HOOFDSTUK 9: DE KRUISIGING VAN CHRISTUS
DE Zoon van God werd aan het volk overgeleverd om gekruisigd te worden; met triomfkreten leidden zij de geliefde Heiland weg. Hij was zwak en flauw van vermoeidheid, pijn en bloedverlies als gevolg van de geseling, en de slagen, die Hij ontvangen had; maar het zware kruis, waaraan Hij spoedig genageld zou worden, werd niettemin op Hem gelegd. Jezus bezweek onder de last. Drie malen werd het kruis op Zijn schouders geplaatst, en drie malen viel Hij in onmacht. Een van Zijn volgelingen, een man die niet openlik zijn geloof in Christus beleden had, maar toch in Hem geloofde, werd toen gegrepen. Het kruis werd op hem gelegd, en hij droeg het naar de plaats van de terechtstelling. Troepen engelen waren in de lucht boven de plaats in slagorde gesteld. Een aantal van de discipelen van Christus voldgen Hem naar Golgotha vol droefheid, en bitter wenende. Zij riepen zich Zijn zegevierende intocht in Jeruzalem voor de geest, die nog maar een paar dagen geleden was, toen zij Hem gevolgd waren, uitroepende, “Hosanna in de hoogste hemelen!” en hun klederen en prachtige palmtakken op de weg spreidende. Zij hadden gedacht, dat Hij toen het koninkrijk zou aanvaarden, en als een tijdelik vorst over Israel heersen zou. Hoe zeer was het toneel veranderd! Hoe waren hun vooruitzichten tot niet gekomen! Niet met vreugdekreten, niet met blijde verwachtingen, maar met door angst en wanhoop geslagen harten volgden zij nu langzaam en treurig Hem, die onteerd en vernederd was geworden, en die op het punt stond om de dood te ondergaan.EG 205.1
De moeder van Jezus was daar. Haar hart was doorboord van zielesmart, gelijk slechts een liefhebbende moeder die gevoelen kan; en toch hoopte ook zij nog, evenals de discipelen, dat Christus het ene of andere machtige wonderteken werken, en Zichzelf bevrijden zou uit de handen van Zijn moordenaars. Zij kon de gedachte niet verdragen, dat Hij Zich zou laten kruisigen. Maar de voorbereidselen waren gemaakt, en Jezus werd op het kruis gelegd. De hamer en de nagelen werden gebracht. De harten van de discipelen bestierven in hen. De moeder van Jezus was ternedergebogen door een smart, die bijna ondragelik was. Voordat de Heiland aan het kruis genageld werd, droegen de discipelen haar van het toneel weg, opdat zij niet het krassen van de spijkeis heren zou, terwijl die door het been en de spieren van Zijn tere handen en voeten werden gedreven. Jezus murmureerde niet, maar kreunde van de heviga pijn. Zijn aangezicht was bleek, en grote zweetdroppels stonden op Zijn voorhoofd. Satan verlustigdj zich in het lijden, dat de Zoon van God onderging, maar vreesde niettemin dat zijn pogingen om het verlossingsplan in duigen te laten vallen, vergeefs geweest waren, dat zijn koninkrijk verloren was, en dat hij uiteindelik zou moeten uitgedelgd worden.EG 206.1
Nadat Jezus aan het kruis genageld was, werd het opgeheven, en met grote kracht in de plek gestoten, die er voor klaar gemaakt was in de grond, waardoor het vlees gescheurd, en de vreselikste pijn veroorzaakt werd. Om de dood van Jezus zo schandelik mogelik te maken, werden er twee moordenaars met Hem gekruisigd, één aan iedere kant. De moordenaars werden met geweld aangegrepen, en na veel tegenstand van hun kant werden hun armen achteruit getrokken en aan hun kruisen genageld. Maar Jezus onderwierp zich gedwee. Er was niemand nodig om Zijn armen met geweld tegen het kruis te drukken. Terwijl de moordenaars hun beu“en vervloekten, bad de Heiland onder het zwaarste lijden voor Zijn vijanden Yader, vergeef het hun; want zij weten niet wat zij doen.” Het was niet slechts het vreselike lichaamslijden, dat Jezus verduurde; de zonden van de gehele wereld lagen op Hem.EG 206.2
Terwijl Jezus aan het kruis hing, bespotten Hem sommigen, die daar voorbij gingen, door hun hoofden te schudden, alsof zij zich voor een koning bogen, en spraken tot Hem: “Gij, die de tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt, verlos uzelf. Indien Gij de Zone Gods zijt, zo kom af van het kruis.” Satan maakte van dezelfde woorden gebruik, die hij Christus in de woestijn toegesproken had:—“Indien Gij de Zone Gods zijt.” De hogepriesters, oaderlingen, en schriftgeleerden zeiden spottend: “Anderen heeft Hij verlost, Hij kan zichzelf niet verlossen. Indien Hij de Koning Israels is, dat Hij nu afkome van het kruis, en wij zullen Hem geloven.” De engelen, die over het toneel van de kruisiging van Christus zweefden, waren zeer verontwaardigd, toen de oversten van het volk Hem bespotten, zeggende “Dat Hij nu Zichzelf verlosse, zo Hij de Zone Gods is.” Zij verlangden Jezus toen ter hulp te mogen komen en Hem te verlossen; maar het werd hun niet toegelaten, zulks te doen. Het doel van Zijn zending was nog niet volbracht.EG 207.1
Terwijl Jezus gedurende die lange uren van de grootste foltering aan het kruis hing, vergat Hij Zijn moeder niet. Zij was teruggekeerd naar het vreselike toneel, want zij kon niet langer van haar Zoon verwijderd blijven. De laatste les van Jezus was een les van mededogen en menselikheid. Hij zag neer op het door droefbeid gefolterde gelaat van Zijn moeder, en toen op Johannes, de discipel, die Hij liefhad. Hij sprak tot Zijn moeder: “Vrouw, zie uw zoon.” Daarna sprak Hij tot Johannes: “Zie, uw moeder.” En van die ure aan nam Johannes haar in zijn eigen huis.EG 207.2
Jezus leed dorse in Zijn smart, en zij gaven Hem edik en hysop te drinken; maar toen Hij ervan geproefd had, weigerde Hij het. De engelen hadden het lijden van hun geliefde Bevelhebber aanschouwd, totdat zij het niet langer kon den aanzien; en zi j bedekten hun aangezichten voor de aanblik. De zon weigerde om op het vreselike toneel neer te zien. Jezus riep met een luide stem, die de harten van Zijn moordenaars met schrik vervulde: “Het is volbracht.” Toen scheurde het voorhangsel van de tempel in tweeën, van boven tot beneden, de aarde beefde, en de steenrotsen scheurden. Dichte duistemis heerste er over de aarde. De laatste straal van hoop scheen voor de discipelen uitgeblust, toen Jezus stierf. Vele van Zijn volgelingen waren getuigen van het toneel van Zijn lijden, en hun lijdensbeker was vol.EG 208.1
Satan verlustigde zich toen niet meer zo zeer als hij tevoren gedaan had. Hij had gehoopt het verlossingsplan te doen mislukken; maar het was te goed beraamd. En nu wist hij door de dood van Christus, dat hijzelf uiteindelik ook zou moeten sterven, en dat zijn koninkrijk aan Jezus gegeven zou worden. Hij beraadslaagde met zijn engelen. Hij had niets vermocht tegen de Zoon van God, en nu moesten zij hun pogingen verdubbelen, en zich met hun macht en sluwheid tegen Ziin volgelingen keren. Zij moesten trachten om zoveel mogelik te verhinderen dat iemand de zaligheid verkrijgen zou, die Jezus voor hem verworven had. Door zulks te doen, kon Satan nog immer Gods regering tegenwerken. Ook zou het tot zijn eigen vooideel wezen, zo velen als mogelik was van Jezus weg te houden. Want de zonden van hen, die verlost zijn door het bloed van Christus, zullen ten laatste gelegd worden op hem, die de oorsprong van de zonde is, en hij moet hun straf dragen, terwijl degenen, die geen verlossing door Jezus aannemen, de straf van hun eigen zonden zullen dragen.EG 208.2
Het leven van Christus was immer zonder wereldse schatten, eer, of vertoning geweest. Zijn nederigheid en zelfverloochening waren in opvallende tegenstelling geweest van de hoogmoed en zelfbevrediging der priesters en ouderlingen. Zijn vlekkeloze reinheid was een voortdurende bestraffing van hun zonden. Zij verachtten hem wegens Zijn ootmoedigheid, heiligheid en reinheid. Maar degenen, die Hem hier verachten, zullen Hem eenmaal zien in de grootsheid des hemels en de onovertreffelike heerlikheid Zijns Vaders.EG 209.1
In het rechthuis was Hij omringd door vijanden, die naar Zijn bloed dorstten; maar die verharden, die uitriepen: “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen,” zullen Hem aanschouwen als een geëerde Koning. Het ganse heir des hemels zal Hem op Zijn weg begeleiden met zegezangen en liederen van majesteit en macht, ter ere van Hem, die geslacht was, en weder leeft, een machtige overwinnaar.EG 209.2
De arme, zwakke, ellendige mens spuwde de Koning der heerlikheid in het aangezicht, terwijl er een onmenselike triomfkreet opging van de scharen, die getuigen waren van die verachtelike belediging. Het aangezicht dat de hemel met bewondering vervulde, droeg de merken van slagen en wreedaardige behandeling. Zij zullen dat aangezicht opnieuw aanschouwen, schijnend als de middagzon, en zullen traehten te ontvlieden aan de aanblik ervan. In plaats van die wilde triomfskreet, zullen zij rouw over Hem bedrijven.EG 210.1
Jezus zal Zijn handen tonen met de merktekenen van Zijn kruisiging. De merktekenen van deze wreedbeid zal Hij immer dragen. Ieder teken van de nagelen zal het verhaal van de wonderbare verlossing van de mens, en de grote prijs, waarmede die verworven werd, vermelden. Dezelfde mannen, die de speer in de zijde van de Heer des Levens gestoken hebben, zullen het teken van de speer zien, en zullen in de grootste zielsangst het aandeel betreuren, dat zij genomen hebben aan het schenden van Zijn lichaam.EG 210.2
Zijn moordenaars waren zeer ontevreden over het opschrift, “De Koning der Joden,” dat boven Zijn hoofd op het kruis geschreven stond. Maar alsdan zullen zij Hem moeten aanschouwen in al Zijn heerlikheid en koninklike macht. Zij zullen, op Zijn kleed en op Zijn dij, deze naam in levende letters geschreven zien: “Koning der koningen en Heer der heren.” Zij riepen spottend tot Hem, toen Hij aan het kruis hing: “De Christus, de Koning Israels kome nu af van het kruis, opdat wij het zien en geloven mogen.” Zij zullen Hem dan aanschouwen met koninklike macht en waardigheid. Zij zullen geen bewijs vragen of Hij wel de Koning Israëls is: maar overweldigd door een gevoel van Zijn majesteit en uitnemende heerlikheid, zullen zij verplicht zijn te erkennen: “Gezegend is Hij, Die komt in de naam des Heren.”EG 210.3
Het beven van de aarde, het scheuren van de steenrotsen, de duisternis, die zich over de aarde uitspreidde, en de luide, krachtige kreet van Jezus, “Het is volbracht,” toen Hij Zijn leven opgaf, verontrustten Zijn vijanden, en deden Zijn moordenaars beven. De discipelen verwonderden zich over deze ongewone openbaringen; maar hun hoop was vervlogen. Zij waren bevreesd, dat de Joden zouden trachten om ook hen om te brengen. Zij waren er zeker van, dat zulk een haat als tegen de Zoon van God getoond was, niet bij Hem zou eindigen. Zij brachten eenzame uren door met wenen over hun teleurstelling. Zij hadden verwacht dat Jezus zou heersen als een tijdelik Vorst, maar hun verwachtingen waren met Hem gestorven. In hun smart en teleurstelling begonnen zij te twijfelen of Hij hen niet bedrogen had. Zelfs Zijn moeder wankelde in haar geloof in Hem als de Messias.EG 211.1
Niettegenstaande de discipelen teleurgesteld geworden waren in hun verwachtingen betreffende Jezus, hadden zij Hem nog lief, en verlangden Zijn lichaam een eervolle begrafenis te bezorgen, maar wisten niet hoe dat te ver-krijgen. Jozef van Arimathea, een rijk en invloedrijk lid van de Joodse Raad, en een waar discipel van Jezus, ging in het geheim en toch met vrijmoedigheid tot Pilatus, en vroeg om het lichaam van de Heiland. Hij durfde niet openlik gaan om de haat der Joden. De discipelen vreesden dat er een poging door hen zou gedaan worden om te verhinderen dat het lichaam van Christus eon eervoile rustplaats zou bebben. Pilatus stemde het verzoek toe, en de discipelen namen de levenloze vorm van het kruis af, terwijl zij in diepe droefheid hun vervlogen verwachtingen betreurden. Met grote zorg werd het lichaam in fijn lijnwaad gewikkeld en in het nieuwe graf van Jozef gelegd.EG 211.2
De vrouwen, die de nederige volgelingen van Christus geweest waren, wilden Hem niet verlaten, totdat zij Hem in het graf hadden zien leggen, en een zeer zware steen tegen de deur des grafs hadden zien wentelen, opdat Zijn vijanden niet misschien trachten zouden, Zijn lichaam weg te nemen. Maar zij hadden geen vrees behoeven te hebben; want ik zag dat het engeleheir met onbeschrijflike belangstelling de wacht hield over de rustplaats van Jezus, in gespannen afwachting om bevel te ontvangen, deel te nemen aan de bevrijding van de Koning der heerlikheid uit Zijn gevangenhuis.EG 212.1
De moordenaars van Christus vreesden dat Hij nog misschien weer tot het leven terugkeren en hun ontsnappen zou. Zij vroegen derhalve aan Pilatus om een wacht, ten einde het graf te kunnen bewaken tot de derde dag. Dit werd toegestaan, en de steen tegen de deur werd verzegeld, opdat Zijn discipelen misschien niet komen en Hem wegstelen zouden, en zeggen, dat Hij van de doden was opgestaan.EG 212.2