Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    De kennis van goed en kwaad

    Omdat zij, God kennende, Hem als God niet hebben verheerlijkt.... is hun onverstandig hart verduisterd geworden.”

    Hun trouw getoetst

    Hoewel onschuldig en heilig geschapen, waren onze stamouders toch niet geplaatst buiten de mogelijkheid om kwaad te doen. God zou hen kunnen hebben geschapen zonder het vermogen om Zijn geboden te overtreden; maar in dat geval zou er van een karakterontwikkeling geen sprake geweest kunnen zijn; hun dienen zou dan niet vrijwillig, maar gedwongen geweest zijn. Daarom gaf Hij hun het vermogen om te kiezen — het vermogen om te gehoorzamen of om ongehoorzaam te zijn. En alvorens zij ten volle de zegeningen konden ontvangen die Hij hun wilde toebedelen, moest hun liefde en trouw op de proef gesteld worden.Ka 22.1

    Enkel het kwade onthouden

    In de hof van Eden was de „boom der kennis van goed en kwaad — En de Here God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten, maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten” (Gen. 2:9-17). Het was de wil van God dat Adam en Eva het kwaad niet zouden kennen. De kennis van het goede was hun overvloedig geschonken; maar de kennis van het kwade — van de zonde en haar gevolgen, van vermoeiende arbeid, van kwellende zorgen, van teleurstelling en smart, van pijn en dood — dat alles was in liefde achtergehouden.Ka 22.2

    Bedekte toespeling op wantrouwen

    Terwijl God de mens trachtte goed te doen, zocht Satan zijn ondergang. Toen Eva, door het in de wind slaan van de waarschuwing des Heren aangaande de verboden boom, het waagde die te naderen, kwam zij in aanraking met haar vijand. Nadat haar belangstelling en nieuwsgierigheid waren opgewekt, ging Satan verder met het verloochenen van Gods woord en het zaaien van wantrouwen aan Zijn wijsheid en goedheid. Op de verklaring van de vrouw aangaande de boom der kennis: „God heeft gezegd: Gij zult daarvan niet eten noch die aanraken, anders zult gij sterven,” antwoordde de verleider: „Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten dage dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad” (Gen. 3 :3-5).Ka 22.3

    Rede tegenover geloof

    Satan wilde het laten voorkomen alsof deze kennis van het goede vermengd met het kwade een zegen zou zijn, en dat door het hun gegeven verbod om van de vruchten des booms te nemen, God hun een onschatbaar goed onthield. Hij legde er de nadruk op, dat het was vanwege zijn bijzondere eigenschappen van wijsheid en kracht te verlenen, dat God hun verboden had van de vrucht te nemen; dat Hij aldus probeerde te voorkomen dat ze tot een edeler ontwikkeling zouden komen en een groter geluk zouden smaken. Hij verkondigde dat hijzelf van de verboden vrucht had gegeten en als gevolg zijn vermogen om te spreken had ontvangen; en dat, indien zij ook daarvan zouden eten, zij een verhevener bestaanssfeer zouden bereiken en een uitgestrekter gebied van kennis zouden betreden. Terwijl Satan beweerde ontzaglijk veel goeds ontvangen te hebben door van de verboden vrucht te eten, wachtte hij zich wel, erop te wijzen dat hij vanwege zijn overtreding uit de hemel geworpen was. Hier was de leugen, zo verborgen onder bedekking van ogenschijnlijke waarheid, dat Eva, verblind, gevleid, verlokt, het bedrog niet onderscheidde. Zij begeerde wat God had verboden; zij wantrouwde Zijn wijsheid. Zij wierp het geloof, de sleutel der kennis, weg.Ka 23.1

    Het zien contra Gods woord

    Toen Eva zag „dat de boom goed was om van te eten en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, nam zij van zijn vrucht en at”. De vrucht was aangenaam van smaak en terwijl zij at, was het alsof zij een levengevende kracht gevoelde, en ze verbeeldde zich dat ze in een hogere bestaanssfeer geraakte. Nadat zijzelf gezondigd had, verleidde ze haar man, „en hij at” (Gen. 3 : 6).Ka 23.2

    „Uw ogen zullen geopend worden,” had de vijand gezegd; „gij zult als God zijn, kennende goed en kwaad” (Gen. 3:5). Hun ogen werden inderdaad geopend; maar met welk een droefheid ging dat gepaard! De kennis van het kwaad, de vloek der zonde, was alles wat de overtreders verkregen. Er was niets vergiftigs in de vrucht zelf en de zonde lag niet alleen in het toegeven aan de eetlust. Het was wantrouwen in Gods goedheid, ongeloof aan Zijn woord, en verwerping van Zijn gezag, dat onze stamouders maakte tot overtreders, en in de wereld de kennis van het kwaad bracht. Dat was het, wat de deur opende voor allerlei leugen en dwaling.Ka 23.3

    Gevolg van de zonde

    De mens verloor alles omdat hij liever luisterde naar de bedrieger dan naar Hem Die de Waarheid is, Die alleen verstandigheid bezit. Door de vermenging van kwaad met goed werd zijn geest verward, zijn verstandelijke en geestelijke vermogens verdoofd. Niet langer kon hij het goede waarderen dat God hem zo overvloedig had geschonken.Ka 24.1

    Adam en Eva hadden de kennis van het kwaad gekozen; en indien ze ooit de positie die ze verloren hadden, zouden terugwinnen, dan moest dat gebeuren onder de ongunstige omstandigheden die zij aan zichzelf te wijten hadden. Niet langer mochten zij in de hof van Eden blijven; want in zijn volmaaktheid kon het Paradijs hun niet die lessen leren die zij nu zo nodig moesten leren. In een onuitsprekelijke droefheid namen zij afscheid van hun prachtig verblijf en verlieten het om te wonen op de aarde, waarop de vloek der zonde rustte.Ka 24.2

    Tot Adam had God gezegd: „Omdat gij naar uw vrouw hebt geluisterd en van de boom gegeten, waarvan Ik u geboden had: Gij zult daarvan niet eten, is de aardbodem om uwentwil vervloekt; al zwoegende zult gij daarvan eten zolang gij leeft, en doornen en distelen zal hij u voortbrengen, en gij zult het gewas des velds eten; in het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem wederkeert, omdat gij daaruit genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren” (Gen. 3:17-19).Ka 24.3

    De gevolgen openbaren zich in de natuur

    Hoewel de aarde nadelig beïnvloed werd door de vloek, bleef de natuur toch nog steeds het leerboek van de mens. Zij kon nu niet enkel het goede aan het licht brengen; want het kwaad was overal aanwezig en bezoedelde de aarde, de zee en de lucht door zijn verderfelijke aanraking. Waar eens enkel het karakter van God geschreven stond, de kennis van het goede, stond nu ook het karakter van Satan, de kennis van het kwaad, geschreven. Door de natuur die nu de kennis van goed en kwaad openbaarde, zou de mens aanhoudend gewaarschuwd worden voor de gevolgen der zonde. In de verwelkende bloem en het afvallende blad zagen Adam en zijn gezellin de eerste tekenen van verval. Scherp werd hun het harde feit voor ogen gesteld dat elk levend wezen moest sterven. Zelfs de lucht, waarvan toch hun leven afhing, droeg de kiemen des doods.Ka 24.4

    Het verloren koningschap

    Voortdurend werden zij herinnerd aan hun verloren heerschappij. Te midden van de schepselen van lagere orde had Adam als koning gestaan, en zolang hij God trouw bleef, erkende de gehele natuur zijn gezag; maar toen hij in overtreding was, kwam aan deze heerschappij een einde. De geest van opstand, die hijzelf had binnengehaald, breidde zich uit over het dierenrijk. Zo vertelde niet alleen het leven van de mens de droeve les van de kennis des kwaads, maar dat deden ook de natuur der dieren, de bomen van het woud, het gras van het veld, ja zelfs de lucht die hij inademde.Ka 25.1

    Herstel door Christus

    Maar de mens werd niet ten prooi gelaten aan de gevolgen van het kwaad dat hij had gekozen. In het vonnis over Satan uitgesproken, lag ook een vingerwijzing naar de verlossing. „Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw,” zei God, „en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen” (Gen. 3: 15). Dit vonnis, uitgesproken in tegenwoordigheid van onze stamouders, hield voor hen een belofte in. Alvorens zij hoorden van de doom en de distel, van het zwoegen en de smart, dat hun deel zou worden, of van het stof, tot hetwelk zij moesten terugkeren, luisterden zij naar woorden die niet konden nalaten hen hoop in te boezemen. Al wat verloren was door zich over te geven aan Satan, kon door Christus herwonnen worden.Ka 25.2

    Het evangelie in de natuur

    Hierop maakt ook de natuur ons steeds opmerkzaam. Hoewel bezoedeld door de zonde, spreekt zij niet alleen van schepping, maar ook van verlossing. Hoewel de aarde getuigt van de vloek door de zichtbare tekenen van verval, is zij nochtans rijk en schoon door de tekenen van leven-gevende kracht. De bomen laten hun bladeren vallen, alleen om met nieuw jong groen bekleed te worden; de bloemen sterven, om met hernieuwde schoonheid te ontluiken; en in elke openbaring van de scheppende macht ligt de verzekering opgesloten, dat wij opnieuw geschapen kunnen worden „in ware rechtvaardigheid en heiligheid” (Efeziërs 4:24). Zo worden dus juist de dingen en werkingen der natuur, die ons grote verlies zo duidelijk tot uiting brengen, voor ons de boodschappers der hoop. Zover als het kwaad zich uitstrekt, hoort men de stem van onze Vader, Die Zijn kinderen vraagt, het wezen van de zonde te zien in haar gevolgen en hen waarschuwt het kwade te verzaken, terwijl Hij hen uitnodigt het goede te ontvangen.Ka 25.3

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents