Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    Bijbelse levensbeschrijvingen

    Die door het geloof koninkrijken onderworpen, gerechtigheid geoefend hebben .... in zwakheid hebben zij kracht ontvangen.”

    Een ware beschrijving

    Geen deel van de Bijbel heeft groter opvoedkundige waarde dan de levensbeschrijvingen die daarin voorkomen. Deze levensbeschrijvingen verschillen van alle anderen daarin, dat ze absoluut naar het leven geschilderd zijn. Voor een begrensd verstand is het onmogelijk, in alle dingen de handelingen van een ander in de rechte zin weer te geven. Alleen Hij Die het hart kent, Die de verborgen bronnen van beweegredenen en handeling onderscheidt, kan waarheidsgetrouw het karakter schetsen of een betrouwbaar beeld van een mensenleven geven. Alleen in Gods Woord vindt men dergelijke schilderingen.Ka 141.1

    Geen waarheid leert de Bijbel duidelijker dan die, welke zegt dat wat we doen het resultaat is van wat we zijn. Grotendeels zijn de belevenissen van het leven de vrucht van onze persoonlijke gedachten en daden.Ka 141.2

    Vergelding

    „Een ongegronde vloek treft geen doel” (Spr.26:2).Ka 141.3

    „Zegt van de rechtvaardige dat het hem zal welgaan.... ; tot de goddeloze, dat het hem slecht zal gaan; want het werk zijner handen zal hem worden vergolden” (Jes. 3 :10,11).Ka 141.4

    „Hoor, gij aarde, zie, Ik breng onheil over dit volk, de vrucht van hun eigen overleggingen” (Jer. 6 :19).Ka 141.5

    Deze waarheid is verschrikkelijk en moet diep in ons dóórdringen. Elke daad heeft zijn reactie op de dader. Altijd zal een menselijk wezen in het kwaad dat een vloek is voor zijn leven, de vrucht van zijn eigen zaaien moeten zien. Nochtans zijn wij zelfs in deze toestand niet zonder hoop.Ka 141.6

    Jacobs ervaring

    Om het geboorterecht te verkrijgen, dat hem reeds toekwam door Gods belofte, nam Jacob zijn toevlucht tot bedrog, en hij oogstte de vergelding in de haat van zijn broeder. Gedurende de twintig jaar van zijn ballingschap werd hijzelf verongelijkt en bedrogen, en ten slotte moest hij de veiligheid zoeken door te vluchten; en ten tweede male kreeg hij loon naar werken toen de gebreken van zijn eigen karakter te voorschijn kwamen bij zijn zonen, — een maar al te waar beeld van de vergelding in het menselijke leven. Maar God zegt: „Ik zal niet altoos twisten noch voor eeuwig toornig zijn, anders zou de geest voor Mijn aangezicht bezwijken, terwijl Ik toch Zelf de levensadem heb gegeven. Om de ongerechtigheid zijner hebzucht was Ik toornig en sloeg het volk, terwijl Ik Mij in toom verborg, maar het wendde zich en ging zijn eigengekozen weg. Zijn wegen heb Ik gezien doch Ik zal het genezen, het leiden en het weer vertroosting schenken, namelijk aan de treurenden ervan Vrede, vrede voor hem die verre en voor hem die nabij is, zegt de Here; en Ik zal hem genezen” (Jes. 57 : 16-19).Ka 141.7

    Winst door verlies

    Jacob ging in zijn wanhoop niet ten onder. Hij toonde berouw, hij had zijn best gedaan, het onrecht zijn broeder aangedaan, goed te maken. En toen hij door de gramschap van Ezau met de dood werd bedreigd, zocht hij hulp bij God. „Hij streed tegen een Engel en overwon. Hij weende en smeekte Hem om genade”. „En Hij zegende hem daar” (Hosea 12 :5; Gen. 32 :29). In de kracht van Zijn macht stond hij die vergeving ontvangen had, op, niet langer de onderkruiper maar een vorst des Heren. Hij was niet alleen bevrijd uit de handen van zijn vertoornde broeder, maar hij was ook bevrijd uit zijn eigen handen. De kracht van het kwaad in zijn eigen natuur was gebroken, zijn karakter had een verandering ondergaan.Ka 142.1

    Toen de avond viel, was er licht. Toen Jacob een terugblik in zijn leven wierp, zag hij de steunende kracht Gods, — „God Die mij als herder geleid heeft, mijn leven lang tot op deze dag; de Engel die mij verlost heeft uit alle nood” (Gen. 48: 15, 16).Ka 142.2

    Dezelfde ervaring is te zien in de geschiedenis van Jacobs zonen — zonde die vergelding verkreeg en berouw dat vrucht der gerechtigheid ten leven voortbracht.Ka 142.3

    God doet Zijn wetten niet teniet. Hij werkt niet lijnrecht daartegen in. Hij maakt het werk der zonde niet ongedaan. Maar Hij brengt een verandering teweeg. Door Zijn genade wordt de vloek ten zegen.Ka 142.4

    De levieten

    Van de zonen van Jacob was Levi een van de wreedste en wraakzuchtigste, die de grootste schuld had aan de verraderlijke moord op de Sichemieten. De karaktereigenschappen van Levi, weerspiegeld in zijn nakomelingen, deden hun het besluit Gods deelachtig worden: „Ik zal hen verdelen onder Jacob en verstrooien onder Israël” (Gen. 49: 7). Maar berouw deed een hervorming ontstaan; en door hun trouw tegenover God temidden van de afval der andere stammen, werd de vloek veranderd in een teken van de allerhoogste eer.Ka 143.1

    Een vloek die veranderd werd

    „Toen zonderde de Here de stam der Levieten af om de ark van het verbond des Heren te dragen, vóór de Here te staan om Hem te dienen en in Zijn Naam te zegenen”. „Mijn verbond met hem was: leven en vrede; Ik heb ze hem gegeven tot godsvrucht, opdat hij Mij zou vrezen en voor Mijn Naam beven In vrede en oprechtheid wandelde hij met Mij en velen bracht hij van ongerechtigheid terug” (Deut. 10 : 8; Mal. 2 :5,6).Ka 143.2

    De aangewezen dienaren van het heiligdom, de Levieten, kregen geen land als erfdeel; zij woonden bij elkander in steden, speciaal voor hen afgezonderd en werden onderhouden van de tienden en giften en offers, gewijd aan de dienst van God. Zij waren de leraars van het volk, gasten op al hun feesten, en overal geëerd als dienstknechten en vertegenwoordigers van God. Aan het hele volk was het bevel gegeven: „Neem u ervoor in acht, dat gij de Leviet niet aan zijn lot overlaat, zolang gij in uw land woont”. „Levi heeft geen bezit of erfdeel met zijn broederen; de Here is zijn erfdeel” (Deut. 12:19; 10:9).Ka 143.3

    Het verslag der verspieders

    De waarheid dat zoals iemand „zijn eigen plannen maakt, zo is hij” (Spr. 23:7), vindt nog een beeld in de ervaring van Israël. Aan de grenzen van Kanaän gaven de spionnen, teruggekeerd van het verspieden van het land, hun verslag. Men had de schoonheid en vruchtbaarheid van het land uit het oog verloren door de vrees over de moeilijkheden om het land in bezit te nemen. De steden met de hemelhoge muren, de krijgsknechten als reuzen, de ijzeren wagens, deden hun geloof versagen. Daar zij voor dit probleem God geen raad vroegen, vond de zienswijze van de ongelovige verspieders weerklank bij de grote massa, want zij riepen: „Wij zullen tegen dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij” (Num. 13 : 31) Hun woorden bleken maar al te waar te zijn. Zij konden niet optrekken en hun leven lang bleven ze in de woestijn.Ka 143.4

    Door geloof naar de overwinning

    Maar twee van de twaalf die het land bespied hadden, redeneerden anders. „Wij zullen het wel kunnen overmeesteren,” (Num. 13 : 30) zo drongen zij aan, want zij achtten Gods belofte sterker dan reuzen, ommuurde steden en ijzeren wagens. Voor hen was wat zij zeiden, waar.Ka 144.1

    Hoewel Kaleb en Jozua de veertig jaren met hun broeders in de woestijn hebben gedwaald, hebben zij toch het beloofde land betreden. Nog even moedig van hart als toen hij met de heerscharen des Heren uit Egypte trok, vroeg en ontving Kaleb als zijn aandeel de burcht der reuzen. In de kracht Gods verdreef hij de Kanaänieten. De wijngaarden en olijvengaarden, waar hij zijn voeten had neergezet, werden zijn bezit. Hoewel de lafhartigen en opstandigen in de woestijn omkwamen, aten de mannen des geloofs de druiven van Eskol.Ka 144.2

    ‘Wanneer één zonde gekoesterd wordt

    Geen waarheid plaatst de Bijbel in een helderder licht dan het gevaar van slechts een enkele afwijking van het recht — een gevaar zowel voor de kwaaddoener als voor allen die onder zijn invloed komen. Van een voorbeeld gaat een sterke kracht uit, en wanneer het gaat om de boze neigingen van onze natuur, wordt het bijna onweerstaanbaar. De sterkste vesting van de ondeugd in onze wereld is niet het ongerechtige leven van de verworpen zondaar of de ontaarde uitgeworpene; het is dat leven dat naar buiten deugdzaam, eerbaar en nobel is, maar waarin één zonde wordt gekoesterd, aan één ondeugd wordt toegegeven. Voor de ziel die in het verborgene worstelt tegen een of andere sterke verzoeking, die bevende staat aan de rand van de afgrond, is zo’n voorbeeld één van de krachtigste verlokkingen tot zonde.Ka 144.3

    Lokvogels van de verzoeker

    Hij die begaafd is met verheven begrippen ten aanzien van leven, en waarheid en eer, maar nochtans opzettelijk één gebod van Gods heilige wet overtreedt, heeft zijn edele gaven veranderd in een verlokking tot zonde. Aanleg, talent, sympathie, ja zelfs edelmoedige en vriendelijke daden kunnen aldus lokvogels van Satan worden om zielen te lokken naar de afgrond van de ondergang.Ka 145.1

    Juist daarom heeft God zoveel voorbeelden gegeven die de resultaten van zelfs één enkele verkeerde daad laten zien. Vanaf het droeve verhaal van die ene zonde die de dood in de wereld met al onze ellende en het verlies van het Paradijs bracht, tot het verhaal van hem die voor dertig zilverlingen de Here der heerlijkheid verkocht, geeft de Bijbelse levensbeschrijving tal van voorbeelden, geplaatst als bakens ter waarschuwing bij de zijwegen, die afvoeren van de levensweg.Ka 145.2

    Ook ligt er een waarschuwing opgesloten in het achtslaan op de gevolgen van het eenmaal toegeven aan menselijke zwakheid en dwaling, hetgeen de vrucht is van het loslaten van het geloof.Ka 145.3

    Een enkel falen in het geloof

    Door één keer te falen in zijn geloof verkortte Elia zijn levenstaak. Zwaar was de last die hij getorst had ten bate van Israël, trouw had hij zijn waarschuwingen gericht tegen de nationale afgodendienst, en groot was zijn bekommernis toen hij in die drie en een half jaar van hongersnood wakende wachtte op een teken van berouw. Op de berg Karmel stond hij alleen voor God. Door de kracht van het geloof had de afgodendienst de nederlaag geleden en de gezegende regen getuigde van de stromen van zegen, wachtende om over Israël te worden uitgestort. Dan, in zijn vermoeidheid en zwakheid, vluchtte hij voor de bedreigingen van Izebel, en eenzaam in de woestijn bad hij om te sterven.Ka 145.4

    Verlies voor Elia

    Zijn geloof had schipbreuk geleden. Het werk, door hem begonnen, zou hij niet afmaken. God gebood hem een ander als profeet in zijn plaats te zalven.Ka 145.5

    Maar God had de trouwe dienst van Zijn knecht gadegeslagen. Elia zou niet omkomen in ontmoediging en in de eenzaamheid der woestijn. Hij zou niet in het graf neerdalen, maar met Gods engelen ten hemel varen naar Zijn heerlijkheid.Ka 146.1

    Déze levensverhalen zeggen wat elk menselijk wezen op een dag zal verstaan — dat de zonde enkel schaamte en verlies brengt; dat ongeloof gelijk staat met nederlaag; maar dat Gods genade reikt tot de diepste diepten; dat het geloof de berouwvolle ziel opricht om te verkeren onder hen die als kinderen Gods zijn aangenomen.Ka 146.2

    Tucht

    Allen die in deze wereld God of de mens trouw dienen, ontvangen een voorbereidende opleiding in de school van het lijden. Hoe zwaarder de opdracht en hoe verhevener de dienst, des te ernstiger is de beproeving en des te strenger de tucht.Ka 146.3

    Bestudeer maar eens de ervaringen van Jozef en van Mozes, van Daniël en David. Vergelijk de vroegste geschiedenis van David met de geschiedenis van Salomo en ga dan de resultaten na.Ka 146.4

    David

    David was in zijn jeugd nauw verbonden met Saul en zijn verblijf aan het hof en zijn aanwezigheid te midden van ‘s konings hofhouding gaven hem een inzicht in de zorgen en smarten en verwikkelingen, verborgen onder de schittering en de praal van het koningschap. Hij zag van hoe weinig waarde menselijke heerlijkheid is om vrede aan de ziel te brengen. En opgelucht en blij keerde hij van het hof des konings terug naar de schaapskooien en de kudden. Toen David door de jaloersheid van Saul moest vluchten in de woestijn, moest hij, geheel afgesneden van menselijke hulp, meer op God vertrouwen. De onzekerheid en de onrust van het woestijnleven, het aanhoudende gevaar, de noodzaak om steeds te moeten vluchten, het karakter der mannen die zich bij hem voegden — „ieder die in moeilijkheden verkeerde, ieder die een schuldeiser had, ieder die verbitterd was” (1 Sam. 22:2) — dat alles maakte een harde zelftucht noodzakelijk.Ka 146.5

    Opgeleid voor de troon

    Deze belevenissen verwekten en ontwikkelden een gave om met mensen om te gaan, met de verdrukten te sympathiseren en de ongerechtigheid te haten. In jaren van afwachting en gevaar leerde David in God zijn vertroosting, zijn kracht, zijn leven te vinden. Hij leerde dat hij alleen door Gods kracht tot de troon zou kunnen komen; alleen in Zijn wijsheid kon hij met wijsheid regeren. Het was alleen door de opleiding in de school van ontbering en lijden, dat van David, hoewel later bevlekt door zijn grote zonde, gezegd kon worden dat hij „recht en gerechtigheid handhaafde onder zijn gehele volk” (2 Sam. 8 : 15).Ka 147.1

    De tucht van Davids jeugdervaringen ontbrak in die van Salomo. In omstandigheden, in karakter en in leven scheen hij begunstigd boven alle anderen. Edel in zijn jeugd, edel toen hij volwassen was, door God bemind, begon Salomo een regering die hoge beloften van voorspoed en eer inhield. Natiën verbaasden zich over de kennis en het inzicht van de man, aan wie God wijsheid had gegeven. Maar de hovaardij der voorspoed trok hem van God af. Van de vreugde der Goddelijke gemeenschap wendde Salomo zich af om bevrediging te vinden in zinnelijke genoegens.Ka 147.2

    De hovaardij van de voorspoed

    Van deze belevenissen zegt hij: „Ik deed grote dingen: ik bouwde huizen, plantte wijngaarden, legde hoven en parken aan....; ik kocht slaven en slavinnen....; ik vergaderde mij ook zilver en goud, schatten van koningen en landschappen; ik verschafte mij zangers en zangeressen en dingen die de mensen bekoren, alle mogelijke genietingen. Zo werd ik groter en rijker dan allen die vóór mij te Jeruzalem geweest waren.... En niets dat mijn ogen wensten ontzegde ik ze, noch hield ik mijn hart van enige vreugde terug, ja, mijn hart verheugde zich over al mijn zwoegen.... Toen ik mij nu wendde tot alle werken die mijn handen hadden gewrocht, en tot het zwoegen waarmee ik mij had afgetobd om die te volbrengen — zie, alles was ijdelheid en najagen van wind en er is geen voordeel onder de zon. En ik wendde mij om wijsheid beneyens verdwaasdheid en onverstand in ogenschouw te nemen, immers, hoe staat de mens die de koning opvolgen zal, tegenover wat deze al gedaan heeft?”Ka 147.3

    Onvoldaan

    „Daarom kreeg ik een afkeer van het leven.... ja, ik kreeg een afkeer van al mijn zwoegen, waarmee ik mij had afgetobd onder de zon” (Pred. 2 : 4-12, 17, 18).Ka 148.1

    Door zijn eigen bittere ervaring leerde Salomo de leegheid van een leven dat in aardse dingen zijn hoogste goed zoekt. Hij richtte altaren voor heidense goden op, alleen om te leren hoe ijdel hun belofte ten aanzien der zielerust is.Ka 148.2

    De late terugkeer

    In zijn latere jaren, toen hij zich vermoeid en dorstig afwendde van de aardse gebroken regenbakken, keerde Salomo terug om te drinken uit de bron des levens. De geschiedenis van zijn verspilde jaren, met hun lessen ter waarschuwing, stelde hij, door de Geest der inspiratie, te boek voor de na hem komende geslachten. En al werd dan het zaad van zijn zaaien door zijn volk vergaard in oogsten des kwaads, toch was het levenswerk van Salomo niet geheel verloren. Voor hem deed ten slotte de tucht van het lijden zijn werk. Maar wanneer Salomo in zijn jeugd de les had geleerd, die anderen in hun leven door lijden leerden, hoe schitterend zou dan, met zo’n dageraad, zijn levensdag geweest zijn!Ka 148.3

    Gods getuigen

    Voor degenen die God liefhebben, degenen „die volgens Zijn voornemen geroepen zijn” (Rom. 8:28), heeft de Bijbelse levensbeschrijving nog een verhevener les in de leerschool van het lijden. „Gij zijt Mijn getuigen, spreekt de Here, dat Ik God ben” (Jes. 43: 12 statenvert.) — getuigen dat Hij goed is en dat goedheid boven alles gaat. „Wij zijn een schouwspel geworden voor de wereld, voor engelen en mensen” (1 Cor. 4 : 9).Ka 148.4

    Beschuldiging van Satan

    Onzelfzuchtigheid, het beginsel van Gods Koninkrijk, is het beginsel dat Satan haat; hij loochent het bestaan daarvan. Vanaf het begin van de grote strijd heeft hij geijverd, te bewijzen dat Gods daadwerkelijke beginselen zelfzuchtig waren, en op dezelfde wijze handelt hij met allen die God dienen. Het is het werk van Christus en van allen die Zijn naam dragen, deze bewering van Satan te weerleggen.Ka 148.5

    Jezus kwam in de gestalte eens mensen om in Zijn eigen leven een beeld van onzelfzuchtigheid te geven. En allen die dit beginsel aannemen, moeten Zijn medearbeiders zijn om dit beginsel in de praktijk van het leven te laten zien.Ka 151.1

    Het recht te verkiezen, omdat het recht is; voor de waarheid op te komen ten koste van lijden en offers — „dit is het deel van de knechten des Heren en hun recht van Mijnentwege, luidt het woord des Heren” (Jes. 54: 17).Ka 151.2

    De beproeving van Job

    Zeer vroeg in de geschiedenis der wereld is het levensverhaal gegeven van iemand, tegen wie Satan deze strijd voerde.Ka 151.3

    Over Job, de patriarch van Uz, luidde het getuigenis van de Doorzoeker des harten: „Niemand op aarde is als hij, zo vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad”.Ka 151.4

    Tegen deze man bracht Satan een boze beschuldiging in: „Is het om niet, dat Job God vreest? Hebt Gijzelf niet hem en zijn huis en al wat hij bezit aan alle kanten beschut?.... Strek daarentegen Uw hand uit en tast alles aan wat hij bezit”; „tast zijn gebeente en zijn vlees aan; of hij U dan niet openlijk zal vaarwel zeggen”.Ka 151.5

    De Here zei tot Satan: „al wat hij bezit, zij in uw macht”. „Zie, hij zij in uw macht; alleen spaar zijn leven”.Ka 151.6

    Met deze toezegging vaagde Satan alles weg wat Job bezat — schapen en runderen, knechten en dienstmaagden, zonen en dochteren; en hij „sloeg Job met boze zweren van zijn voetzool af tot zijn hoofdschedel toe” (Job 1: 8-12; 2 : 5-7).Ka 151.7

    Verkeerd begrip van tegenspoed

    Maar aan zijn beker werd nog een ander element van bitterheid toegevoegd. Zijn vrienden die in tegenspoed slechts de vergelding van zonde zagen, maakten zijn zielelast nog zwaarder door hem van onrecht te beschuldigen.Ka 151.8

    Ogenschijnlijk door hemel en aarde verlaten, zich nochtans vasthoudend aan zijn geloof in God en zijn onkreukbaar geweten, riep hij in angst en vertwijfeling uit: —Ka 151.9

    „Mijn ziel heeft een afschuw van het leven”.
    „Och, of Gij mij in het dodenrijk wildet versteken, mij verbergen tot Uw toorn geweken was;
    Dat Gij mij een tijd steldet en dan weer aan mij dacht!”
    Ka 151.10

    (Job 10 :1; 14: 13).

    Heeft God hem verlaten?

    „Zie, ik schreeuw: geweld! maar ik krijg geen antwoord;
    Ik roep om hulp, maar er is geen recht....
    Mijn eer heeft Hij mij ontroofd,
    De kroon van mijn hoofd weggenomen....
    Mijn nabestaanden zijn weggebleven
    En mijn bekenden hebben mij vergeten....
    Ontfermt u, ontfermt u mijner, gij mijn vrienden
    Want Gods hand heeft mij getroffen!”
    Ka 152.1

    De zekerheid des geloofs

    „O, dat ik Hem wist te vinden,
    Dat ik tot Zijn woning mocht komen!....
    Zie, ga ik naar het Oosten, Hij is er niet;
    En naar het Westen, ik bespeur Hem niet;
    Werkt Hij in het Noorden, ik aanschouw Hem niet;
    Keert Hij zich naar het Zuiden, ik zie Hem niet;
    Want Hij weet, hoe mijn wandel is;
    Toetste Hij mij, ik kwam als goud te voorschijn”.
    „Wil Hij mij doden, ik blijf op Hem hopen”.

    „Ik weet: mijn Losser leeft,
    En ten laatste zal Hij op het stof optreden;
    Nadat mijn huid aldus geschonden is,
    Zal ik uit mijn vlees God aanschouwen,
    Dien ikzelf mij ten goede aanschouwen zal,
    Dien mijn ogen zullen zien en niet een vreemde”.
    Ka 152.2

    (Job 19 : 7-21; 23 :3-10; 13 :15; 19:25-27).

    Wat Job ontving

    Job geschiedde naar zijn geloof. „Toetste Hij mij,” zegt Job, „ik kwam als goud te voorschijn” (Job 23 :10). En zo gebeurde het ook. Door zijn geduldig verdragen rechtvaardigde hij zijn eigen karakter en aldus het karakter van Hem, Wiens vertegenwoordiger hij was.Ka 152.3

    En „de Here bracht een keer in het lot van Job.... en de Here gaf Job het dubbele van al wat hij bezeten had.... Zo zegende de Here het verdere leven van Job meer dan het vroegere” (Job 42 : 10-12).Ka 153.1

    In het getuigenis van hen die door zelfverloochening gemeenschap met het lijden van Christus hebben gehad, staan de namen van Jonathan en Johannes de Doper — de een in het Oude, de andere in het Nieuwe Testament.Ka 153.2

    Een trouwe vriend

    Jonathan, door geboorte de erfgenaam van de troon, wist nochtans dat hij door de Goddelijke beschikking opzij was geschoven; maar voor zijn mededinger was hij de beste en trouwste vriend, want met gevaar van zijn eigen leven beschermde hij dat van David. Hij schaarde zich aan de kant van zijn vader gedurende de donkere dagen van zijn ondergaande macht en viel dan ook op het laatst aan zijn zijde; zo wordt de naam van Jonathan als een schat in de hemel bewaard, terwijl deze op aarde getuigt van het bestaan en de kracht van een onbaatzuchtige liefde.Ka 153.3

    De standvastige getuige

    Bij zijn optreden als de voorloper van de Messias, bracht Johannes de Doper het volk in beroering. Van plaats tot plaats werd hij gevolgd door grote mensenmenigten uit alle klassen en standen. Maar toen Degene kwam, van Wie hij had getuigd, veranderde alles. De menigten volgden Jezus en het werk van Johannes scheen ten einde te lopen. Maar zijn geloof bleef onwrikbaar. „Hij moet wassen,” zei hij, „ik moet minder worden” (Joh. 3 :30).Ka 153.4

    De tijd ging voorbij en het koninkrijk dat Johannes in alle zekerheid verwachtte, was nog niet opgericht. In de gevangenis van Herodes, afgesneden van de leven-gevende lucht en de vrijheid der woestijn, wachtte hij en zag uit.Ka 153.5

    Wapengekletter werd niet gehoord en de gevangenisdeuren werden niet opengerukt; maar het genezen van de zieken, de prediking van het evangelie, de oprichting van mensenzielen getuigden van het werk van Christus.Ka 153.6

    Gemeenschap door lijden

    Alleen in de eenzaamheid van de cel, terwijl hij zag, waarheen zijn weg, evenals die van zijn Meester voerde, aanvaardde Johannes wat hem werd opgelegd — gemeenschap met Christus in het lijden. Gezanten van de hemel brachten hem naar het graf. De gevallen en niet-gevallen wezens van het heelal hadden gezien hoe zijn leven getuigenis had gedragen van een onbaatzuchtig dienen.Ka 153.7

    „Er is niemand opgestaan die groter was”

    En in alle geslachten die sindsdien zijn voorbijgegaan, werden lijdende zielen geschraagd door het getuigenis van het leven van Johannes. In de gevangenis, op het schavot, op de brandstapel werden tijdens de duistere eeuwen mannen en vrouwen gesterkt door de herinnering aan hem van wie Jezus heeft gezegd: „Onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is er niemand opgestaan, groter dan Johannes de Doper” (Matth. 11:11).Ka 154.1

    „Door het geloof”

    „En wat moet ik nog verder aanvoeren? Immers, de tijd zou mij ontbreken, als ik ging verhalen van Gideon, Barak, Simson, Jefta.... en Samuël en de profeten die door het geloof koninkrijken onderworpen, gerechtigheid geoefend, de vervulling der beloften verkregen hebben, muilen van leeuwen dichtgesnoerd, de kracht van het vuur gedoofd hebben. Zij zijn aan scherpe zwaarden ontkomen, in zwakheid hebben zij kracht ontvangen, zij zijn in de oorlog sterk geworden en hebben vijandige legers doen afdeinzen.Ka 154.2

    „Vrouwen hebben haar doden uit de opstanding terug ontvangen, anderen hebben zich laten folteren en van geen bevrijding willen weten, opdat zij aan een betere opstanding deel mochten hebben. Anderen weder hebben hoon en geselslagen verduurd, daarenboven nog boeien en gevangenschap; zij zijn gestenigd, op zware proef gesteld, doormidden gezaagd, met het zwaard vermoord; zij hebben rondgezworven in schapevachten en geitevellen, onder ontbering, verdrukking en mishandeling — de wereld was hunner niet waardig — zij hebben rondgedoold door woestijnen, en gebergten, in spelonken en de holen der aarde.Ka 154.3

    „Ook dezen allen, hoewel door het geloof een getuigenis aan hen gegeven is, hebben het beloofde niet verkregen, daar God iets beters met ons voor had, zodat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden komen” (Hebr. 11: 32-40).Ka 154.4

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents