Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents

Ereste Geschriften

 - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    HOOFDSTUK 19: DROMEN VAN MEVR. WHITE

    (Aangehaald in “Bevindingen en Gezichten.”)

    Ik droomde, dat ik een tempel zag, waar veel mensen zich heen spoedden. Alleen degenen, die een schuilplaats zochten in die tempel, zonden behouden worden, wanneer de tijd tot een eind zou komen. Allen die er buiten bleven, moesten voor eeuwig verloren gaan. De menigten daar buiten, die verschillende wegen volgden, belachten en bespotten degenen, die de tempel binnengingen, en zeiden tot hen, dat dit plan voor veiligheid een slim bedrog was; dat er inderdaad in het geheel geen gevaar was om aan te ontkomen. Zij hielden zelfs sommigen vast ten einde hen te verhinderen zich binnen de muren te spoeden.EG 86.1

    Bevreesd om uitgelachen en bespot te worden, dacht ik dat het het beste zou zijn om te wachten, totdat de menigte uiteenging, of totdat ik ongemerkt zou kunnen binnengaan. Maar het aantal mensen nam toe, in plaats van af, en bang om te laat zijn, verliet ik haastig mijn woning, en baande mij een weg door de menigte heen. In mijn verlangen om de tempel te bereiken, lette ik niet op, en stoorde mij niet aan het gedrang van mensen, dat om mij heen was. Het gebouw binnentredend, zag ik, dat de onzaglike tempel rustte op een uitermate grote pilaar, en daaraan was een Lam vastgebonden, dat verwond was, en bloedde. Wij, die tegenwoordig waren, schenen te weten, dat dit Lam om ons verwond en verbrijzeld was. Allen, die de tempel inkwamen, moesten voor het Lam komen en hun zonden belijden.EG 86.2

    Vlak voor het Lam waren verhoogde zitplaatsen, waarop een gezelschap van mensen zat, die er zeer gelukkig uitzagen. Het licht des hemels scheen hun aangezichten te beschijnen, en zij loofden God en zongen liederen van blijde dank, die geleken op de muziek van engelen. Zij waren degenen, die voor het Lam waren gekomen, hun zonden hadden beleden en vergiffenis ontvangen, en die nu in blijde afwachting waren van de een of andere heerlike gebeurtenis.EG 87.1

    Zelfs na het gebouw binnengegaan te zijn, kwam er vrees over mij, en had ik een gevoel van schaamte, dat ik mij voor al de mensen zou moeten verootmoedigen. Maar ik scheen gedwongen te worden om naar voren te gaan, en liep langzaan om de pilaar heen, om v66r het Lam te komen, toen er op een bazuin geblazen werd: de tempel schudde, triomfkreten gingen op van de verzamelde heiligen, een vreselik helder licht verlichtte het gebouw, en toen werd alles dichte duisternis. De gelukkige mensen waren alien met het licht verdwenen, en ik was alleen achtergelaten in de stille verschrikking van de nacht.EG 87.2

    Ik ontwaakte in doodsangst, en kon mijzelf nauweliks overtuigen dat ik gedroomd had. Het scheen mij toe dat mijn verdoeming beslist was, en de Geest des Heren mij verlaten had, om nimmer terug te keren. Mijn neerslachtigheid verergerde nog, indien zo iets mogelik was.EG 87.3

    Spoedig hierop had ik een andere droom. Ik scheen in de grootste wanhoop neer te zitten, met mijn gezicht in mijn handen, en peinzende als volgt: Indien Jezus op aarde was, zou ik tot Hem gaan, mij aan Zijn voeten werpen, en Hem al mij lijden vertellen. Hij zou Zieh niet van mij afkeren, Hij zou mij barmhartig zijn, en ik zou Hem altijd liefhebben 311 dienen. Juist op dat ogenblik werd er een deur geopend, en een persoon, schoon van gestalte en aangezicht, trad binnen. Hij zag vol mededogen op mij neer en zei: “Yerlangt gij Jezus te zien? Hij is hier, en gij kunt Hem zien, indien gij dat wenst. Neem al wat gij bezit en volg Mij na.”EG 87.4

    Ik hoorde dit met onuitsprekelike blijdschap aan, en blijmoedig verzamelde ik mijn kleine bezitting, ieder op prijs gesteld kleinood, en volgde mijn gids. Hij leidde mij een steile en schijnbaar houwvallige trap op. Toen ik de trap begon op te klimmen, waarschuwde hij mij om mijn ogen naar boven gevestigd te houden, anders zou ik duizelig worden en vallen. Vele anderen, die de steile trap opklommen, vielen er af, voordat zij de top bereikten.EG 88.1

    Eindelik kwamen wij op de laatste trede, en stonden voor een deur. Hier gaf mijn gids mij last om al de dingen acher te laten, die ik met mij mede gebracht had. Ik legde ze blijmoedig neer; daarna opende hij de deur, en zei dat ik moest binnengaan. In een ogenblik stond ik voor Jezus. Het was niet mogelik om zich te vergissen in dat schone gelaat. Zulk een stralende uitdrukking van goedertierenheid en majesteit kon aan niemand anders toebehoren. Toen Zijn blik op mij rustte, wist ik onmiddellik dat Hij bekend was met iedere omstandigheid van mijn leven, en al mijn innerlike gedachten en gevoelens.EG 88.2

    Ik trachtte mij aan Zijn blik te onttrekken, daar ik mij niet bij machte voelde om de blik van Zijn onderzoekende ogen te verduren; maar Hij kwam tot mij met een glimlach, en zei, Zijn hand op mijn hoofd leggende: “Vrees niet.” Het geluid van Zijn zoete stem deed mijn hart trillen van een gelukzaligheid, zoals ik nooit tevoren gevoeld had. Ik was te blij om een woord te uiten, maar, overmeesterd door een gevoel van onuitsprekelik geluk, zonk ik aan Zijn voeten neer. Terwijl ik daar hulpeloos nederlag, gingen tonelen van schoonheid en heerlikheid aan mijn oog voorbij, en ik scheen de veiligheid en de vrede van de hemel erlangd te hebben. Eindelik keerde mijn kracht terug, en stond ik op. De liefhebbende ogen van Jezus waren nog steeds op mij gevestigd, en Zijn glimlach verulde mijn ziel met blijdschap. Zijn tegenwoordigheid vervulde mij met heilige eerbied en onuitsprekelike liefde.EG 88.3

    Mijn gids opende nu de deur, en samen traden wij naar buiten. Hij zei mij, dat ik al wat ik buiten de deur gelaten bad, weer moest opnemen. Toen dit gedaan was, gaf hij mij een groen koord, dat stijf opgerold was.EG 89.1

    Dit, zei hij, moest ik op mijn hart dragen, en wanneer ik Jezus wenste te zien, moest ik het uithalen en het zo lang mogelik uitrekken. Hij waarschuwde mij om het niet lang opgerold te laten, opdat het geen knopen krijgen zou, en het moeilik zou worden om het weer los te winden. Ik legde het koord op mijn hart, en ging blijde de nauwe trap weer af, de Heer lovende, en vol vreugde aan iedereen, die ik ontmoette, vertellende, waar zij Jezus vinden konden. Deze droom gaf mij hoop. Het groene koord stelde, in mijn gedachte, geloof voor, en de schoonheid en eenvoud van op God te vertrouwen begon aan mijn donkere ziel klaar te worden.EG 89.2

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents