Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    Dichtkunst en lied

    Uw inzettingen zijn mij tot snarenspel in het huis van mijn vreemdelingschap.”

    De dichtkunst in de Bijbel

    De vroegste, als ook de prachtigste poëtische vertolkingen, de mens bekend, worden gevonden in de Schriften. Vóór nog de oudste dichters der wereld hadden gezongen, had de herder van Midian reeds deze woorden van God tot Job te boek gesteld — in hun majesteit niet geëvenaard, noch benaderd door de verhevenste voortbrengselen van de menselijke geest: —Ka 155.1

    Het eerste gedicht

    „Waar waart gij, toen Ik de aarde grondvestte?....
    Wie heeft de zee met deuren afgesloten,
    Toen zij bruisend uit de moederschoot kwam?
    Toen Ik wolken maakte tot haar kleed
    En duisternis tot haar windselen;
    Toen Ik de door Mij gestelde grens uitbrak,
    Grendel en deuren aanbracht;
    Toen Ik sprak: Tot hiertoe en niet verder zult gij komen,
    Hier zal de trots uwer golven blijven staan.

    „Hebt gij ooit in uw leven de morgen ontboden,
    De dageraad zijn plaats aangewezen?....

    „Zijt gij doorgedrongen tot de bronnen der zee,
    En hebt gij door de geheimenissen van de waterdiepte
    gewandeld?

    Zijn de poorten des doods voor u onthuld,
    En hebt gij de poorten der diepe duisternis aanschouwd?
    Reikt uw begrip zo ver als de breedte der aarde?
    Vertel het, indien gij dit alles weet.

    „Waar is de weg naar de woning van het licht,
    En de duisternis, waar is haar verblijf? ....
    Ka 155.2

    „Zijt gij doorgedrongen tot de schatkamers van de sneeuw?
    En hebt gij de schatkamers van de hagel gezien?....
    Waar is de weg naar de plaats waar het licht zich verdeelt,
    Vanwaar de oostenwind zich verbreidt over de aarde?
    Wie heeft voor de stortvloed een geul gegraven,
    En een weg voor de bliksemschichten,
    Om regen te geven op het onbewoonde land,
    op de steppe waar geen mens is;
    om woestijn en woestenij te verzadigen
    En de spruiten van het jonge groen te doen ontluiken?”

    „Kunt gij de banden der Pleiaden binden
    of de boeien van de Orion slaken?
    Doet gij de tekens van de Dierenriem te rechter tijd opgaan,
    En bestuurt gij de Beer met zijn jongen?”
    Ka 156.1

    (Job 38: 4-27, 31, 32).

    Uit het Hooglied

    Vanwege de schoonheid van uitdrukking moet men ook de beschrijving van de lentetijd lezen, voorkomende in het „Hooglied”.Ka 156.2

    „Want zie, de winter is voorbij,
    De regen is over, verdwenen.
    De bloemen vertonen zich op het veld,
    De zangtijd is aangebroken,
    En ‘t gekir van de tortel wordt gehoord in ons land;
    De vijgeboom laat zijn vroege vrucht zwellen,
    En de wijnstokken in bloei geven geur.
    Sta op, kom, mijn liefste,
    Mijn schone, kom”
    Ka 156.3

    (Hooglied 2 : 11-13).

    En niet minder in schoonheid is Bileam’s ongewilde profetie, aangaande de zegen over Israël: —Ka 156.4

    Een oude profetie

    „Uit Aram voerde mij Balak,
    Moabs koning, uit de bergen van het Oosten:
    Kom, vervloek mij Jakob,
    Ka 156.5

    En kom, verwens mij Israël.
    Hoe zal ik vervloeken die God niet vervloekt?
    Hoe zal ik verwensen, die de Here niet verwenst!
    Want van der rotsen top zie ik hem,
    Van de heuvelen aanschouw ik hem.
    Zie, een volk dat alleen woont,
    En onder de natiën zich niet rekent....

    „Zie, ik heb bevel ontvangen te zegenen.
    En zegent Hij, dan keer ik het niet.
    Men schouwt geen onheil in Jakob,
    En ziet geen rampspoed in Israël.
    De Here, zijn God is met hem,
    En gejubel over de Koning is bij hem....
    Want er bestaat geen bezwering tegen Jakob,
    Noch waarzeggerij tegen Israël.
    Thans worde gezegd van Jakob en van Israël
    Wat God doet”.
    Ka 157.1

    Het visioen van de Almachtige

    „De spreuk van hem die de woorden Gods hoort,
    Die het gezicht des Almachtigen schouwt....
    Hoe goed zijn uw tenten, o Jakob,
    Uw woningen, o Israël!
    Als valleien breiden zij zich uit,
    Als tuinen aan een rivier,
    Als aloë’s die de Here plantte,
    Als cederen aan het water”.

    „De spreuk van hem die de woorden Gods hoort,
    En die de wetenschap des Allerhoogsten kent:....
    Ik zie hem, maar niet nu;
    Ik schouw hem, maar niet van nabij;
    Een ster gaat op uit Jakob,
    Een schepter rijst op uit Israël....
    En hij zal heersen uit Jakob”
    Ka 157.2

    (Num. 23 : 7-23; 24:4-6; 16-19).

    Het heilige lied

    De lofzang is de atmosfeer des hemels, en wanneer de hemel in aanraking komt met de aarde, is er muziek en zang — „loflied en geklank van gezang” (Jes. 51:3).Ka 157.3

    Boven de nieuw geschapen aarde, toen ze daar lag, schoon en onbevlekt, onder de glimlach van God, „juichten de morgensterren tezamen en jubelden al de zonen Gods” (Job 38:7). Zo hebben menselijke harten, in harmonie met de hemel, Gods goedheid beantwoord in lofzangen. Vele gebeurtenissen uit de geschiedenis der mensheid zijn in liederen bewaard gebleven.Ka 158.1

    Bij de Rode Zee

    Het eerste in de Bijbel vermelde lied van de lippen van mensen was die glorievolle uiting van dank door de heirlegers van Israël bij de Rode Zee: —Ka 158.2

    „Ik wil de Here zingen, want Hij is hoog verheven,
    Het paard en zijn ruiter stortte Hij in de zee.
    De Here is mijn kracht en mijn psalm,
    Hij is mij tot heil geweest.
    Hij is mijn God, Hem verheerlijk ik,
    De God mijns vaders, Hem prijs ik”.

    „Uw rechterhand, Here, heerlijk door kracht;
    Uw rechterhand, Here, verpletterde de vijand....
    Wie is als Gij, onder de goden, Here,
    Wie is als Gij, heerlijk in heiligheid,
    Vreselijk in Uw roemrijke daden?”

    „De Here regeert voor altoos en eeuwig....
    Zingt de Here, want Hij is hoog verheven”
    Ka 158.3

    (Ex. 15:1, 2, 6-11, 18-21).

    Groot zijn de zegeningen geweest, die mensen ontvingen in antwoord op hun lofzangen. De enkele woorden, welke een ervaring van Israël tijdens de woestijnreis vermelden, bevatten een les die onze aandacht waard is:Ka 158.4

    Ontsloten door gezang

    „Vandaar ging het naar Beër. Dit is de bron, waarvan de Here tot Mozes gezegd had: Vergader het volk, dan zal Ik hun water geven” (Num. 21:16). Toen heeft Israël dit lied gezongen: —Ka 158.5

    „Wel op, gij bron; zingt haar in beurtzang toe;
    De bron die vorsten groeven,
    Die edelen des volks boorden
    met de schepter, met hun staven”
    Ka 159.1

    (Num. 21:17, 18).

    Hoe vaak heeft in het geestelijke beleven deze geschiedenis zich herhaald! hoe vaak zijn door woorden van het heilige lied in de ziel de bronnen van berouw en geloof, van hoop en liefde en blijdschap ontsloten!Ka 159.2

    Met lofzangen

    Het was met lofzangen dat de legers van Israël optrokken naar de grote overwinning onder Josafat. Josafat had bericht ontvangen van een dreigende oorlog.Ka 159.3

    „Een grote menigte is tegen u opgetrokken”, zo luidde de boodschap, „de Moabieten, de Ammonieten en met hen een deel van de Meünieten”. „Toen werd Josafat bevreesd en besloot de Here te raadplegen; hij riep voor geheel Juda een vasten uit, en Juda kwam bijeen om hulp te zoeken bij de Here”. En Josafat, staande in de voorhof des tempels vóór zijn volk, stortte zijn ziel uit in het gebed en pleitte op Gods belofte, terwijl hij verwees naar Israëls hulpeloosheid. „Wij immers zijn niet opgewassen tegen deze grote menigte die tegen ons is opgerukt,” zei hij, „en wij weten niet wat wij doen moeten, maar op U zijn onze ogen gevestigd” (2 Kron. 20: 2, 1, 3, 4, 12).Ka 159.4

    ,,Het is geen strijd van u”

    Toen kwam op Jahaziël, een Leviet, „de geest des Heren en hij zei: Luistert, geheel Juda en inwoners van Jeruzalem en koning Josafat! Zo zegt de Here tot u: weest niet bevreesd en wordt niet verschrikt voor deze grote menigte, want het is geen strijd van u, maar van God.... Niet gij zult hierbij behoeven te strijden; stelt u op, blijft staan, dan zult gij zien dat de Here u de overwinning geeft.... weest niet bevreesd, wordt niet verschrikt; morgen moet gij tegen hen uittrekken, de Here is met u” (2 Kron. 20: 14-17).Ka 159.5

    „De volgende morgen vroeg trokken zij uit naar de woestijn van Tekoa” (2 Kron. 20:20). Vóór het leger uit gingen de zangers, die hun stemmen verhieven in een lofzang tot God — Hem lovende voor de beloofde overwinning.Ka 160.1

    Op de vierde dag daarna keerde het leger, de buit van hun vijanden met zich mee voerende, naar Jeruzalem terug, terwijl zij opnieuw in hun lofzangen de Here loofden voor de behaalde overwinning. Door het lied hield David temidden van de veranderingen van zijn wisselvallig leven gemeenschap met de hemel. Hoe heerlijk zijn zijn ervaringen als herdersjongen, weergegeven in de woorden:Ka 160.2

    De herderspsalm

    „De Here is mijn herder, mij ontbreekt niets;
    Hij doet mij nederliggen in grazige weiden;
    Hij voert mij aan rustige wateren —
    Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis,
    Ik vrees geen kwaad, want Gij zijt bij mij;
    Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij”
    Ka 160.3

    (Ps. 23:1-4).

    In de schaduw van Uw vleugelen

    Op zijn mannelijke leeftijd was hij een opgejaagde vluchteling die een schuilplaats zocht in de rotsen en holen der woeste plaatsen, nochtans schreef hij: —Ka 160.4

    „O God, Gij zijt mijn God, U zoek ik,
    mijn ziel dorst naar U,
    mijn vlees smacht naar U,
    in een dor en dorstig land zonder water....
    Want Gij zijt mij een hulp geweest,
    In de schaduw van Uw vleugelen jubel ik”.

    „Wat buigt gij u neder, o mijn ziel,
    En wat zijt gij onrustig in mij?
    Hoop op God, want ik zal Hem nog loven,
    mijn Verlosser en mijn God”.

    „De Here is mijn licht en mijn heil,
    voor wien zou ik vrezen?
    De Here is mijns levens veste,
    voor wien zou ik vervaard zijn?”
    Ka 160.5

    (Ps. 63 : 2-8; 42 : 12; 27:1).

    Hetzelfde vertrouwen weerspiegelt zich in de woorden, geschreven toen David, als onttroont koning zonder kroon, uit Jeruzalem moest vluchten vanwege Absalom’s opstand. Ellendig en vermoeid van zijn vlucht had hij met zijn gezellen enkele uren rust aan de oever van de Jordaan gezocht. Toen hij ontwaakte zag hij zich genoodzaakt opnieuw zijn heil in de vlucht te zoeken. In de duisternis moesten allen die bij hem waren, mannen, vrouwen en kleine kinderen, de diepe, snelstromende rivier doorwaden, want vlak achter hen waren de legerscharen van de verraderlijke zoon.Ka 161.1

    Zangen in de nacht

    In dat uur van de donkerste beproeving, zong David: —Ka 161.2

    „Als ik luide roep tot de Here,
    Antwoordt Hij mij van Zijn heilige berg.

    „Ik legde mij neder en sliep,
    Ik ontwaakte, want de Here schraagt mij.
    Ik vrees niet voor tienduizenden van mijn volk
    Die zich rondom tegen mij stellen”
    Ka 161.3

    (Ps. 3 : 5-7).

    Na zijn grote zonde, toen hij zichzelf vol angst verweet en verafschuwde, keerde hij nochtans tot God terug als zijn beste vriend:Ka 161.4

    „Wees mij genadig, o God, naar Uwe goedertierenheid;
    Delg mijn overtredingen uit naar Uw grote barmhartigheid....
    Ontzondig mij met hysop, dan ben ik rein,
    Was mij, dan ben ik witter dan sneeuw”
    Ka 161.5

    (Ps. 51:3-9).

    Verlangens naar Huis

    Tijdens zijn lang leven vond David op aarde geen rustplaats. „Wij zijn vreemdelingen en bijwoners voor Uw aangezicht,” zei hij, „gelijk al onze vaderen; als een schaduw zijn onze dagen op aarde, zonder hoop” (1 Kron. 29 : 15).Ka 161.6

    „God is ons een toevlucht en sterkte,
    Ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden.
    Daarom zullen wij niet vrezen, al verplaatste zich de aarde,
    Al wankelden de bergen in het hart van de zee”. „Een rivier — haar stromen verheugen de stad Gods,
    De heiligste onder de woningen des Allerhoogsten.
    God is in haar midden, zij zal niet wankelen.
    God zal haar helpen bij het aanbreken van de morgen....
    De Here der heerscharen is met ons,
    Een burcht is ons de God van Jakob”.

    „Waarlijk, zo is God, onze God voor eeuwig en altoos;
    Tot de dood toe zal Hij ons leiden”
    Ka 161.7

    (Ps. 46 : 2, 3, 5-9; 48 :15).

    Tijdens Zijn leven op aarde weerstond Jezus verzoeking met een lied. Vaak wanneer scherpe stekelige woorden werden gesproken, vaak wanneer rond Hem heen de atmosfeer geladen was van moedeloosheid, van ontevredenheid, wantrouwen of onderdrukte vrees, werd Zijn lied van geloof en heilige blijmoedigheid gehoord.Ka 162.1

    Het lied van de Heiland

    Op die laatste droeve avond van het Paasmaal, toen Hij weldra verraden en gedood zou worden, verhief Hij Zijn stem in de Psalm:Ka 162.2

    „De Naam des Heren zij geprezen,
    Van nu aan tot in eeuwigheid.
    Van waar de zon opgaat tot waar zij ondergaat,
    Zij de Naam des Heren geloofd”.

    „Ik heb de Here lief,
    Want Hij hoort mijn stem, mijn smekingen.
    Want Hij heeft Zijn oor tot mij geneigd,
    Daarom zal ik mijn leven lang tot Hem roepen.

    „Banden van de dood hadden mij omvangen,
    Angsten van het dodenrijk hadden mij aangegrepen,
    Ik ondervond benauwdheid en smart.
    Maar ik riep de Naam des Heren aan:
    Ach Here, red mijn leven.
    Genadig is de Here en rechtvaardig,
    Onze God is een ontfermer. „De Here bewaart de eenvoudigen;
    Ik was verzwakt, maar Hij heeft mij verlost.
    Keer weder, mijn ziel, tot uw rust,
    Omdat de Here u heeft welgedaan.
    Want Gij hebt mijn leven van de dood gered,
    Mijn oog van tranen, mijn voet van aanstoot”
    Ka 162.3

    (Ps. 113: 2, 3; 116: 1-8).Ka 163.1

    Tijdens de laatste crisis

    Temidden van de zwartste schaduwen van de laatste grote crisis op aarde, zal Gods licht op zijn helderst schijnen en het lied van hoop en vertrouwen zal gehoord worden in de meest klare en verheven woorden.Ka 163.2

    „Te dien dage zal in het land Judea dit lied gezongen worden:Ka 163.3

    „Wij hebben een sterke stad;
    Hij stelt heil tot muren en voorwal.
    Opent de poorten,
    Opdat een rechtvaardig volk binnenga dat zijn trouw bewaart.
    Standvastige zin bewaart Gij in volkomen vrede,
    Omdat men op U vertrouwt.
    Vertrouwt op de Here voor immer,
    Want de Here, Here is een eeuwige rots”
    Ka 163.4

    (Jes. 26: 1-4).

    ,,Met gejubel in Sion”

    „De vrijgekochten des Heren zullen wederkeren en met gejubel in Sion komen; eeuwige vreugde zal op hun hoofd zijn, blijdschap en vreugde zullen zij verkrijgen, maar kommer en zuchten zullen wegvlieden” (Jes. 35 : 10).Ka 163.5

    „Zo komen zij jubelend op de hoogte van Sion en stromen toe naar het goede des Heren en hun ziel zal zijn als een besproeide hof, zij zullen nooit meer versmachten” (Jer. 31:12).Ka 163.6

    De macht van het lied

    De geschiedenis van de liederen in de Bijbel is vol aanwijzingen over de toepassing en de zegeningen van muziek en zang. Vaak staat muziek op een laag peil om verkeerde doeleinden te dienen en dan wordt het een van de meest verleidelijke middelen der verzoeking. Maar op de juiste wijze gebruikt, is het een kostbare gave Gods met de bedoeling de gedachten op te voeren naar verheven, nobele onderwerpen en de ziel te inspireren en te verheffen.Ka 163.7

    Zoals de kinderen Israëls op hun tochten door de woestijn hun weg opmonterden door de muziek van het heilige lied, zo gebiedt God Zijn kinderen van deze tijd eveneens door gezang blijdschap op hun pelgrimsreis te brengen. Er zijn weinig middelen die krachtiger zijn om Zijn woorden in het geheugen te prenten dan ze te herhalen in het lied. En zo’n lied bezit een wonderbaarlijke kracht. Het bezit de kracht om ruwe, ongecultiveerde naturen te overwinnen; kracht om de gedachten te verkwikken en sympathie te verwekken, harmonische samenwerking te bevorderen en duisternis en sombere voorgevoelens die de moed vernietigen en de inspanning verzwakken, te verdrijven.Ka 164.1

    Een opvoedingsmiddel

    Het is een van de doeltreffendste middelen om geestelijke waarheden in het hart te planten. Hoe vaak gebeurt het niet, wanneer de overbelaste ziel bijna bezwijkt, dat enkele woorden Gods in de gedachte komen — bijvoorbeeld een lang vergeten liedje uit de kindertijd — waardoor de verzoekingen hun kracht verliezen, het leven weer een andere betekenis en nieuwe doelstellingen krijgt, waardoor men aan andere zielen weer moed en blijdschap kan verschaffen!Ka 164.2

    De waarde van het lied als opvoedingsmiddel moet men nooit uit het oog verliezen. Laat men zich in het gezin toeleggen op het zingen van liederen, waardoor een prettige, zuivere atmosfeer wordt geschapen, dan zal er minder kritiek en meer opgewektheid en hoop en blijdschap zijn. Laat ook op school het lied weerklinken, dan zullen de leerlingen dichter tot God, tot hun onderwijzers en tot elkaar komen te staan.Ka 164.3

    Als onderdeel van de kerkdienst is het zingen even goed een daad van aanbidding als het gebed; ja, menig lied is een gebed. Wanneer het kind wordt geleerd om dit te erkennen, zal het meer nadenken over de betekenis van de woorden die het zingt en ontvankelijker zijn voor de kracht die daarvan uitgaat.Ka 164.4

    Het lied der engelen

    Wanneer onze Verlosser ons leidt naar de drempel van de Oneindige, overgoten met de heerlijkheid van God, zullen we de onderwerpen van lofzang en dankzegging van het hemelse koor rondom de troon in ons op kunnen nemen; en wanneer de echo van het lied der engelen weerklinkt in onze woningen hier op aarde, zullen harten nauwer verbonden raken met de hemelse zangers. De gemeenschap met de hemel begint hier op aarde. Hier leren wij de grondtoon van haar lofzangen.Ka 165.1

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents