HOOFDSTUK 38—AFSCHEIDING VAN DE WERELD
We worden bevolen hetzij we eten, of drinken, of iets anders doen, dat alles te doen om God te verheerlijken. Hoevelen hebben gewetensvol eerder uit beginsel gehandeld dan uit een impuls om dit gebod naar de letter te gehoorzamen? Hoe velen van de jeugdige discipelen in A. hebben God tot hun vertrouwen en sterkte gesteld en er ernstig naar gestreefd om Zijn wil te kennen en te doen? Er zijn zovelen, die dienstknechten Gods zijn in naam maar niet in de daad.USG1 207.1
Waar een godsdienstig beginsel overheerst, is het gevaar om in grove fouten te vallen gering; voor zelfzucht, die altijd verblindt en misleidt, is zij ondergeschikt. Het oprechte verlangen om anderen goed te doen, is zo overheersend, dat het eigen-ik wordt vergeten. Het bezit van godsdienstige beginselen is een niet te waarderen schat. Het betekent de zuiverste, hoogste en meest veredelende invloed, die van sterfelijke wezens kan uitgaan. Zulke mensen hebben een anker. Elke daad is weloverdacht, opdat die niet voor anderen nadelig zal zijn en van Christus zal afvoeren. Bestendig vraagt men zich af: Here, hoe kan ik U het beste dienen en Uw naam verheerlijken op aarde? Hoe zal ik mijn leven leiden om Uw naam te doen loven op aarde en anderen er toe te brengen om U lief te hebben, te dienen en te vereren? Laat toch enkel mijn verlangen zijn om Uw wil te doen. Laat de woorden en het voorbeeld van mijn Verlosser het licht en de sterkte mijns harten zijn. Wanneer ik Hem navolg en vertrouw, zal Hij mij niet laten vergaan. Hij zal mijn kroon der blijdschap zijn.USG1 207.2
Wanneer we de wijsheid van de mens voor de wijsheid van God houden, laten we ons op dwaalwegen leiden door ‘s mensen wijsheid. Hier schuilt het grote gevaar 1868, Vol. 2, blz. 129-133 voor velen in. Van zichzelven zijn ze onervaren. Ze zijn niet in de gelegenheid geweest om persoonlijk vragen en onderwerpen, die nieuw zijn en zich elk ogenblik kunnen voordoen, onder ernstig gebed onbevooroordeeld en onpartijdig te beschouwen. Ze wachten om te zien wat anderen ervan denken. Indien deze afwijzend staan, is dat voldoende om hen te overtuigen dat het bewuste onderwerp geen verdere beschouwing waard is. Hoewel velen tot dit soort mensen behoren, doet dit niets af aan het feit dat ze onervaren en slap zijn door altijd maar te varen in hef kielzog van de vijand, en zo zullen ze altijd zijn als hulpbehoevende baby’s, en wandelen in het licht van anderen, leven op de ervaring van anderen, voelen zoals anderen voelen en doen wat anderen doen. Ze doen alsof ze geen persoonlijkheid bezaten. Hun identiteit verdwijnt geheel in die van anderen; ze zijn enkel de schaduwen van hen, die naar hun gedachten het bij het rechte eind hebben.USG1 207.3
Wanneer dezen hun besluiteloos karakter niet gaan inzien om daar verbetering in aan te brengen, zal het eeuwige leven hun allen ontgaan; ze zullen niet opgewassen zijn tegen de gevaren van het laatste der dagen. Ze zullen geen weerstandsvermogen hebben om de duivel te weerstaan, want ze weten niet dat hij het is. Iemand moet hen terzijde staan om hun te vertellen of ze nu met een vriend of een vijand te doen hebben. Ze zijn niet geestelijk en derhalve kunnen ze geestelijke dingen niet onderscheiden. Ze zijn evenmin wijs in de dingen, die het Koninkrijk Gods aangaan. Er is geen verontschuldiging, noch voor oud, noch voor jong, wanneer ze zich door anderen laten leiden. In dat verband zegt de engel: “Vervloekt is de man, die op een mens vertrouwt, en vlees tot zijn arm stelt.” Een veredeld zelfvertrouwen is nodig in het beleven en de strijd van de Christen.USG1 208.1