen. Om de mensen te doordringen van de ernst ervan, gebood Jezus Zijn discipelen: “Indien iemand u niet ontvangt of uw woorden niet hoort, verlaat dat huis of die stad en schudt het stof uwer voeten af. Voorwaar, Ik zeg u, het zal voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zijn in de dag des oordeels dan voor die stad”.DWE 300.1
Nu doorboort het oog van de Heiland de toekomst; Hij aanschouwt de grotere gebieden waarin na Zijn dood de discipelen getuigen voor Hem zullen zijn. Zijn profetische blik ziet de ervaring van Zijn dienstknechten door de eeuwen heen, totdat Hij zal komen voor de tweede maal. Hij toont Zijn volgelingen de worstelingen die hen te wachten staan. Hij openbaart de aard en de methode van de strijd. Hij stelt hun de gevaren die zij zullen ontmoeten en de zelfverloochening die vereist zal worden, voor ogen. Hij wil, dat zij de kosten berekenen, opdat zij niet onverhoeds door de vijand overvallen zullen worden. Hun strijd zal niet zijn tegen vlees en bloed, maar “tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” Zij moeten strijden met bovennatuurlijke machten, maar zij zijn verzekerd van bovennatuurlijke hulp. Alle hemelse wezens bevinden zich in dit leger. En meer dan engelen zijn in de gelederen. De Heilige Geest, de Vertegenwoordiger van de Aanvoerder van het leger des Heren, daalt neer om de strijd te leiden. Onze zwakheden kunnen vele zijn, onze zonden en fouten ernstig; maar de genade van God is voor allen die haar zoeken met een verbroken hart. De kracht van de Almachtige wordt te hulp geroepen ten gunste van hen die op God vertrouwen.DWE 300.2
“Zie”, zei Jezus, “Ik zend u als schapen midden onder wolven; weest dan voorzichtig als slangen en argeloos als duiven”. Christus Zelf hield niet één woord der waarheid achter, maar Hij sprak het altijd in liefde. Hij toonde de grootste tact en voorkomende, vriendelijke aandacht in Zijn omgang met de mensen. Hij was nooit ruw, sprak nooit onnodig een streng woord, deed een gevoelige ziel nooit nodeloos pijn. Hij gispte de menselijke zwakheid niet. Hij laakte onbevreesd huichelarij, ongeloof en ongerechtigheid, maar er waren tranen in Zijn stem wanneer Hij Zijn vernietigende berispingen uitsprak. Hij weende over Jeruzalem, de stad die Hij liefhad, die weigerde Hem, de weg, de waarheid en het leven, aan te nemen. Zij verwierpen Hem, de Heiland, maar Hij zag hen aan met medelijdende tederheid, en met een smart zo groot, dat het Zijn hart brak. Iedere ziel was kostbaar in Zijn ogen. Terwijl Hij altijd met goddelijke waardigheid optrad, boog Hij Zich met de tederste aandacht naar ieder lid van het gezin Gods. In alle mensen zag Hij gevallen zielen tot wier redding Hij gekomen was.DWE 300.3
De dienstknechten van Christus mogen niet de ingevingen van hun natuurlijk hart ten uitvoer brengen. Zij behoren nauwe gemeenschap met God te hebben, opdat niet, waneer zij uitgedaagd worden, het eigen ik opkomt en zij een stroom van woorden uitgieten die niet passend zijn, die niet zijn als de dauw of als zachte regen die de verflenste planten verfrist. Dit wil Satan dat ze doen zullen, want zo gaat hij te werk. Het is de draak die toornig is; het is de geest van Satan, die wordt geopenbaard in toorn en beschuldigingen. Maar Gods dienstknechten moeten Zijn vertegen-woordigers zijn. Hij wenst, dat zij slechts betalen met hemelse munt, de waarheid die Zijn eigen beeld en opschrift draagt. De kracht waardoor zij de boze moeten overwinnen, is de kracht van Christus. De heerlijkheid van Christus is hun kracht. Zij moeten hun ogen richten op Zijn lieflijkheid. Dan kunnen zij het evangelie met goddelijke tact en zachtmoedigheid naar voren brengen. En de geest die in verzoeking beheerst blijft, zal meer doeltreffend getuigen ten gunste van de waarheid dan enig argument kan doen, hoe sterk dit ook moge zijn.DWE 301.1
Zij die in strijd komen met de vijanden der waarheid, hebben niet alleen mensen tegemoet te treden, maar Satan en zijn vertegenwoordigers. Laat hen denken aan de woorden van de Heiland: “Zie, Ik zend u als lammeren midden onder wolven”. Laat hen vertrouwen op de liefde van God, en hun geest zal kalm blijven, zelfs wanneer ze persoonlijk beledigd worden. De Here zal hen een volledige, goddelijke wapenrusting aandoen. Zijn Heilige Geest zal hun geest en hart beïnvloeden, zodat hun stemmen niet de klank zullen krijgen van het gehuil van wolven.DWE 301.2
In zijn verder onderricht tot de discipelen zei Jezus: “Wacht u voor de mensen”. Zij mochten geen onbeperkt vertrouwen stellen in hen die God niet kenden, en niet hun plannen aan hen voorleggen; want dit zou de machten van Satan in het voordeel brengen. De bedenksels van mensen Werkten Gods plannen dikwijls tegen. Zij die de tempel des Heren bouwen, moeten bouwen volgens het voorbeeld dat op de berg getoond is het goddelijk beeld. God wordt onteerd en het evangelie wordt verraden, wanneer Zijn dienstknechten zich afhankelijk stellen van de raad van mensen die zich niet laten. leiden door de Heilige Geest. Wereldse wijsheid is dwaasheid bij God. Zij die daarop vertrouwen, zullen zeker dwalen.DWE 301.3
“Zij zullen u overleveren aan de gerechtshoven..; gij zult ook geleid worden voor stadhouders en koningen om Mijnentwil, tot een getuigenis voor hen en voor de volken”. Vervolging zal het licht verbreiden. De dienstknechten van Christus zullen geleid worden voor de grote mannen van de wereld, die, indien dit niet zou gebeuren, nooit het evangelie zouden horen. De waarheid is voor deze mensen verkeerd voorgesteld. Zij hebben geluisterd naar valse getuigenissen betreffende het geloof van de discipelen van Christus. Dikwijls is het enige middel voor hen om de ware aard hiervan te leren kennen, het getuigenis van hen die voorgeleid worden om terecht te staan wegens hun geloof. Tijdens het verhoor wordt van deze mensen vereist te antwoorden, en van hun rechters te luisteren naar het getuigenis dat gegeven wordt. Gods genade zal geschonken worden aan Zijn dienstknechten om de plotselinge omstandigheid tegemoet te treden. “Het zal u in die ure gegeven worden”, zei Jezus, “wat gij spreken moet; want gij zijt het niet, die spreekt, doch het is de Geest uws Vaders, Die in u spreekt”. Wanneer de Geest van God de gedachten van Zijn dienstknechten verlicht, zal de waarheid naar voren gebracht worden in zijn goddelijke kracht en kostbaarheid. Zij die de waarheid verwerpen, zullen de discipelen gaan beschuldigen en onderdrukken. Maar bij verlies en lijden, ja tot de dood toe, moeten de kinderen des Heren de zachtmoedigheid van hun goddelijk Voorbeeld openbaren. Aldus zal de tegenstelling gezien worden tussen de vertegenwoordigers van Satan en de vertegenwoordigers van Christus. De Heiland zal verhoogd worden voor de ogen van heersers en volk.DWE 302.1
De discipelen werd niet de moed en de kracht van martelaren geschonken aleer ze zulk een genade nodig hadden. Dan ging de belofte van de Heiland in vervulling. Toen Petrus en Johannes getuigden voor de raad van het Sanhedrin, “verwonderden” de mensen “zich, en zij herkenden hen, dat zij met Jezus geweest waren”. Van Stephanus staat geschreven: “Allen die in de Raad zitting hadden, zagen, toen zij hem aanstaarden, zijn gelaat als het gelaat van een engel”. De mensen “waren nietbij machte de wijsheid en de Geest waardoor hij sprak, te weerstaan”. En wanneer Paulus schrijft over zijn eigen verhoor aan het hof van de Caesaren, zegt hij: “Bij mijn eerste verdediging heeft niemand mij bijgestaan, maar allen hebben mij in de steek gelaten... doch de Here heeft mij terzijde gestaan en kracht gegeven, zodat door mij de verkondiging tot haar recht gekomen is, en al de heidenen haar hebben kunnen horen; en ik ben uit de muil van de leeuw verlost”.DWE 302.2
De dienstknechten van Christus mochten geen vastgestelde redevoering voorbereiden om die uit te spreken wanneer zij verhoord werden. Hun voorbereiding moest dagelijks plaatsvinden door het vergaren van de kostbare waarheden van Gods Woord, en door in het gebed hun geloof te versterken. Wanneer zij verhoord zouden worden, zou de Heilige Geest hun in gedachten brengen welke waarheden ze juist op dat ogenblik nodig hadden.DWE 303.1
Een dagelijks ernstig streven naar kennis van God en van Jezus Christus, Die Hij gezonden heeft, zou de ziel kracht en bekwaamheid geven. De kennis die verkregen werd door ijverig onderzoek van de Schriften, zou op het juiste ogenblik weer in het geheugen gebracht worden. Maar zovelen hadden nagelaten zich vertrouwd te maken met de woorden van Christus en nooit de kracht van Zijn genade in beproeving hadden getoetst, konden niet verwachten, dat de Heilige Geest Zijn woorden in hun herinnering zou brengen. Zij moesten God dagelijks dienen met onver-deelde genegenheid, en dan op Hem vertrouwen.DWE 303.2
Zó bitter zou de vijandschap jegens het evangelie zijn, dat zelfs de tederste banden op aarde geen waarde meer zouden hebben. De discipelen van Christus zouden ten dode toe verraden worden door de leden van hun eigen gezin. “En gij zult door allen gehaat worden om Mijns naams wil. Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden”. Maar Hij gebood hen, zich niet zonder noodzaak aan vervolging bloot te stellen. Hijzelf verliet dikwijls het ene arbeidsveld om naar het andere te gaan, ten einde te ontkomen aan hen die Hem naar het leven stonden. Toen Hij werd verworpen in Nazareth, en Zijn eigen stadsgenoten trachtten Hem te doden, daalde Hij af naar Kapernaüm, en daar verwonderden de mensen zich over Zijn leer, “want Zijn woord was met gezag”. Zo moesten Zijn dienstknechten niet ontmoedigd worden door vervolging, maar een plaats zoeken waar ze nog konden arbeiden voor de redding van zielen.DWE 303.3
De dienstknecht staat niet boven zijn meester. De Vorst des hemels werd Beëlzebul genoemd, en Zijn discipelen zullen op gelijke wijze verkeerd voorgesteld worden. Maar wat het gevaar ook zij, de volgelingen van Christus moeten voor hun beginselen uitkomen. Zij moeten heimelijkheid laken. Zij kunnen zich niet onpartijdig houden totdat ze er zeker van zijn, dat het veilig is, de waarheid te belijden. Zij zijn gesteld als wachters om de mensen te waarschuwen voor het gevaar waarin zij verkeren. De waarheid die zi van Christus ontvangen hebben, moet worden medegedeeld aan allen, vrij en open. Jezus zei: “Wat Ik u zeg in het donker, zeg het in het licht; wat gij u in het oor hoort fluisteren, predikt het van de daken”.DWE 303.4
Jezus Zelf kocht de vrede nooit met een compromis. Zijn hart vloeide over van liefde voor het gehele mensdom, maar Hij was nooit toegevend tegenover hun zonden. Hij was te zeer hun Vriend om te zwijgen wanneer zij een richting insloegen die zou-leiden tot verderf van hun zielen de zielen die Hij gekocht had met Zijn eigen bloed. Hij arbeidde ervoor, dat de mens trouw zou zijn tegenover zichzelf, trouw tegenover zijn hoger en eeuwig belang. De dienstknechten van Christus zijn geroepen tot hetzelfde werk, en zij moeten er acht op slaan, dat zij niet, in hun pogingen tweedracht te vermijden, de waarheid verlaten. Zij moeten “najagen hetgeen de vrede en de onderlinge opbouwing bevordert”, maar ware vrede kan nooit tot stand gebracht worden door uit te gaan van een compromis. En niemand kan trouw zijn aan een beginsel zonder tegenstand op te wekken. Een christendom dat geestelijk is, zal bestreden worden door de kinderen der ongehoorzaamheid. Maar Jezus gebood Zijn discipelen “Weest niet bevreesd voor hen die wèl het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden”. Zij die trouw zijn aan God, behoeven niet te vrezen voor de macht van mensen of de vijandschap van Satan. In Christus is hun eeuwig leven zeker. Hun enige vrees moet zijn, dat zij niet de waarheid opgeven en elders verraad plegen aan het vertrouwen waarmee God hen heeft geëerd.DWE 304.1
Het is het werk van Satan, de harten der mensen met twijfel te vullen. Hij leidt hen ertoe, God te zien als een strenge Rechter. Hij verleidt hen tot zonde, en daarna brengt hij hen ertoe, zichzelf te slecht te vinden om tot hun hemelse Vader te gaan of om Zijn erbarmen op te wekken. De Here begrijpt dit alles. Jezus verzekert de discipelen van Gods mededogen met hen in hun noden en zwakheden. Geen zucht wordt geslaakt, geen pijn wordt gevoeld, geen smart doordringt de ziel, of de trilling daarvan dringt door tot in het Vaderhart.DWE 304.2
De Bijbel toont ons God in Zijn hoge en heilige plaats, niet in een toestand van rust, niet in stilte en eenzaamheid, maar omgeven door tienduizend maal tienduizenden en duizendmaal duizenden heilige, denkende wezens die allen ernaar uitzien om Zijn wil te doen. Door kanalen die wij niet kunnen zien, staat Hij in werkzame gemeenschap met ieder deel van Zijn rijk. Maar juist op het kleine stipje dat onze aarde is, op de zielen voor wier redding Hij Zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, is Zijn belangstelling en de belangstelling van de gehele hemel gericht. God buigt Zich neer van Zijn troon om de kreet van de verdrukten te horen. Op ieder oprecht gebed antwoordt Hij: “Hier ben Ik”. Hij heft de bedroefden en terneergeslagen en op. In al onze benauwdheden is Hij benauwd. In iedere verzoeking en bij iedere beproeving is de engel Zijner tegenwoordigheid nabij om te verlossen.DWE 304.3
Zelfs geen musje valt ter aarde zonder dat de Vader het opmerkt. Satans haat tegen God brengt hem ertoe ieder voorwerp van de zorg van de Heiland te haten. Hij tracht het werk van God te besmeuren, en het verheugt hem zelfs stomme schepselen te vernietigen. Slechts door Gods behoudende zorg worden de vogels bewaard om ons te verblijden met hun vreugdeliederen. Maar Hij vergeet zelfs de mussen niet. “Weest niet bevreesd, gij gaat vele mussen te boven.”DWE 305.1
Jezus vervolgt: Zoals gij Mij belijdt voor de mensen, zo zal Ik u belijden voor God en de heilige engelen. Gij zult Mijn getuigen zijn op aarde, de kanalen waardoor Mijn genade kan vloeien tot genezing der wereld. En zo zal Ik u vertegenwoordigen in de hemel. De Vader aanschouwt niet uw gebrekkig karakter, maar Hij ziet u bekleed met zijn volmaaktheid. Ik ben het middel waardoor de zegeningen van de Hemel tot u zullen komen. En iedereen die Mij belijdt door te delen in Mijn offer voor het verlorene, zal beleden worden als deelhebbend aan de heerlijkheid en vreugde der verlosten.DWE 305.2
Hij die Christus belijdt, moet Christus blijvend in zich hebben. Datgene wat hij niet ontvangen heeft, kan hij niet mededelen. De discipelen zouden vloeiend kunnen spreken over leerstellingen, ze zouden de woorden van Christus kunnen herhalen; maar tenzij zij de zachtmoedigheid en liefde van Christus bezaten, zouden ze Hem niet belijden. Een geest die tegengesteld is aan de geest van Christus, zou Hem verloochenen, wat belijdenis het ook zou zijn. Mensen kunnen Christus verloochenen door kwaadsprekerij, door dwaze woorden, door woorden die onwaar of onvriendelijk zijn. Ze kunnen Hem verloochenen door de last des levens te schuwen, door zondige genoegens na te jagen. Zij kunnen Hem verloochenen door de wereld gelijkvormig te worden, door onbeleefd gedrag, door liefde voor eigen inzichten, door zichzelf te rechtvaardigen, door twijfel te koesteren, moeilijkheden te veroorzaken en in duisternis te vertoeven. Op al deze manieren verklaren ze, dat Christus niet in hen woont. En “alwie Mij verloochenen zal voor de mensen”, zegt Hij, “die zal Ik verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is”.DWE 305.3
De Heiland zei Zijn discipelen, niet te hopen dat de vijandigheid van de wereld jegens het evangelie overwonnen zou worden en dat na verloop van tijd de tegenkanting ten einde zou komen. Hij zei: “Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard”. Dit veroorzaken van strijd is niet de uitwerking van het evangelie, maar het gevolg van de tegenkanting daartegen. Van alle vervolging is de onenigheid in huis, de vervreemding van de dierbaarste vrienden het moeilijkst te verdragen. Maar Jezus verklaart: “Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig; en wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig; en wie zijn kruis niet opneemt en achter Mij gaat, is Mij niet waardig”.DWE 305.4
De opdracht van de dienstknechten van Christus is een hoge eer, en een heilig pand. “Wie u ontvangt”, zegt Hij, “ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft”. Geen vriendelijke daad, aan hen bewezen in Zijn naam, zal onerkend blijven en onbeloond. En Hij sloot de zwaksten en nederigsten in het gezin Gods in bij deze zelfde tedere erkenning: “En wie één van deze kleinen” zij die zijn als kinderen in hun geloof en kennis van Christus “omdat hij een discipel is, ook maar een beker koud water te drinken geeft, voorwaar Ik zeg u, zijn loon zal hem geenszins ontgaan”.DWE 306.1
Op deze wijze beëindigde de Heiland Zijn onderricht. In de naam van Christus gingen de twaalf uitgekozenen uit, zoals Hij uitgegaan was “om aan armen het evangelie te brengen... om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des Heren”.DWE 306.2