SUPPLEMENT
HOOFDSTUK 21: EEN VERKLARING
Lieve Christenvrienden: Daar ik een korte schets gegeven heb van mijn bevindingen en gezichten, in het jaar 1851 uitgegeven, schijnt het mijn plicht te zijn om enige woorden te zeggen over enkele punten in dat werkje; alsook om latere gezichten te geven.EG 93.1
1. In hoofdstuk 2 (Verdere Gezichten) wordt het volgende gezegd: “Ik zag dat de heilige Sabbat de scheidsmuur is, en zijn zal, tussen het ware Israel Gods en de ongelovigen; en dat de Sabbat de grote kwestie is, die de harten van Gods geliefde, wachtende heiligen aaneen zal binden. Ik zag dat God kinderen heeft, die de Sabbat niet inzien en hem niet houden. Zij hebben het licht, dat erop schijnt., niet verworpen. En bij het begin van de tijd der benauwdheied werden wij vervuld met de Heilige Geest, en gingen wij uit en verkondigden de Sabbat meer in het biezonder.”EG 93.2
Dit gezicht werd in 1847 gegeven, toen er slechts zeer weinig Advent gelovigen waren, die de Sabbat heilighielden: en onder dezen achtten slechts weinigen het houden ervan van voldoend belang om een lijn te trekken tussen Gods volk en ongelovigen. Nu begint men de veivulling van dat gezicht te zien. “Het begin van de tijd der benauwdheid,” hier genoemd, heeft g'een betrekking op de tijd, wanneer de plagen zullen beginnen uitgegoten te worden, maar op een kort tijdperk, juist vóórdat zij uitgegoten worden, terwijl Christus nog in het heiligdom is. In die tijd, terwijl het verlossingswerk aan een eind gebracht wordt, zal er benauwdheid over de aarde komen, en de volken zullen toornig zijn, en toch in toom worden gehouden, zodat zij het werk van de derde engel niet hinderen. In die tijd zal de “spade regen,” of “verkoeling van hoc aangezicht des Heren” komen, om kracht bij te zetten aan de grote stem van de derde engel en de heiligen klaar te maken om te kunnen staande blijven in het tijdperk, wanneer de zeven laatste plagen zullen uitgegoten worden.EG 93.3
2. Het gezicht van de “Open en de Gesloten Deur,” werd in het jaar 1849 gegeven. De toepassing van Openb. 3: 7, 8 op het hemelse heiligdom en Christus' bediening was mij geheel en al nieuw. Ik had de gedachte nooit door iemand horen uitspreken. Tans, nu het onderwerp van het heiligdom duidelik verstaan wordt, ziet men de toepassing in al zijn kracht en schoonheid.EG 94.1
3. Het gezicht, waarin mij getoond werd, dat de Heer “voor de tweede maal Zijn hand had uitgestrekt om het overblijfsel van Zijn volk te verzamelen,” beschreven in Hoofdstuk XVIII (De Tijd van Inzameling), heeft alleen betrekking op de eenheid en de kracht, die er eenmaal heersten onder degenen, die Christus verwachten, en op het feit, dat Hij begonnen was om Zijn volk wederom aaneen te binden en te herstellen.EG 94.2
4. Openbaringen van Geesten. Lees in hoofdstuk VI (De Open en de Gesloten Denr) als volgt: “Ik zag, dat het geheimzinnige kloppen te Nieuw York en op andere plaatsen de kracht van Satan was, en dat zulke dingen meer en meer algemeen zouden worden, en dat er een godsdienstige schiin aan gegeven zou worden om de mensen, die misleid werden, een gevoel van grotere zekerheid te geven, en de harten van Gods volk, indien mogelik, tot die dingen af te trekken, en hen te doen twijfelen aan de leringen en de kracht van de Heilige Geest.” Dit gezicht werd in 1849 gegeven, bijna vijf jaren later. Toen waren de openbaringen van de geesten nog bijna uitsluitend bepaald tot de stad Rochester, en bekend als het “Rochester kloppen.” Sedert die tijd heeft de ketterij zich meer verspreid dan iemand ooit had kunnen denken.EG 94.3
Veel van het gezicht, dat in Augustus 1850 gegeven werd, en beschreven is in hoofdstuk XII (Geheimzinnig Kloppen), is sedert die tijd vervuld, en wordt nog steeds vervuld. Hier is een gedeelte ervan: “Ik zag dat het al gauw godslastering genoemd zou worden om tegen het kloppen te spreken, en dat dit zich meer en meer ver-spreiden zou; dat Satans macht zou toenemen, en dat sommigen van zijn toegewijde volgelingen kracht zouden hebben om tekenen te doen, en zelfs vuur uit de hemel te doen afkomen ten aanschouwen van de mensen. Mij werd getoond, dat deze hedendaagse tovenaars door het kloppen en het mesmerisme de wonderen, door onze Heer Jezus Christus gewrocht, nog zouden verklaren, en dat velen geloven zouden, dat al de machtige werken van de Zoon van God, toen Hij op aarde was, verricht waren door deze zelfde macht.”EG 95.1
Ik zag de dwaling van het kloppen—welk een voortgang die maakte, en dat, indien het mogelik ware, zelfs de uitverkorenen er door verleid zouden worden. Satan zal macht hebben om de gestaltenis van vormen voor ons te doen verschijnen, die voorgeven onze familiebetrekkingen of vrienden te wezen, welke in Jezus ontslapen zijn. Zij zullen het doen voorkomen, alsof deze vrienden tegenwoordig waren; de woorden, die zij spraken, terwijl zij hier waren, en waar wij mede bekend zijn, zullen herhaald worden, en dezelfde toon van stem, die zij in hun leven hadden, zal ons oor treffen. Dit is alles om de heiligen te misleiden, en hen te verstrikken in het geloof aan deze dwaling.EG 95.2
Ik zag dat de beiligen de tegenwoordige waarheid degelik moeten leren verstaan, en dat zij verplicht zullen zijn die uit de Schrift te handhaven. Zij moeten de staat van de doden verstaan; want de geesten van duivelen zullen bun nog verschijnen, voorgevende geliefde vrienden en familiebetrekkingen te zijn, en bun verklaren, dat de Sabbat veranderd is, benevens andere onschriftuurlike leerstellingen. Zij zullen alles doen wat in hun macht slaat om medegevoel op te wekken, en wondertekenen voor hen doen, om te bevestigen wat zij zeggen. Gods volk moet klaar staan om deze geesten te weerstaan met de waarheid uit de Bijbel, dat de doden niet met al weten, en dat zij, die verschijnen, de geesten van duivelen zijn. Onze gedachten moeten niet worden ingenomen door de dingen om ons heen, maar moeten zich bezighouden met de tegenwoordige waarheid, en met onze voorbereiding om verantwoording te kunnen doen van onze hoop met zachtmoedigheid en vreze. Wij moeten wijsheid zoeken van Boven, opdat wij mogen staande blijven in deze tijd van dwaling en bedrog.EG 96.1
Wij moeten het fondament van onze hoop degelik onderzoeken, want we zullen er een reden voor moeten geven uit de Schriften. Deze dwaling zal zich verspreiden, en wij zullen er van aangezicht tot aangezicht tegen moeten strijden; en tenzij wij er klaar voor zijn, zullen wij er in verstrikt raken, en er door overwonnen worden. Maar indien wij van onze kant doen wat wij kunnen om klaar te zijn voor de strijd, die ons juist tevoren staat, zal God Zijn deel doen, en zal Zijn almachtige arm ons beschermen. Hij zou eerder iedere engel uit de heerlikheid afzenden om getrouwe zielen te hulp te komen, en een ommuring om hen te maken, dan hen te laten misleiden en aftrekken door de wonderen der leugen van Satan.EG 96.2
Ik zag de snelheid, waarmede deze dwaling zich verspreidt. Een spoortrein werd mij getoond, die met bliksemsnelheid voortging. De engel zei mij, dat ik nauwkeurig moest opletten. Ik richtte mijn ogen op de trein. Het scheen alsof de gehele wereld in de trein zat; dat er niemand achtergelaten kon zijn. De engel sprak: “Zij binden het in busselen, om het te verbranden.” Toen toonde hij mij de kondukteur, die een statige, welgevormde persoon scheen te zijn, tot wie al de passagiers opzagen, en die ze eerbiedigden. Ik wist niet wat er van te denken, en vroeg mijn begeleidende engel, wie hij was. Hij zei, “Dat is Satan. Hij is de kondukteur in de gedaante van een engel des lichts. Hij heeft de wereld gevangen genomen. Zij zijn overgegeven aan een kracht der dwaling, dat zij een leugen zouden geloven, opdat zij veroordeeld mogen worden. Deze man, de volgende in rang onder hem, is de drijver, en nog andere van zijn werktuigen worden in verschillende hoedanigheden gebruikt, naardat hij ze nodig heeft, en ze reizen alien met bliksemsnelheid naar het verderf.”EG 97.1
Ik vroeg de engel of er niemand achter was gebleven. Hij zei mij, dat ik in de tegenovergestelde richting kijken moest, en daar zag ik een klein gezelschap reizende langs een smal pad. Allen schenen nauw verenigd te zijn, aaneen gebonden door de waarheid, in bundels of gezelschappen. De engel sprak: “De derde engel bindt of verzegelt hen in bundelen voor de hemelse schuur.” Dit kleine gezelschap zag er afgetobd uit, alsof zij door grote beproevingen en strijd heengegaan waren. En het scheen alsof de zon juist opgegaan was van achter een wolk en hun aangezichten bescheen, waardoor zij er zegevierend uitzagan, alsof hun overwinningen bijna behaald waren.EG 97.2
Ik zag dat de Heer de wereld in de gelegenheid gesteld heeft om de valstrik te ontdekken. Dit ene ding is voor de Christen duidelik genoeg, als er niets anders duidelik is: namelik, dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen het kostelike en het vuile. Thomas Paine, wiens lichaam nu tot stof vergaan is, en die aan het einde van de duizend jaren, bij de tweede opstanding, opgeroepen zal worden om zijn loon te ontvangen en de tweede dood te ondergaan, wordt door Satan voorgesteld als in de hemel, en aldaar hoog verheven zijnde. Satan heeft hem op de aarde gebruikt zolang hij maar kon, en zet nu hetzelfde werk nog voort door voor te wenden, dat. Thomas Paine zo zeer verheven is en in de hemel geëerd wordt; gelijk hij de mensen hier geleerd heeft, wil Satan het doen voorkomen, dati hij in de hemel leert. Er zijn sommigen die met afschuw zien op zijn leven en dood, en zijn verdorven leerstellingen, terwijl hij leefde, maar die tans gewillig zijn om door hem geleerd te worden,—een van de snoodste en slechtste onder de mensen, iemand, die God en Zijn wet verachtte.EG 98.1
Hij, die de vader der leugen is, verblindt en misleidt de wereld door zijn engelen uit te zenden om voor de apostelen te spreken, en het te doen schijnen alsof zij tegenspreken, wat zij door de ingeving van de Heilige Geest geschreven hebben, toen zij op aarde waren. Deze leugenachtige engelen laten de apostelen hun eigen leer verguizen, en verklaren dat die vervalst is. Op die wijze schept Satan er genot in om belijdende Christenen, en de gehele wereld, in onzekerheid te brengen aangaande het woord van God. Dat heilige Boek snijdt dwars door zijn spoor, en werkt zijn plannen tegen; daarom doet hij hen twijfelen aan de Goddelike oorsprong ervan. Dan stelt hij hun de ongelovige Thomas Paine voor, alsof die de hemel binnengegaan was, toen hij stierf, en nu met de heilige apostelen, die hij op aarde haatte, bezig zou zijn om de wereld te leren.EG 99.1
Satan geeft aan elk van zijn engelen een zekere rol te spelen. Hij dringt er bij alien op aan om geslepen, listig en sluw te zijn. Hij geeft sommigen van hen last om het part van de apostelen te spelen, en in hun naam te spreken, terwijl anderen de rol moeten vervullen van ongelovige en goddeloze mensen, die God vloekende gestorven zijn, maar die nu zeer godsdienstig schijnen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de heiligste onder de apostelen en de snoodste ongelovige. Beiden moeten zij hetzelfde leren. Het doet er niet toe, wie Satan laat spreken, indien zijn doel slechts bereikt wordt. Hij was hier op aarde zo nauw met Paine verbonden, hem in zijn werk helpende, dat het hem gemakkelik is, om tot zelfs de woorden te kennen, die Paine gebruikte, zowel als het handschrift na te maken van de man, die hem zo trouw diende, en die zijn plannen zo goed uitvoerde. Satan dikteerde hem veel van zijn geschriften, en het valt hem nu gemakkelik om door middel van zijn engelen gevoelens uit te drukken en het te doen schijnen, dat zij van Thomas Paine komen, die, terwijl hij leefde, een toegewijde dienstknecht van de boze was. Dit is het meesterstuk van Satan. Al zijn leringen, die voorgewend worden te komen van de apostelen, heiligen, en goddelozen, die gestorven zijn, komen direkt van zijn sataniese majesteit.EG 99.2
Het feit, dat Satan beweert, dat de man, die hij zo zeer liefgehad heeft, en die God zo volkomen haatte, nu met de heilige apostelen en engelen in de heerlikheid is, behoorde genoeg te zijn om de sluier weg te nemen van aller ogen, en aan een iegelik het duistere, geheimzinnige werk van Satan bloot te leggen. Hij zegt toch eigenlik aan de wereld en aan de ongelovigen: Het doet er niet toe, hoe slecht gij zijt; het doet er niet toe, of gij gelooft of niet gelooft in God of de Bijbel; leef zoals het u behaagt, de hemel is uw tehuis; want alien weten, dat indien Thomas Paine in de hemel is, en dat nog wel zo verheven, zij er zonder twijfel ook komen zullen. Deze dwaling is zo opvallend, dat alien die zien kunnen, indien zij het willen. Satan doet nu door middel van personen gelijk Thomas Paine, al wat hij getracht heeft te doen sedert zijn val. Hij neemt door zijn macht en wonderen der leugen het fondament van de hoop van de Christen weg, en verduistert de zon, die hem licht moet geven op het nauwe pad, dat naar de hemel voert. Hij doet de wereld geloven dat de Bijbel niet ingegeven is, dat hij niet beter is dan een boek met verhalen; terwijl hij iet aanbiedt dat de plaats ervan kan innemen: namelik, openbaringen van geesten.EG 100.1
Hier is een kanaal, dat geheel en al aan hem toegewijd is, en onder zijn beheer staat; en hij kan de wereld doen geloven wat hij wil. Het Boek, dat hem en zijn volgelingen moet oordelen, stelt hij in de schaduw, juist waar hij wil dat het zijn zal. De Heiland der wereld stelt hij voor als niet meer zijnde dan een gewoon mens; en evenals de romeinse wacht, die het graf van Jezus bewaakte, het leugenachtige gerucht verspreidde, dat de hogepriesters en de oudsten hun in de mond legden, zo zullen de arme, misleide volgelingen van deze voorgewende openbaringen van geesten, herhalen en trachten voor te stellen, dat er niets wonderdadigs is in de geboorte, de dood en de opstanding van onze Heiland. Na Jezus op de achtergrond geplaatst te hebben, vestigen zij de aandacht van de wereld op zich zelven, en op hun tekenen en wonderen der leugen, welke, zo zeggen zij, de werken van Christus ver te boven gaan. Op die wijze wordt de wereld in de valstrik gevangen, en in een gevoel van veiligheid gesust, zodat hun vreselik bedrog niet te ontdekken zal zijn, totdat de zeven laatste plagen uitgegoten worden. Satan lacht, wanneer hij zijn plan zo goed ziet gelukken, en de gehele wereld in de valstrik ziet lopen.EG 101.1
5. In hoofdstuk X (Einde van de 2300 Dagen heb ik) gezegd: “Een wolk van heerlik licht overdekte Hem” (de Vader), en dat Zijn persoon niet gezien kon worden. Ik heb ook gezegd, dat ik de Vader van de troon zag opstaan. De Vader was omhuld door een kolom van licht en heerlikheid zodat Zjin persoon niet gezien kon worden; toch wist ik dat het de Vader was, en dat dit licht en die heerlikheid van Zijn persoon uitgingen. Toen ik deze kolom van licht en heerlikheid zich zag opheffen van boven de troon, wist ik dat dit was omdat de Vader Zich bewoog; daarom zei ik, dat ik de Vader zag opstaan. De heerlikheid of uitnemendheid van Zijn persoon heb ik nooit gezien; niemand zou die kunnen aanschouwen, en leven; maar de kolom van licht en heerlikheid, die Zijn persoon omhulde, kon gezien worden.EG 102.1
Ik heb ook gezegd: “Satan scheen bij de troon te zijn en te trachten het werk van God voort te zetten.” Ik zal een andere zin aanhalen van die zelfde bladzijde: “Ik keerde mij om, om te zien naar het gezelschap, dat nog steeds voor de troon nedergebogen was.” Nu was dit biddende gezelschap in deze sterflike staat op de aarde, en werd toch aan mij voorgesteld als neergebogen voor de troon. Ik heb nooit de indruk gehad, dat deze personen wezenlik in het Nieuwe Jeruzalem waren. Ook is het nimmer in mijn gedachte opgekomen, dat enige sterveling zou kunnen veronderstellen, dat ik geloofde, dat Satan wezenlik in het Nieuwe Jeruzalem was. Maar heeft Johannes de grote rode draak niet in de hemel gezien? Ongetwijfeld. “En er werd een ander teken gezien in de hemel; en zie er was een grote rode draak, hebbende zeven hoofden, en tien hoornen.” Openb. 12: 3. Welk een monster om in de hemel te zijn! Hier schijnt een even goede reden te hestaan voor spot als in de uitleg, welke sommige mensen aan mijn gezegden gegeven hebben.EG 102.2
6. In hoofdstuk VIII (Aan de Kleine Kudde) is een gezicht, dat mij in Januarie 1850 gegeven werd. Het gedeelte van dit gezicht, dat betrekking heeft op middelen, welke aan de boodschappers onthouden worden, doelt meer in het biezonder op die tijd. Sedert dit geschreven werd, zijn er vrienden van de zaak van de tegenwoordige waarheid verwekt, die uitgezien hebben naar de gelegenheid om goed te doen met hun middelen Sommigen hebben te vrij uitgedeeld, tot schade van degenen, die het ontvingen. In de loop van meer dan twee jaren is mij meer getoond, dat betrekking heeft op een onverschillig en te vrij gebruik van het geld des Heren, dan op te weinig geven.EG 103.1
Het volgende is uit een gezicht, gegeven te Jackson, Mich., op de 2de Junie 1853. Het had grotendeels betrekking op broeders en zusters in die plaats: “Ik zag dat de broeders en zusters hun bezittingen begonnen op te offeren, en uit te delen, zonder het ware doel voor ogen te hebben,—de lijdende zaak,—en zij gaven te vrij, te veel, en te dikwels.EG 103.2
Ik zag dat de leraars in staat moesten geweest zijn om op deze dwaling te wijzen, en een goede invloed in de kerk uit te oefenen. Geld is van weinig of geen belang gemaakt; hoe gauwer het weggegeven werd, hoe beter. Sommigen hebben een slecbt voorbeeld gezet door grote giften aan te nemen, en niet de minste waarschuwing toe te delen aan degenen, die middelen hebben, om hun geld niet te vrij en te onverschillig te gebruiken. Door zulke grote sommen aan te nemen, zonder te vragen of God het aan de broeders en zusters als plicht had opgelegd om zoveel te geven, is overdaad in het geven toegelaten.EG 103.3
Zij, die gegeven hebben, hebben ook gedwaald, daar zij niet voorzichtig onderzoek gedaan hebben naar de behoeften, en of er wezenlik nood was of niet. Zij, die middelen hadden, verkeerden in grote verwarring. Een zekere broeder werd groteliks geschaad doordat hem te veel geld in handen gegeven werd. Hij legde zich niet op zuinigheid toe, maar leefde overdadig, en gaf op zijn reizen hier en daar geld uit, zonder dat er iets goeds door tot stand kwam. Hij oefende een verkeerde invloed uit door zulk vrij gebruik te maken van het geld des Heren, en sprak in zijn eigen hart, en zei ook tot anderen: ‘Er zijn middelen genoeg in J — —, meer dan gebruikt kunnen worden, voordat de Heer komt.’ Zulk een handelwijze deed sommigen veel schade, want zij kwamen in de waarheid met verkeerde inzichten, niet beseffende dat het het geld des Heren was, dat zij gebruikten, en er de waarde niet van gevoelende. Deze arme zielen, die juist de boodschap van de derde engel aangenomen hebben, en aan wie zulk een voorbeeld gesteld is, zullen het moeilik vinden om te leren zich, zelven te verloochenen, en te lijden om Jezus wil. Zij zullen moeten leren, hun gemak op te geven, en de waarde van zielen in gedachte moeten houden. Zij, die het ‘wee’ op zich voelen rusten, zullen geen grote voorbereidselen wensen te maken om gemakkelik en lekker te reizen. Sommigen, die niet geroepen zijn, zijn aangemoedigd gewordan om de wijngaard binnen te gaan. Op anderen hebben deze dingen invloed gehad, en zij hebben niet gevoeld, dat er noodzakelikheid bestond voor zuinigheid, of om ziehzelven te verloochenen, en iets in de schatkist des Heren te brengen. Zij dachten en spraken: ‘Er zijn er anderen, die middelen genoeg hebben; zij zullen voor het blad geven. Ik behoef niets te doen. Het blad zal zonder mijn hulp wel gesteund worden.’”EG 104.1
Het is geen kleine beproeving geweest voor mij, te zien, dat sommigen van dat gedeelte van mijn gezichten, hetwelk betrekking had op het opofferen van eigendom om de zaak voort te helpen, een verkeerd gebruik gemaakt hebben; zij gebruiken geld op verkwistende wijze, terwijl zij nalaten om de beginselen in andere gedeelten neergelegd, na te komen. Leest in Hoofdstuk VIII (Aan de kleine Kudde), als volgt: “Ik zag dat Gods zaak gehinderd en onteerd was geworden, doordat er sommigen rondreizen, die geen boodschap van God hebben. Dezulken zullen aan God rekenschap moeten geven voor iedere shilling, die zij gebruikt hebben om te reizen, waar het niet hun plicht was te gaan, want dat geld zou Gods zaak hebben kunnen voorthelpen.” Verder, op dezelfde bladzijde: “Ik zag, dat degenen, die kracht hebben om met hun handen te werken, en te helpen om de zaak te te steunen, evenzeer rekenschap schuldig waren over hun kracht, als anderen over hun bezittingen.”EG 105.1
Ik wens hier in het biezonder de aandacht te vestigen op het gezicht over dit onderwerp, gegeven in Hoofdstuk XI (Plichten met het oog op de tijd der Benauwdheid). Hier is een kort uittreksel ervan: “De bedoeling van de woorden van onze Heiland in Lukas 12: 33 is niet duidelik voorgesteld. Ik zag dat het doel van verkopen niet is, aan diegenen te geven, die in staat zijn om te werken en zichzelven te onderhouden, maar om de waarheid te verspreiden. Het is zonde om degenen, die kunnen werken te steunen, en te helpen om zich aan luiheid over te geven. Sommigen hebben zich ijverig betoond in het bijwonen van al de bijeenkomsten, niet om God te verheerliken, maar om de” broden en de vissen. “Het zou veel beter geweest zijn voor dezulken, dat zij thuis met bun handen hadden gearbeid,” werkende dat goed is, “ten einde te voorzien in de behoeften van hun gezinnen, en iets te hebben om te geven tot ondersteuning van de kostbare zaak van de tegenwoordige waarheid.” Het is in het verleden Satans bedoeling geweest om sommigen in het werk te brengen, die door haastig van geest te zijn, een te vrij gebruik van de middelen maken, en de broeders en zusters door hen te bewegen om ondoordacht hun bezittingen van de hand te zetten, ten einde door het beschikbaar stellen van een overvloed van geld, dat onverschillig en haastig uitgedeeld kan worden, zielen schade te doen lijden en verloren te laten gaan, zodat tans, op het ogenblik dat de waarheid meer algemeen verspreid moet worden, het gebrek aan geld gevoeld worden zou. Zijn plan is tot op zekere hoogte gelukt.EG 105.2
De Heer heeft de fout aangetoond, die velen maken, door te verwachten dat alleen degenen, die bezittingen hebben, het uitgeven van bladen en traktaten zouden steunen. Allen moeten er aan deelnemen. Zij, die kracht hebben om met hun handen te werken, en geld te verdienen om te helpen de zaak te steunen, zijn daar even zeer rekenschap over schuldig, als anderen dat zijn over hun eigendom. Ieder kind Gods dat belijdt te geloven in de tegenwoordige waarheid, behoort ijverig voor zijn deel van deze zaak te zorgen.EG 106.1
In .Julie 1853 zag ik, dat het niet naar behoren wast dat het blad, door God als Zijn eigendom erkend en goedgekeurd heeft, zo zelden uitkwam. De zaak heeft het blad, in do tijd waarin wij nu leven, wekeliks nodig; alsook het uitgeven van veel meer traktaten om de toenemende dwalingen van deze tijd aan het licht te brengen; maar het werk wordt gehinderd door gebrek aan geld. Ik zag dat do waarheid voort moet gaan, en dat wij niet te angstig zijn moeten; dat het beter is wanneer traktaten en bladen naar drie mensen gaan, die ze niet nodig hebben, dan dat zij aan één persoon onthoudon worden, die ze op prijs kan stellen, en wie ze goed kunnen doen. Ik zag, dat de tekenen van de laatste dagen duidelik moeten voorgesteld worden, want de openbaringen van Satan nemen toe. De publikaties van Satan en zijn werktuigen worden steeds meer in aantal; bun macht groeit aan; en wat wij doen om de waarheid aan anderen te brengen, moet gauw gedaan worden.EG 107.1
Mij word getoond, dat de waarheid die nu verkondigd wordt, zal staande blijven, omdat het de waarheid voor de laatste dagon is; doze waarheid zal leven, en in de toekomst zal er minder over gezegd behoeven te worden. Geen eindeloos aantal woordan behoeft op papier gezet to worden om to rechtvaardigen wat uit zichzelf spreekt en uitblinkt in duidelikheid. Waarheid is rechtuit, eenvoudig, duidelik, on staat vrijmoedig op tot zolfverdediging maar dit is niet het geval met dwaling. Die is z0 krom en verdraaid, dat er een menigte woorden toe nodin zijn om hem in zijn verdraaide vorm te verklaren.EG 107.2
De Revieve and Herald was voor deze tijd zeer ongeregeld verschenen, en werd toen tweemaal in de maand uitgegeven. Ik zag, dat al het licht dat in sommige plaatsen ontvangen was, van het blad kwam; dat zielen de waarheid op deze wijze ontvangen en er dan met anderen over gesproken hadden, en dat nu, in plaatsen waar er verscheidene gelovigen zijn, zij door deze stille boodschapper waren toegebracht. Hij is hun enige prediker. De zaak der waarheid moet niet in zijn voortgang gestuit worden door gebrek aan middelen.EG 107.3
*****